Van Japan
(1775)–Onno Zwier van Haren– AuteursrechtvrijTweede onderzoek.
| |
[pagina 12]
| |
men, niemand getuigen, als zulke die in de tyden dat dit zoude zyn voorgevallen in Japan waren; of wel in een ruimer toelaating, sy, die omgegaan hebben met persoonen welke deese gebeurtenissen hadden bygewoond en in hunne verhaalen van geene partydigheid kunnen verdagt gehouden worden. Mandelslo, met Engelse O.I.C. scheepen in 't jaar 1639 tot Goa, zynde, wierd met den President en de voornaamste Engelse Officieren, door de Jesuiten verscheidene maalen op pragtige maaltyden, cierlyke Tonneelspeelen, musycq, dansen, en diergelyke vermaaken, onthaald,Ga naar voetnoot* men vertoonde hun ook veele wreedheeden, door den Keizer van Japan, aan die van haare Orden, en verscheidene andere Christenen, gepleegd; maar zonder eenige de allerminste klachten over de Hollanders. En egter zo 'er een plaats in 't Oost was daar men stiptelyk onderrigt was van 't geen betrekking had tot Japan, was het Goa; daar de Hooft- Residentie van de Portugeesen en Jesuiten in Indien was: van waar Xavier zelve, en na hem zo veele voorname Mannen na Japan waren vertrokken, en daar na alle waarschynlykheid een meenigte zo Portugeesen die in Japan waren geweest, als geboorene Japanse Christenen, zig werkelyk, bevonden. Ook konden nog klagten nog beschuldigingen tegen de Hollandse Natie, voor Mandelslo, of voor de Engelsen, een onaangenaam voorwerp van onderhoud zyn: de eerste was een Hoogduyts Edelman, die met de Ambassadeurs van de Hertog van Holstein in Persien geweest zynde, nu voor syn vermaak in Indien reysde, die in dienst van geene Maatschap- | |
[pagina 13]
| |
pye, en dus, volmaakt onzydig was: en de Engelsen, groote vrienden van de Portugeesen, vervulden in die zelve tyd Europa en Asia met klagten over de pretense wreedheeden door de Hollanders, in Amboina, tegen lieden van de Engelse Natie gepleegd. Maar men kan my tegenwerpen, vooreerst: dat het niet onmoogelyk is dat men, op den dag welk Mandelslo aanteekend (den 18 Januari 1639) nog tot Goa niet wist wat in Januari 1638 in Japan was voorgevallen, en ten tweeden, dat omtrend de voorgestelde vraag deese getuigenis is blootelyk negatief. Ik zal ook uit het gezegde van Mandelslo niets anders besluiten, als het geen er onbetwistbaar in is, te weeten, dat de Portugeesen, ter dier tyd de bitterste Vyanden der Hollanders in Indiën en Japan, egter in 't jaar 1639 onder 't verhaal van de Japanse vervolgingen, nog geene klagten over de Hollanders, mengden. Wy gaan dan over tot een tweede getuige. Wanneer Colbert, een van de Ministers van het begin der Regeeringe van Lodewyk de XIV, onder andere merkelyke middelen om Vrankryk te doen bloeijen, ook eene O.I.C. deede instellen, waren 'er niet meer als twee in Europa. De Engelse, die maar weinig scheepen jaarlyx zond, en byna geene eigene bezittingen in Asien had; en de Hollandse ter dier tyd in de toppunt van hare macht, zo door de ryke in 't Oost alom verspreide Handel, als de veelvuldigheid en grootheid harer Volkplantingen: in de bestiering had sy de kundigste Cooplieden van de Wereld, en na haren dienst vloeyden, in meenigte toe, niet alleen de fortuin zoekers van de Franse, maar van alle Natien van Europa. Colbert kende syn eigen Natie genoeg om te weeten datse vernuftig was, en dus goede Cooplieden kondegeeven: maar hy was te schrander om niet te zien, datse de Coophandel, en voornamentlyk die van de Indiën, eerst moest leeren: ten dien einde liet hy in Holland na vorsschen, opzoeken, en in dienst van de nieuwe Franse | |
[pagina 14]
| |
