Van Japan
(1775)–Onno Zwier van Haren– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Derde onderzoek.
| |
[pagina 29]
| |
verzaakte hy de Christelyke, en nam de Japanse Godsdienst, aan.Ga naar voetnoot* Maar is 't billyk om Volkeren of Ordens te beoordeelen op 't geen particulieren zeggen, teekenen, of doen? zal men zeggen dat de Engelsen geene Christenen zyn, om dat een Engels Stuurman een geloofs belydenis doed, die elk kan doen zonder Christen te zyn? Liet de Instelling der Jesuiten toe om de Christelyke Godsdienst te verzaaken? en bestaat de Hollandse Natie in twee matroosen, die van 't scheepsvolk van de Erasmus overgebleeven, en zederd dartig jaaren uit Hollandse dienst ontslagen, vrye Kooplieden tot Nangazacki waren, en dus onderdaanen van 't Japanse Ryk? behalven nog dat zo niet beide, ten minsten een van haar, na alle waarschynlykheid, Catholycq was.Ga naar voetnoot** Wy zullen die wyse van redeneeren overlaaten aan die geenen welke de Laster verheugd: en voorbeeld tegen voorbeeld stellende, zullen wy voorbrengen de belydenis van tien HollandersGa naar voetnoot*** in gevaar, tegen twee Japanse Kooplieden in rust, en van vier Jesuiten in banden en pynen,Ga naar voetnoot† tegen eenen Asvalligen, en in dit onderzoek zullen wy 't genoegen hebben, van justitie te doen, niet alleen aan onse eygene Natie, maar ook aan een Orden, | |
[pagina 30]
| |
aan welke de Studien en Weetenschappen zo veele verpligtingen hebben. Weinig Handel dryvende Volkeren in Europa zyn 'er, die zig niet zomtyds hebben gevleyd met de hersenschim van Landstreeken vol goud; voornamentlyk na dat Christoffel Colomb, het Cepueng, of Cipang (dat is Japan) van Marco Paolo, door 't Westen zoekende, de ryke goudmynen van Cibao in 't Eyland Hayti, nu St. Domingo genoemd, hadde ondekt, Zo. hebben de Spanjaards en Engelsen, door duizend gevaaren gezogt na het El Dorado, en het meyr Parima daar de huysen met gulde tegels bedekt, en de golven van vloeyend goud zouden weezen; en de Portugeesen met geen minder arbeid en verlies van Volk,. onnuttelyk alle de Oost-kusten van China onderzogt om toegang tot plondering van het gewaande binnenlands in een Revier leggende, eyland en Tempel van Calempluy, alwaar zeeventien Koningen van China in goudene graven met alle hunne schatten ter aarde besteld, en hare tomben met eene meenigte beelden van 't zelve metaal, omringd, zouden te rooven zyn. Dus is men ook in de voorige Eeuw, een geruime tyd tot Batavia in de waan geweest van een goud-ryk Land benoorden Japan geleegen, aan zeekeren Vloed, Polysange genoemd, welke in Oost-Tartaryen, of in West-America, onzeeker in welk van beiden, was. Om dit te onderzoeken, en die schatten te vinden, wierden in 't jaar 1643 de Jachten, de Castricum en de Breskens van Batavia gezonden, en om dat men deeze zaak aanzag als van de uiterste aangeleegenheid, wierden die scheepen bemand met uitgekoorene Zee-lieden in kunde en zeeden. In een zwaare storm gescheiden, wierd de Breskens door gebrek aan leevensmiddelen verpligt de kust van Japan aan te doen, en ankerde op omtrend 40 gr. N.B. in de bogt van Nambu, aan 't Oost van Niphon, het grootste der Japanse Eylanden. Eenige Japanners die aan boord kwamen, en niets als | |
[pagina 31]
| |
