De geuzen
(1943)–Onno Zwier van Haren– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
II.
| |
[pagina 12]
| |
Onno Zwier ontleent zijn doopnamen waarschijnlijk aan twee jong overleden ooms van moederszijde, waarvan de een Onno Boldewijn du Tour, edelman van Jan Willem Friso, met zijn stadhouder in 1711 aan de Moerdijk te water raakte, doch gered werd en een jaar later als kapitein in 's lands dienst sneuvelde, en de ander Swier Frederik op jeugdige leeftijd stierf. De naam Onno kan echter ook komen van zijn overgrootvader Onno van Tamminga.Ga naar voetnoot1) Van de eerste levensjaren van Onno is niet veel meer bekend dan dat hij opgroeide in een sfeer van twist en gekibbel, die er in het ouderlijk huis heerschte; immers het huwelijk van Adam Ernst met Amelia was een mislukking. De degelijkheid, de schranderheid en de diepheid van inzicht der Van Harens compenseerden weliswaar wat er in Onno aan levendigheid, wuftheid en ijdelheid der du Tours te veel zou zijn geweest, maar menschen van zoo verschillend temperament verdroegen elkanders nabijheid niet. Daarbij was Amelia een verkwistende vrouw voor wie haar man zich vrijwel ruïneerde, zoodat bij zijn vroegtijdige dood in 1718 de nalatenschap dermate bezwaard was dat de bibliotheek en een deel van de inventaris verkocht moesten worden. De grootvader grijpt dan in en dwingt zijn schoondochter hem bij onderhandsche acte als voogd te erkennen, ‘belovende het geene welgedagte mijn Heer Schoonvader doet en verrigt altijd te sullen goedkeuren, mitschaders dat ick mij met geen administratie der goederen sal bemoeyen’.Ga naar voetnoot2) Het had een brouille in de familie tengevolge. Willem en Onno trokken bij hun grootvader te St. Anna in, waar deze het ambt van grietman voor zijn oudsten kleinzoon waarnam, terwijl Amelia met Frouck bij haar moeder op Nije- | |
[pagina 13]
| |
venne ging wonen. Niet alleen wilde de oude Willem van geen verzoening weten, maar hij ging zoover dat hij bij testament bepaalde ‘dat 't regt van stemmen tot de goederen van der Bild behoorende, sooveel de Landdag belangt sonder meer, sal altoos sijn bij de zoonen van Jr. Adam Ernst van Haren...., verbiede Vrou Amelia du Tour en derselver moeder de administratie van hare kinderen goederen, dewijle sij wegens onderteringe met haar overleden man staande egte opgelegt, een groote somma aan de kinderen is schuldig.Ga naar voetnoot1) En hij dwong haar, wederom bij onderhandsche acteGa naar voetnoot2), deze laatste wilsbeschikking goed te keuren, ‘streckende sulx tot onser volkomen gerustheit’. Houdt de grootvader zich in hoofdzaak met Willem's opleiding bezig, oom Duco te Wolvega trekt zich het lot van Onno aan, en neemt den nu zesjarigen jongen bij zich in huis. Vandaar wordt hij naar Zwolle op school gezonden. ‘Ik ben van gedagten’, schrijft Duco den 8 Juni 1721 aan Amelia, ‘om in het laest van dese week of in het begin van de andere week Oene na Zwol toe te brengen; soo er iets van Papa of UHWG of Lyske haar dienst is soo gelieft mij te schrijven’.Ga naar voetnoot3) Aanvankelijk komt hij onder de persoonlijke leiding van Rector G.W. Duker, bij wien hij in huis woont en die hem het eerste Grieksch en Latijn bijbrengt. In 1723 vinden we zijn naam voor het eerst in het ‘Album Studiosae juventutis scholae Swollanae’, wanneer hij als 4e van de vijf leerlingen naar de 4e klasse overgaat. Op zijn vroegst is Van Haren dus in het voorjaar van 1722 op het Zwolsche Gymnasium gekomen. Wij volgen hem er gedurende vijf jaren als een zeer begaafden leerling, die steeds met | |
[pagina 14]
| |
de eerste prijs overgaat en goed bij Duker, bij den conrector Ketel en de andere schoolmeesters aangeschreven staat. Bij een der praeceptoren, Isaäk Voyer, wiens zoons zijn klassegenooten zijn, woont hij in huis. Onder de gymnasiasten is ook Eggeric Tiddinga, van wien het goed zal zijn te onthouden dat hij na een keer gezakt te zijn de school verlaat. De te Leeuwarden bewaarde rekening van de administratie der goederen van Adam Ernst van HarenGa naar voetnoot1) geeft een overzicht van de ten behoeve van Onno uitbetaalde gelden gedurende zijn Zwolsche tijd. Brieven uit deze periode vindt men in de verzameling Hareniana op de Prov. Bibliotheek aldaar berustende, terug.Ga naar voetnoot2) Onder de correspondentie aan Amelia du Tour is het volgend gedicht van den toen 8 jaar ouden zoon alleszins merkwaardig:Ga naar voetnoot3) Nieuw jaarwens.