Compagnie, verbinden, al wie in Indiën de Hollandse O.I.C. zonder groote beloning hadde gediend, of over hare beloning t'ontvreeden was. En dewyl hy nog geld nog belosten spaarde, verkreeg hy 'er eenige, en onder anderen de vermaarde Caron. Vermits egter de wyd uitgestrekte oogmerken van die grote Minister zig niet alleen bepaalden tot eene O.I.C., maar dat hy hoopte (gelyk hy ook in der daad heeft volbracht) om alle Handwerken op den hoogsten trap in 't Franse Ryk te doen bloeijen, waar toe nooyt menschen te veel konden zyn; begreep hy dat door deese Compagnie het Ryk zo weinig doentyk moest werden ontvolkt; en derhalven zorg gedragen dat de Franse Inboorlingen die na de Indiën zouden willen gaan, ten minsten hunner eigen Landaards Compagnie verkoosen, en dat alle Vreemdelingen wierden aangemoedigd om in deesen dienst, liever als in die van de Hollandse O.I.C., te treeden. Hier toe dacht men het bekwaamste middel te zullen zyn, om niet allen de Hollanders in Indiën in 't algemeen, en de bestiering van zaaken aldaar in 't byzonder, maar vooral de manier van behandeling, welke moesten uitstaan de vreemdelingen die zig in dienst van de Hollandse Compagnie begaven, zo op scheepen als te lande, op de haatelykste en zwartste wyse uit te schilderen: en hier toe vond men gereed zeekere Tavernier, die veelmaalen in 't Oost, hoewel nooyt verder als Batavia, gereisd had: en die aldaar overal met vriendelykheid door de Hollanders ontvangen geweest zynde, en dus veele ommegang met die Natie gehad hebbende, daar door, te geloofwaardiger zoude zyn. En deese man die van lacquei zynde geworden Coopman, en van Coopman Baron, dus aan veranderingen gewend was; deese man vond geen zwaarigheid om de post van vleijer en tafelschuimer, die hy by de Hollanders in Indiën had waargenomen, nu te veranderen in die, van haren Lasteraar in Europa. Ten dien einde schreef hy twee werkjes, van welke het eene tot naam draagd, Historie van het gedrag der | |
[pagina 15]
| |
Hollanders in Asia, en het andere, Verhaal van Japan, en van de oorzaak der Vervolging tegen de Christenen in die Eylanden. Het eerste is in de vorige Eeuw wederlegd, door Quellenburg, die 'er in elke aangehaalde gebeurtenis, tien of twaalf verdraeyde waarheeden, of tastelyke valschheeden, heeft aangetoond: en het tweede, het geen in algemeene bewoordigingen egter alleen tegen de Hollanders is ingericht, is, zegd de Jesuit Charlevoix, een zo ongerymd verhaal, dat men 'er de oogen maar op moet werpen, om zig te overtuigen, dat nooyt Roman slegter is uitgevonden geweest, en dat 'er alles vervuld is met teegenspreekingen en verkeerde tydreekeningen, die tig aanstonds ondekken. Charlevoix is door syne (nu geweesene) Orden gebruikt tot het schryven van eene algemeene Geschiedenis van Japan; hy heeft geleesen, al wat over die stof was gezegt door Tavernier en Kaempher; hy heeft buiten twyffel toegang gehad tot alle Japanse, Laeynse en Portugeese boeken, brieven, verhaalen, en schriften, gedrukte, en ongedrukte, in de Bibliotheequen van syne Orden berustende, welke Orden niemand ooyt heeft verdagt gehouden van al te gunstig voor de Hollanders geweest te zyn; Charlevoix is zelve eene van de beschuldigers, met Kaempher, tegen 't gedrag der Hollanders in Japan; hy verwerpt Tavernier, wy zullen dan ook Tavernier daar laaten, en overgaan tot het geen men by Kaempher en Charlevoix zelve vind. Wie deese laaste geweest is, heb ik zo gezegd; en wie Kaempher was, en hoe die Westphaalsche Wondheeler gekomen is aan de beste kennis en onderrichtingen van 't Japansche Ryk, welke ooyt eenig bekend Europeër, misschien, gehad heeft; heb ik in 't leeven van de Generaal Camphuis breedvoerig aangehaald. En na deeser twee getuigenissen, zullen wy gelyk billyk is, ook zien wat het Dagregister van 't Hollands Comptoir in Japan, ter dier tyd tot Firando, zegd. Kaempher en Charlevoix zeggen dan, dat de Christenen van 't Koningryk van Arima, tot wanhoop gebracht door de aller- | |