wiendschap scheenen te belooven, noodigden Schipper en Volk om aan land te komen, waar op de Schipper Schaap en Onder-Koopman Byleveld, met de noodige manschap tot bestiering van de boot na de wal voeren, en wel haast zig gevangen, strengelyk gebonden, en scherp bewaard, vonden. Die onzagte behandeling minderde egter na maate de Japanners bemerkten dat de gevangene, waren Hollanders: het geen spoedig buiten twyffel was, wanneer de Afgevallene Jesuit Ferreira, nu genaamd Syovan, aldaar verschynende, hen daar voor erkende. Maar men scheen te gelyk overtuygd dat sy aan de Hollandse O.I.C. niet behoorden, en om geene reedenen zo hoog om de Noord waren gekomen als om Roomse Priesters aan land te zetten: die op alle moogelyke wysen zogten in 't Ryk te dringen, en ongelukkiglyk voor deeze Zee-lieden waren in die zelve tydstip vier Jesuiten in 't Ryk gesloopen en gevat, het geen de agterdogt niet weinig vermeerderde. Het Jacht na 't verlies van de boot was vertrokken: niemand tot Nambu, behalven de Portugees, verstond de Hollanders, en dit was nog gebrekkelyk. Want de Hollandse Hoofden, in de onzeekerheid van haar lot in een Land, daarse wisten hoe streng de Wetten waren, veinsden op de vraagen van Syovan het Portugees niet te verstaan, en lieten antwoorden door Siewert Jansz die het kromtongende sprak, het geen sy als 't beste middel aanzagen om te beantwoorden honderd contra-dictoire vraagen, welke die Priester ieder dag herhaalde: en om niet te ondekken dat sy waren gezonden geweest om schatten te zoeken, die misschien, als een eygendom van de Japanse Keyzer wierden aangezien. Sy wierden derhalven na Jedo gezonden, alwaar men Hollands, en Portugees verstond; daar sy met de gevangene Jesuiten konden warden geconfronteerd; en, daar men, ingevalle sy aan 't inbrengen van Priesters niet schuldig waren, door de Hoofden van 't Hollands Comptoir van Nangazacki gewaar konden worden of deese men- | |
[pagina 32]
| |
schen aan de O.I.C. behoorden, of niet? Op die reys wierden sy ten uittersten wel, overal, behandeld, en by verscheidene Grooten onthaald, zo dat sy nergens over te klagen hadden als over 't ysselyk schouw-tonneel dat men hun in de meeste groote steeden deede zien, van Christenen, of lieden die Priesteren hadden ingevoerd, aan kruyssen gehegt of reeds dood, of nog met de dood worstelende, en by 't voorby trekken van de plaatsen van deese Gerechts-oeffeningen, wierdense met verdubbelde aandagt aangezien en hunne weesens onderzogt. Tot Jedo aangekomen, hoordense dat de Opper-Hoofden van Nangazacki reeds ontboden maar nog niet gekomen waren: en hier begonnen de ondervraagingen eerst met ernst: dagelyks wierden sy buiten de Stad gebragt in eene van de Voorsteeden, alwaar een groot Gebouw voor vergader-plaats van de Rechters diende, en te gelyk de gevangenhuisen bevatte. En elk van die Verhooren wierd voor uitgegaan of gevolgd, door voorwerpen van angst en schrik: dan, van werktuigen tot de smartelykste pyniging geschikt, dan, van deerlyk gepynigden zelve. Eyndelyk deeden de Rechters hen verschynen in teegenwoordigheid van de vier Jesuiten, om, in een lang onderzoek, en het welke met de zaak van de Hollanders niets gemeen scheen te hebben, uit de houding van die menschen, aan weederzyden, na te gaan, of sy eenige kennis aan elkanderen hadden. De Jesuiten op slegte matjes nedergezeeten, zagen 'er zeer ongedaan uit; oogen en kaaken waren erbarmelyk ingevallen, de handen blauw, en 't gansche lighaam door de uitterste wreedheid mishandeld. De gevangene Hollanders op last van de Rechters ook nedergezeeten zynde, hoorden dat door deese aan de Jesuiten wierd gevraagd hoe haare God zo hy Almagtig was, hen zo schandelyk konde verlaaten? waar op eene van de Jesuiten antwoorde, dat het wel waar was dat God hen voor de werelden wereldse menschen scheen verlaaten te hebben, maar dat hy nooyt verliet die op hem vertrouwden; om dat hy in de uitterste ongeleegenheid troost | |