Waarde Mama,
Ik voele nu een soete drift,
Mijn dienst te bieden met dit schrift,
En om mijn dankbaarheyd te tonen.
Wilt die vrymoedigheyd verschonen.
De tijd vereyst het is myn pligt,
Dat ik U met een kort gedigt
Begroet en wensch dat God wil geven,
Genade om voor hem te leven.
Dewijl hij U weer treden doet
In 't niewe jaar hy zy U goed,
En geef by wat hy zend zyn zegen,
Om maar te wandelen in zyn wegen.
En als gy naar een korte tyd
Uw loopbaan eens ten eynde zijt,
Dan moogt verkrijgen uyt genade
't Geen U voor eeuwig kan verzaden.
U.E. Gehoorsame en onderdanige Soon
Anno 1722. ONNO ZWIER VAN HAREN | |
[pagina 15]
| |
Moeten wij in dit gedicht en Onno's brieven aan zijn moeder een louter conventioneele toon van kinderen tegenover ouders constateeren, of is er sprake van teedere genegenheid? In ieder geval werd dan die kinderliefde niet of ten deele beantwoord, want reeds nu beginnen de klachten van den jongeren broeder over verwaarloozing en vergetelheid. Hij denkt er over opzettelijk fouten in zijn examenwerk te maken om te ontkomen aan het feestje hetwelk hij zijn klasgenooten moet aanbieden wanneer hij de eerste prijs behaalt, en dat hij niet kan bekostigen. Een brief van meester Voyer aan den grootvader is zelfs noodig om hem van dat plan af te brengen, en deze zendt aanstonds het gevraagde, in zijn ijdelheid gestreeld, ‘car notre examen est publié en présence non seulement du magistrat, mais de tout ce qu'il y a de grands esprits dans la ville qui y sont invitez et dont la plupart connoissent l'illustre famille de Haren’.Ga naar voetnoot1) In de zomer van 1727 verlaat Van Haren Zwolle met ‘Cicero in mond en hand’,Ga naar voetnoot2) en met een schriftelijke getuigenis van Duker. ‘De jonge Heer, U Hoog Eds soon, is mij een lief discipel geweest. Daar is veel van te verwachten, indien de applicasie en genegenheid voor nuttige studien, gelijk ik hope, altijd sal geproportionneerd zijn met de gave der nature.’Ga naar voetnoot3) Hij gaat naar Franeker, waar hij 15 September 1727 in het album studiosorum teekent.Ga naar voetnoot4) Dezelfde ‘rekening’, die ons inlicht over Onno's verblijf in Zwolle, geeft ons bijzonderheden over het verblijf aan de academie. Hij volgt er de colleges in het burgerlijk en hedendaagsch recht van Prof. Jacobus Voorda, bij wien hij in de kost is, en ontvangt privatissima in de | |
[pagina 16]
| |
geschiedenis van Wesseling en in de logica van Oosterdijk Schacht. Hemsterhuis doceert er de oude talen ‘la langue latine qui est si nécessaire pour toutes les Etudes’.Ga naar voetnoot1) Teeken- en muzieklessen vullen zijn opvoeding aan. En de ‘paruicken’, de wijn- en linnenrekeningen, zijn vaste terugkomende posten. Evenals zijn broeder Willem, die in Groningen gaat studeeren, blijft hij niet langer dan een jaar te Franeker. Op 1 Sept. 1728 is er al sprake van zekere gelden, die ‘aan de Heer Watlander tot Uitregt tot dienst van Jor. O.Z. van Haren’ worden uitbetaald, en van ‘reisgelt’. Een maand later wordt een rekening betaald ‘voor 't overbrengen van Jor. O.Z. van Haren bagagie na Amsterdam’. Aangezien Onno's naam evenmin als die van zijn zoon Jan Poppe André in het album van de universiteit vermeld staat, valt zijn komst