[pagina 16]
| |
ysselykste straf-oeffeningen, door welke zo veele Christenen waren omgekomen, in 't jaar 1638 tot een openbaren opstand kwamen, na lang in stilte gezucht te hebben. Vermits sy wel haast tot een getal van vyf en dertig of veertig duizend waren aangegroeyd, scheen de zaak ernstig aan 't Hof van Jedo, het geen derhalven spoedig een talryk leger derwaards zond, door welk middel de oproerlingen zig wel haast omcingeld vonden in een plaats genaamd Ximabara, waar van sy bezit hadden genomen. De President van 't Hollands Comptoir tot Firando, genaamd Koekebakker, had ter deeser tyd verscheidene Scheepen van de Compagnie in Japan, en voorziende wat 'er stond te gebeuren, gaf hy last omse alle, uitgezonderd een, ten eersten na de Indiën te doen vertrekken, gelyk geschiede. Nademaal de oproerlingen zig op de oever van de zeekant hadden verschanst, vroeg men hem, uit last van de Keizer, om dat eene schip, en hy zeilde met hetzelve na Ximabara, zig verbeeldende dank te zullen bebaalen door het toestaan van eene zaak (zegd Charlevoix) welke by niet konde weigeren zonder gevaar te loopen van alles te verliesen.Ga naar voetnoot* Waar by de zelve Autheur voegd, dat by met zig deede inscheepen, al wat by bad in float om wapenen te dragen. Uit welks men zoude moeten besluiten dat. Koekebakker de bewaaring van 't Comptoir aan de zieken overliet. Maar Charlevoix kon niet minder zeggen, na dat hy op eene voorige bladzyde hadde opgegeeven, dat Ximabara zig eerlang belegerd zag door een leger van meer dan tachtig duizend man, de Hollanders daar onder begreepen, die 'er in vry groot getal kwaamen met een treyn artillerie. Zo ras hy was aangekomen, vroegen de Japanse Generaals syn canon om bres te schieten in de verschansingen van de oproerigen, 't geen hy toestond: zo dat 'er gedurende vyftien dagen, vier honderd en vyf en twintig canon schooten gedaan wierden, zo uit het schip als van een batterie te land. Daar na gaf men aan den President verlof, om met syn schip te rug te keeren, na hem egter eerst | |
[pagina 17]
| |
verplicht te hebben, om hun nog over te geeven de zes zwaarste stukken welke hy aan boord had gehouden: waar op hy na Firando te rug trok. Maar de Japanners vervolgden 't beleg; en de leevensmiddelen eindelyk aan de belegerden ontbreekende, beslooten deese eenen algemeenen uytval te doen, in welke gevegt sy alle of sneuvelden, of gevangen genoomen, en met de dood gestraft, wierden. Zie hier nu wat het Dagregister van Firando, zegd: | |
A. 1637.Den 17 December staan de Inwoonders van Arima tegen hunne Overheeden op, en nemen over de harde handelingen hen aangedaan, de wapenen in handen, zynde meest Boeren, die de Roomse Christenen aldaar tot hulp krygen, benevens veel vlugtende en misnoegde Edelen en Burgers, die zig in een vervallen Kasteel in de bogt van Arima gelegen, sterk maken, en reeds al tot 10000 man aangegroeid waren. | |
A. 1638.Den 8 Januari verdeelden zy zich in 3 Troepen, lokkende een party buiten uit een naby gelegen Kasteel, welke zy verslaan. Hun veldgeschrei was St. Jago. Zy dragen hunne kleederen met een kruys, zyn kaal geschooren, verwoesten de Japanse Tempels, en hebben een Kerk, daar Jesus en Maria aangebeden werd. Zy kregen de misnoegden van Amaxa, hunne overbuuren, te hulp, en bestormen een Kasteel, daar zy 300 Man voor verliesen. Waar op de Landheeren van Arima, en Amaxa bevel krygen, om de wederspannelingen (schoon de magt niet hebbende) zonder hulp van eenige andre Landsheeren geheel te verdelgen; doch ondertusschen zullen de legers der naast gelegene Grooten bereid staan, om de voorschreevene, als sy te kort schieten, en geslagen worden, te helpen, en ook niet eer | |