[pagina 33]
| |
verschaft: want dat het lighaam alleen gevoelig is aan pyn, terwyl de ziel haar opregt met heemelse overdenkingen, en onder de tydelyke plaagen overweegd dat de pynen met het einde van 't leven ook eindigen: en in die styl, en met die ongebrookene moed antwoorden insgelyks de andere Jesuiten. En de Hollanders verloren geen een woord van dit onderhoud, alzo deze Jesuiten geen Japans verstaande, alles wat de Rechters vroegen, door een tolk over en weder in 't Portugees en Japans wierde overgebragt: het geen wel haast zelfs niet meer nodig was, door dien de Japanse Raaden, niet wel te vreden na 't schynd, door dit antwoord, of om de houding van de Hollanders nog beeter op te merken, Syovan lieten binnen komen, en hem bevoolen syne geweesene makkers aan te spreeken: gelyk hy deed. Maar wy verbeelden ons dat de menslievende en Christelyke Leeser zal goedkeuren dat wy hem bespaaren de hoonende taal waar meede dit Wangedrogt die lydende, en eerbied-waardige Mannen bejeegende, en nog meer syne Godslasterlyke woorden tegen den God der Christenen; en liever overgaan, tot het Christelyk antwoord van de kloekmoedigste of bestspreekende van de vier Jesuiten: Onaangezien, zeide hy, deese bejeegeningen van Syovan afkomen, aan wien dit het minst betaamde, vertrouwen wy egter, dat zonder Gods magtige toelaating aan niemand een hayr des hoofds gekrenkt kan worden. Ook is 'er geene zaaligheid voor de onstervelyke ziel buiten God, en van hem af te wyken, het zy door wereldse inzichten, het zy door gevoelige pyniging, moet noodwendig een zwaar misdryf weesen: ondertusschen nogtans weigerd God geen genaade, aan die, zelfs ter laatster uur, om genaade smeeken: dog niet zonder regte boetvaardigheid, en vertrouwen op den Saaligmaaker Jesus Christus. Wat is nu 't geen de Hollanders onder alle deese gemoedsbeweegingen van vrees voor het tegenwoordige, van 't aakeligste vooruitzigt van het toekomende, in de | |
[pagina 34]
| |
admiratie van de onverschrokkenheid van die Jesuiten, maar zonder begeerte egter van de marteldood; wat is het dat sy antwoorden, wanneer in zulke omstandigheeden, de Japanse Rechters, de daadelyke beslissers van haar leeven, en dood, aan haar vraagen; Zyn de Hollanders geene Christenen die gelooven in den zelven God aan welken de Portugeesen gelooven? Hoedanige Feestdagen onderhoudense? Vierense niet den dag der Kruisvinding? Wat onderscheid is er tusschen het Geloof der Hollandeten, en der Portugeesen? Sy antwoorden gestadig: De Hollanders zyn Christenen, erkennende een Drie-eenigen God, door welke de Wereld en alle Schepselen in de wereld voor, byna, zes duizend jaaren gemaakt zyn, en als nog onderhouden, en bestierd, werden. Sy hebben geene Feesten, als op ieder zevende dag, wanneer alle handwerken stil stonden, en sy ten oopenbaren Godsdienst zamen vloeyden in Tempels, zig enkelyk verbindende aan een Boek by God zelve door Heilige Mannen beschreeven. Wegens het verdere onderscheid konden sy geen volkomen berigt doen, ter oorzaak van kindsbeen af aan, by de Zee zwerfden, en zig nergens minder in oeffenden, dan om Leerstukken van 't Pausdom na te vorschen. Sy hielden haar vergenoegd met de kennis der eenvoudige Waarheid. De Leeser kan nu zelve de voorgestelde vraag beantwoorden. Wy zullen 'er alleen byvoegen, dat de Opperhoofden van 't Comptoir van Nangazacki tot Jedo aangekomen zynde, en de tien Hollanders voor Bedienden van de Hollandse O.I.C. verklaard hebbende, deese, niet tegenstaande hare bekentenis dat sy Christenen waren, vry wierden gegeeven, en na Batavia te rug gezonden. |
|