te Utrecht niet goed te dateeren, vooral waar er nog een zekere relatie met Franeker schijnt te blijven bestaan, gelijk uit het ‘rekenboek’ blijkt. In ieder geval valt zijn studie er nà September 1728 en duurt minstens tot Mei 1731, want de post van 30 car. gulden voor vier weken kost- en weekgeld komt het laatst over de maand April 1731 voor. Hij woont ten huize van Jacobus Lohoff en zal in Utrecht stellig langer verblijf hebben gehouden dan tot die datum, want 27 Aug. 1732 wordt nog ‘een jaar dansen van den jare 1731’ voldaan. Hoe dan ook, 16 Februari 1734 is hij te 's-Gravenhage, wanneer hij bij den Prins van Oranje solliciteert naar een plaats in de magistratuur van Stavoren.Ga naar voetnoot2) Het wil mij voorkomen dat de Utrechtsche jaren meer de laatste hand aan een reeds voltooide ontwikkeling en een verruiming van een provinciale blik beteekenen dan een serieuze studie, hetgeen trouwens de veelvuldige nota's van geleverde wijnen, hoeden, zijden kousen, lessen in | |
[pagina 17]
| |
schermen, in dansen en op de basviool doen vermoeden. Zou hij in deze tijd ‘'t geluk der menschen’ niet ‘in 't minnen’ gezocht hebben, en toen ‘Fyllis om anderen als’ hem dacht, ‘verstoord naar Bacchus gevlucht zijn?’Ga naar voetnoot1) Het benoodigde geld komt met moeite binnen. ‘Madame et tres honorée mere. Enfin je vois bien que vous m'avez tout a fait oubliée et que vous n'aimez de vos enfans que ceux qui sont pres de vous, aussi cela n'est il pas etonnant aiant toujours depuis mon enfance eté eloigné de vous. Il y a environs six semaines que je vous ai prié de me faire avoir quelque argent.... et à présent il ne me reste pas assez pour paier un pain d'un sous. Cependant que de belles promesses ne me fit on pas lors que je sortis de la Frise! qu'on ne me laisseroit manquer de rien, que j'aurois tout en abondance, pourvu que je me comportasse bien.... Je ne scai donc à quoi ascrire tout ceci, si ce n'est qu'on ne songe pas plus à moi que si je n'estois pas au monde parce que je suis absent.’Ga naar voetnoot2) Weldra wordt het nog stiller om hem heen, want juist een jaar na deze klacht sterft zijn moeder, en een paar weken later zijn zuster - beiden aan de pokken -, terwijl Willem, sinds zijn 18e jaar op het Bildt gevestigd, ternauwernood van dezelfde ziekte geneest. Denkt men daarbij dan nog aan de ramp die de Van Harens trof toen het voorvaderlijk slot te St. Anna, op Oudejaarsdag 1732, afbranddeGa naar voetnoot3), dan kan men voor veel merkwaardigs in het later leven van Onno Zwier een verklaring vinden in deze jeugdindrukken. De Utrechtsche studententijd werd waarschijnlijk niet door een promotie bekroond, daar zijn naam in het Album Promotorum niet voorkomt, en het uitgesloten geacht moet worden dat hij de graad van | |
[pagina 18]
| |