[pagina 18]
| |
haar te hulp koomen, alzoo de Keizer begeerd, dat de onheilen, ter plaatse daar zy beginnen ook gedempt zullen werden, zonder hulp van andren, op dat alzoo ieder Landheer het quaad voorkomen mag. De wederspannelingen bieden aan, dat zy bereid zyn, zo de Keizer hen verdelgen wil, om hunne halsen daar voor te buigen, en gewillig om voor hem te sterven, doch niet voor hunne Heeren, beslooten hebbende tegen de zelven tot den laatsten man toe te zullen vechten, zonder Vader, Broeder of andre vrienden die in der zelver legers zyn mogten, aan te zien, al 't welke sy ook allen met eede bevestigen. Zy bestormen een sterkte, en slaan 600 man dood. Een Hollands schip begeefd zig derwaarts, brengd geschut aan land, en beschieten hunne sterkte, zoo van de batteryen, als van 't schip. Ook was de Voorzitter tot hunne voldoening meede gegaan; waar op zy hen bestormen, en 5712 man verslaan. Daar op deeden sy een uitval, en werden na een hardnekkig gevegt, den 16 en 17 April overwonnen, gedood, en 17000 koppen op staaken gezet. De overige wierden verbrand, of ontquamen het door de vlugt, zynde hun getal al tot 35000 toe vermeerderd, en aangegroeyd. Dit berigt verschild in meer als een deel, met dat van Kaempher en Charlevoix: maar het heefd meer voorrecht tot geloofwaardigheid. Charlevoix copieerd voor 't grootste gedeelte Kaempher, en onderricht nergens waar hy het overige gevonden, heeft. In 't werk van Kaempher werd aangehaald een Japanse relatie, van deesen opstand, waar van eene overzettinge (men zegt niet in welke taal) in de verzameling van de Ridder Hans Sloane geweest is. Dit stuk heb ik niet gezien, maar wat slaat 'er te maken is op 't verhaal van Autheuren onder 't oog van eene willekeurige Regeering schryvende, weet elk. Waar en tegens het Dagregister van Firando, buyten alle twyffel is opgesteld door lieden .die wel zeeker waren | |
[pagina 19]
| |
dat het Japanse Ministerie hare aantekeningen niet zoude zien: door lieden, die in de tydstip van deese gebeurtenis, op de plaats, en by de omstandigheeden, waren tegenwoordig geweest, en die gewisselyk, nog dagten nog konden vermoeden, dat honderd en dertig jaaren daar na, de Nakomelingschap hare getuigenis over die zaak zoude vragen en overweegen: welk laatste men van Kaempher en Charlevoix niet kan zeggen. Als men nu dit Dagregister na-gaat; vind men, dat het niet geweest zyn Christenen die deesen opstand hebben begonnen, maar boeren door Heeren mishandeld by welke zig voegden eenige Afvallige Christenen van Ximo (het Eyland waar in Arima legd) en tien duizend misnoegde Edelen en Burgers welke zig meester gemaakt hadden van een oud Kasteel aan de golf van Arima gelegen tegen over het Eylandje van Amaxa of Amacusa, waar van ook inwoonders, zig by hen begaven. Wanneer ik zeg dat deeze Christenen Afvalligen, waren, geloof ik hun geen ongelyk te doen: want het was niet mogelyk dat 'er zig diestyds andere in Ximo bevonden, alwaar reeds zederd lang, de Vervolging zo ysselyk, en, voornamentlyk in 't Ryk van Arima, met zo veele woede was voortgezet, dat men volgens. Charlevoix in de gansche Kerkelyke Historie niets leest dat in vergelyking koomt by 't geen men ter dier tyd in dat ongelukkig Koningryk zag gebeuren: en op dat men dien Jesuit niet beschuldige van te vergrooten, nog ons van ligtgelovig te zyn, ziet hier de getuigenis van een oog getuige voor zo veel betreft Nangazacki, eene der Steeden van Ximo, men hield voor zeeker, zegd Reyer Gysbrechz, wanneer ik hier in 't jaar 1626 was, dat 'er in de Stad meer dan veertig duizend Christenen waren, mans, vrouwen, en kinderen, en tegenwoordig (in 't jaar 1629) ziet men 'er geen een. En 't geen niet weinig bevestigd dat het Afvalligen waren, is het Opperhoofd het welke Charlevoix aan dit voorgevende Christen leger van Arima geeefd: het was, zegd | |
[pagina 20]
| |
hy, een Prins uit het Huys hunner oude Koningen, en hy zelve heeft, in 't 13 boek van syne Geschiedenis, verhaald dat de laatste der Christen Koningen van Arima, synen Vader hebbende doen onthoosden, en syne twee Broederen vermoorden, van de Christelyke Godsdienst was afgevallen, en des niet teegenstaande door den Keizer van 't Ryk van Arima was beroofd: dit was, nog maar vyf en twintig jaar geleeden, voorgevallen, en door geheel Japan bekend. Zouden Christenen, die zelve de verschrikkelykste vervolging standvastig hadden uitgestaan, aan een Vorst uit een diergelyk Huys gehoorzaamd hebben? Maar welke zoort van Christenen men wil stellen dat sy geweest zyn, het schynd ten minsten zeeker dat de Christenen het kleinste deel van dit leger uitmaakten: de tien duizend Edelen en Burgers waren misnoegden reeds door de Regeering in de Staat van Bandieten gebracht; en de boeren en inwoonders van Arima, en Amaxa, waren niet opgestaan om de Godsdienst, maar over harde behandelingen van hare Heeren; dit blykt uit hare aanbieding om zig aan den Keyzer over te geeven, van welke sy als Christenen nog minder genade te wagten hadden als van hunne Landheeren; maar die hare lasten konde doen verminderen: ook toond de algemeene verbindtenis onder eede, van niemand te ontzien, zo klaar een zamenvloeying van verscheidene byzondere belangen, dat het onnut is daar verder op aan te dringen. Dit leger dan, uit geplaagde boeren, afvallige Christenen, en zwervende Bandieten, bestaande, was van Arima, Noordwaards aangekomen tot aan Xincabara aan de West oever van de bogt of Inham van die naam, met voorneemen om dieper in 't Ryk te dringen, door de Land-engte van Omura, wanneer sy aldaar door 't Keyzerlyk leger wierden ontmoet, gestuyt, en aan de landzyde omringd: hier verschansten sy zig, niets meer oopen hebbende als de Zee. Maar dit was genoeg, zo om leevensmiddelen, als bystand van andere misnoegden van de overleggende Kust te ontvangen. | |
[pagina 21]
| |
In zulke eene omstandigheid, in die onzeekerheid van de gevolgen van een dergelyke opstand in een Ryk, daar de burgerlyke oorlogen nog maar kort geleeden, waren opgehouden, wierd de President van 't Hollands Comptoir van Firando, verzogt, om een schip te zenden tot hulp van 't Keizerlyk leger. En een van de oogmerken van 't Hof, in deese vraag, is zichtbaar: de Japanners niet als ligte Vaartuigen en zonder geschut hebbende, was een Hollands oorlogsschip alleen in staat om den Inham van Ximabara te bedwingen, en alle toevoer te water na 't weederspannig leeger te beletten. De scheepen die de Compagnie zend na Japan, zyn gewoonelyk bemand met hondert tien, a twintig koppen, waar van 'er agt of tien geschikt zyn, om na 't vertrek der scheepen, toezicht te hebben op 't Comptoir. Het geschut aan boord bestaat in zes en twintig stukken, waar van zes twaalfponders, de overige zespouders zyn. Met een diergelyke bodem, zeylde de President na 't strand van Ximabara, bleef 'er vyftien dagen, liet zo uit syn schip, als van batteryen op strand opgeworpen, in 't geheel vier hondert en vyf en twintig kanonschooten lossen, op verzoek of last van Japanse Generaals, tegen de verschansingen van de muytelingen, en keerde weder na Firando. Dit is het geen Charlevoix noemd, aldaar komen in vry groot getal, en een treyn artillerye, en hy voegd 'er by, dat die vier honderd en vyf en twintig kanonschooten, het getal der oproerlingen zeer hadden verminderd, en hunne verschansingen deerlyk hadden gebaavend,Ga naar voetnoot* Lieden die de werking en gevolgen van 't Canon, van nader by als in hunne boek-kamers hebben gezien, zullen met moeyte begrypen, hoe negen en twintig of dartig canon schooten daags, geduurende vyftien dagen, het getal der manschappen van een verschanst leger van vyf en danig of veertig duizend man, zeer kunnen verminderen, en uitgestrekte verschansingen deerlyk havenen: ook be- | |
[pagina 22]
| |
merkt men uit de gevolgen, dat die canonschooten, nog aan menschen nog aan Vesting werken, eenig hinder van aangeleegenheid hebben toegebragt, dewyl na die vrugteloose canonnade, en een ongelukkige aantasting, de Jepanse Generaals de beleegering in een blocquade hebben moeten veranderen. Dog om zig niet op te houden in 't wederleggen van ongerymdheden, zullen wy veronderstellen dat alle omstandigheeden van 't verhaal van Kaempher en Charlevoix waar zyn, dat alle de oproerlingen Catholyque Christenen waren, en dat sy door de canonschooten van zes en twintig stukken geschut alle zyn omgekomen, dan vraag ik in wat opzicht het gedrag van de Hollandse President, in dit geval, haatelyk, of berispelyk, is? Mogt hy met geen canon laaten schieten op die menschen om dat sy van de Rooms Catholyque Godsdienst wakren? maar syne Meesters beoorloogden in die zelve tyd de Portugeesen en Spanjaarden, beide zuivere Catholycque Volkeren: syne Meesters hadden dan ook ongelyk, wanneerse in Indien de eene Catholyke Stad voor, en de andere na, met geweld van canon aan de Portugeesen afdwongen; en Frederyk Henrick had zeer kwaalyk gedaan, van in 't zelve jaar vair de oproer van Arima, de Stad Breda aan de Spanjaards te beneemen, met, en, door, een grooter treyn artillerie als de zes en twintig stukken geschut van Koekebakker. Het is niet aan de weegschaal van de Dweepery dat men de daaden van een Man van Staat moet wikken, maar aan die van de gezonde Reeden, en dan zal men vinden dat die President heeft gehandeld, als een kundig Opperhoofd, als een Bediende ten uitersten aandagtig op 't belang syner Meesteren, en als een schrander man. Als Opper-Hoofd wist hy dat syne Meesters in nauwe Verbintenissen waren met het Japanse Hof; hy wist dat syne Natie in oopenbaaren Oorlog was met de Spanjaards en Portugeesen, en moest denken dat de Keyzer van Japan die twee Volkeren aanzag als syne geheime Vyanden; | |
[pagina 23]
| |
in die gesteldheid van tyden, brak 'er een zwaar oproer uit in 't Japanse Ryk, en in 't muitende heir hief zig reeds de Spaanse Krygs-kreet St. Jago, wat was 'er natuurlyker te gelooven, als dat binnen korten, zo 't gevaar het minste aandrong, de bystand van de Hollanders als Vrienden van 't Ryk en Vyanden van Spanje, zoude werden gevraagd? En yverig in de plicht om syne Meesters zo veel doenlyk voor moogelyke schade te hoeden, zend hy ten spoedigsten syne geladene Scheepen na Batavia, en houd 'er maar een, het zy om dat hy 'er nog geen laading voor had, of, 't geen waarschynlyker voorkoomt, om met dit eene en leege schip, tot zeer geringe kosten van syne Meesters, aan hare Bondgenoot, van nut te kunnen zyn. Als een verstandig man staat hy toe het geen niet in syne magt was te weigeren. Want de beveelen van, de Japanse Keyzers dulden nog weigeringen, nog uitstellen, nog zelfs eenige vertoogen 'er tegen. Ziet hier een voorbeeld. François Caron, die man, welke de Hollanders (zegd Charlevoix) zo omwaardiglyk zwart gemaakt hebben in 't Publycq, na dat hy in Franse dienst was overgegaan, zonder dat ik, nietteegenstaande veel zoekens ooyt eenig Hollands Schryver heb kunnen vinden, die 'er het minste kwaad van zegdGa naar voetnoot*; deese Caron, na 't vertrek van Koekebakker, geworden Opperhoofd van 't Comptoir van Firando, liet het magazyn van de Compagnie, dat tot daar toe, een houten loots was geweest, af breeken, | |
[pagina 24]
| |
en in een nieuw steenen gebouw veranderen, het welke te gelyk zoude kunnen dienen rot woonplaats voor 't Opperhoofd en verdere Compagnie's Bedienden. Steenen gebouwen zyn in Japan buiten gebruik, behalven alleen voor Vestingen. En, waarschynlyk, om aan de hoovaardy van syne Vrouw te genoegen, die een Japanse zynde, in de oogen van hare Landgenooten wilde uitblinken, liet Caron de zaal van Audientie met buitengewoone pracht vercieren, 't geen geweldig in de oogen stack van verscheidene Japanners van Firando, misschien niet ryk genoeg, om diergelyke zaaien aan hare Vrouwen te geeven. Vergeefs liet de Gouverneur Phesodonne, aan Caron onder de hand weeten, dat de berichten die van Firando. na Jedo wierden gezonden over deesen bouw van kwade gevolgen zouden kunnen zyn; Caron bouwde voort, en alles was voltrokken in 't jaar der Christenen 1641; welk jaargetal in groote letters in de Voorgevel wierd geplaatst: 't geen alles te zamen een onvoorzigtigheid uitmaakt, in een man van syne kennis, voor al in Japanse zaaken, onbegrypelyk. Maar kort daar na kwam een Keyzerlyke Commissaris tot Firando, die Caron en de verdere Hollanders van 't Comptoir by zig hebbende ontbooden en doen nederzitten, hun zeide, dat de wil des Keyzers was, dat sy het gebouw dat sy onlangs voltooyd hadden, op staande voet zouden doen afbreeken. Caron, die waarschynlyk te veel op syn Crediet aan 't Hof hadde gesteund, maar aan wien de aart van de Japanse Regeering volmaaktelyk bekend | |
[pagina 25]
| |
was, antwoorde, wy zullen punctueelyk gehoorzamen aan alle beveelen die Syne Majesteit aan ons zal gelieven te laaten toekomen, en door dit antwoord behield hy syn leeven, de svryheid syner gezellen, en de Koophandel van de Compagnie: want twintig gewaapende Japanners aldaar teegenwoordig, waren gelast, om hem op de minste representatie in stukken te houwen, en syne metgezellen in hechtenis te neemen: terwyl een groot getal Japanse gewaapende barken zig gereed hielden, om de Hollandsche scheepen in de Haven nergens minder op bedacht aan te tasten. En de ernst van dit bevel was zo groot, dat alhoewel Caron aanstonds na 't eindigen van 't gehoor met spoed aan 't afbreeken hadde laaten beginnen; Phesodonne hem tegen den avond liet weeten, dat de Keizerlyke Commissaris had voorgenomen, zo 't werk niet met meer haast ging, om acht of tien Hollanders, van de voornaamste, tot voorbeeld van de anderen te doen dooden. Waar op Caron nu beter na Phesodonne luisterende, ten eersten twee honderd man van de scheepen liet koomen, en daar by voegende al het volk dat hy voor geld in dienst konde krygen, en de gansche nacht door, laatende arbeiden, was des anderen daags morgens het Gebouw met de grond gelyk. Zo nu het needrigste vertoog tegen eene gewisse, en geen geringe schaade, die uitterlyk beschouwd, op onwaare insinuatien was gegrond, zo de minste haesitatie op een bevel in schyn niets minder als reedelyk; zulke verschrikkelyke gevolgen zoude gehad hebben, wat hadde Koekebakker niet gewaagt indien hy drie jaaren te vooren, op het zeer reedelyk verzoek om bystand in neetelige tyden geweigerd had aan den Keyzer, om met een schip zig by 't Keizerlyk leger te voegen? De ryke Japanse Koophandel was door syne Meesters aan syne zorg toevertrouwd: hy moest derhalven als een trouw en ieverig dienaar dien Handel staande houden, en bewaaren: dit deede hy door de Vyanden te beoorlogen van een Bondgenoot van syne Natie, Daar de na-iever in | |
[pagina 26]
| |
Koophandel dagelyks oorlogen verwekt tusschen de Christenen in Europa, is 't wonder of vreemd dat dit zelve in Asien gebeurd? Want dit was eigentlyk, en niet de Godsdienst, de staar van 't verschil met betrekking tot den President. De Hollanders en Portugeesen betwisteden elkanderen zedert dartig jaaren den Japansen Handel, en ingevalle de Oproerlingen de overhand hadden gekreegen, zo de pretense Vorst van Arima of eenig ander Catholycq op den Japansen Throon kwam, viel die Handel aan de Portugeesen, en de Hollanders zouden 'er voor altyd van verstooken geweest zyn. En dit is geen stelling van my, maar de getuigenis van twee menschen die in Japan zelve alles met eigen oogen hadden gezien, en geen van beiden Hollanders zynde, van geen Nationaal vooroordeel kunnen verdacht gehouden worden. De eerste is Richard Cock, Factoor van de Engelsen tot Firando, die zig in een brief, na de overwinning van Ongoschio op Fide Jori (dien hy Fidaja-Sama noemd) aldus uitdrukt:Ga naar voetnoot* men zegd dat Fidaja-Sama, aan de Jesuiten de vrye te rugkeering in Japan hadde beloofd, ingeval hy de overwinning had behaald, en op den Throon was gevestigd geweest: en zo dit gebeurd was, zouden buiten twyffel, beide Hollanders en wy uit Japan verdreven zyn, en daarom is 't beeter, zo als 't is. Uit deeze brief riet men dat reeds van 't begin af aan de Europeïse Natien het verschil, met betrekking tot hen, op die voet aanzagen. En zo gingen sy voort: want de tweede, en nog laatere getuige, die een Spanjaard is, een Catholycq, een man is die ter begunstiging van de Jesuiten, op de waare of valse brief van Sotelo antwoord, is nog veel sterker en veel klaarder: Behalven het belang van de Godsdienst, | |
[pagina 27]
| |
zegd Don Jan de; Cevicos, door CharlevoixGa naar voetnoot* aangehaald, is 'er nog een ander belang het welke ons verplicht om den Keyzer van Japan gunstig voor ons te doen zyn, dat is om hem daar toe te brengen dat by de Hollanders uit syn Ryk te rug zend; alwaar hare nederzetting ons alreeds zo veele schade heeft gedaan, en buiten twyffel by vervolg nog meer zal doen, aan onse Philippynse, Molukse, en geheele Oost-Indise Handel, en zelfs aan 't Christendom van Japan, Het is daarom zo als ik gehoord heb, dat de Gouverneur van de Philippynse Eylanden voor drie of vier jaaren uit order van Syne Majesteit, een plegtig Gezandschap met kostelyke geschenken aan den Keyzer van Japan heeft gezonden: maar die Vorst heeft nog die Gezanten willen zien, nog zelfs hunne voorslagen aanhooren. Zo nu Cevicos zig vleide, van een onchristen Keyzer het wegzenden van de Hollanders te kunnen verkrygen, wat zoude niet een Catholycq Keyzer, aan de Catholycque Spaanse en Portugeese Kooplieden toegestaan hebben? En zo de magtigste der Christen Monarchen, zo de Souverain van geheel Spanje en Portugal, van 't beste gedeelte van Italien, van de ryke mynen van America, van de Philippynse Eylanden, en van alles wat de zaamgevoegde Ryken van Spanje en Portugal in Africa en Asia bezaten; geene zwaarigheid maakte Afgezanten met kostelyke geschenken aan den Japansen Keyzer te zenden om de Hollandse Natie uit Japan te verdryven, en geduldig verdroeg dat deese Keyzer, syn Gezandschap en geschenken mee smaad te rug zond; kan het dan verwondering baaren, dat een President van een Comptoir aan Hollandse Kooplieden toebehoorende, vier honderd en vyf en twintig canonschooten doed lossen om in Japan te blyven handelen. En tegen wie gebruikt hy syn geschut? tegen syner Meesteren geheime, en hunner Bondgenoots, oopenbare, Vyanden. |
|