J.U.D. behaalde, zonder dat daarvan aanteekening zou zijn gehouden. De mannelijke jaren zijn nu aangebroken. Hij ‘hoorde noemen 't vaderland’ en hem ‘spoorden de groote namen van Fagel en van Slingeland aan’.Ga naar voetnoot1) Er moeten in den jongen Van Haren ongetwijfeld kwaliteiten geweest zijn die de aandacht trokken van menschen als Van Slingeland, Fagel, Bynkershoek en van Limborch, die hem in de staatszaken inwijdden en hem toestonden daartoe geheele avonden bij hen door te brengen.Ga naar voetnoot2) De vriendschap met den Prins van Oranje dateert uit beider kinderjaren en werd in deze jaren slechts verstevigd, ook al is zij èn door Onno zelf èn door diens biografen vaak overdreven voorgesteld. Het zijn wederom tot nog toe weinig geraadpleegde briefwisselingen, die ons een juist inzicht kunnen geven in persoonlijke en maatschappelijke verhoudingen rondom Van Haren in de volle kracht van zijn leven en in zijn ontplooiing als staatsman; ik heb het oog op die met den Prins, met den jongen griffier Fagel - van Francois Fagel aan Onno Zwier en omgekeerd zijn helaas geen brieven bewaard - en tenslotte met de Prinses-Douairière van Oranje.Ga naar voetnoot3) Men mag wel zeggen dat Willem IV Van Haren in het zadel geholpen heeft. Achtereenvolgens wordt hij historieschrijver van Friesland, Burgemeester van Slooten, en Gecommitteerde ter Generaliteit (1734). Op 1 Mei 1739 doet hij zijn intrede in de Raad van State.Ga naar voetnoot4) En wat zijn particuliere leven in deze tijd betreft, het schijnt voorbeeldig in vergelijking met dat van zijn broeder Willem, die van de eene amoureuze geschiedenis in de andere vervalt en bij Maria Crullers in drie jaar tijd drie onechte kinderen | |
[pagina 19]
| |
verwekt. Over deze Haagsche jaren vóór zijn huwelijk (1732-1738) schreef Onno later: de deducent ‘sommeert een eenig sterveling om te kunnen of durven getuigen, of ooit iemand hem in eenig huis van débauche heeft gezien of ontmoet.’Ga naar voetnoot1) Vroeger schijnt ook hij zijn avonturen gehad te hebben, die blijkbaar niet onbekend bleven. ‘Le crime de notre Mr: Onno est qu'il a eté aupres de certaines demoiselles d'Agterom, mais il vit a present parfaitement bien.’Ga naar voetnoot2) In het najaar van 1737, wanneer hij als gedeputeerde tijdens een inspectietocht op het statenjacht aanwezig is, maakt hij kennis met Sara Adel van Huls, dochter van den Haagschen Burgemeester Mr. Samuel, die hij in 1738 huwt. Uit zijn hekelzang ‘Mijn gepasseerd leven’ blijkt dat zij niet zijn eerste liefde was. Wie zich achter Fillys verschuilt valt niet met zekerheid uit te maken. Ik heb wel eens gedacht dat Van Haren's eerste ‘zielsvertrouwen’ was voor Maria Doublet, een kleindochter van Maria Fagel, zuster van den griffier Mr. Francois Fagel, onder wiens voogdij zij stond en bij wien zij in huis woonde, doch meer dan een vermoeden is dit niet. Zij huwde in 1743 Robert d'Arcy Graaf van Holderness, waarop het ‘zij dacht om anderen als mij’ wellicht betrekking zou kunnen hebben. In 1742 overlijdt oom Duco te Wolvega en zijn dood bezorgt Onno de grietenij West-Stellingwerf, waar hij voortaan verblijft zoolang de staatszaken hem niet in beslag nemen. Niet zonder strubbelingen wordt hij in 1746 President van de Raad van StateGa naar voetnoot3). Een jaar later is hij als gedeputeerde tot het regelen der zaken van justitie, politie, finantiën en regeering in Noord-Brabant achtereenvolgens te Willemstad, Geertruidenberg, Breda en | |
[pagina 20]
| |
's-Hertogenbosch aanwezig.Ga naar voetnoot1) Daar ontvangt hij van den sinds eenige maanden herstelden stadhouder zijn commissie als afgevaardigde tot de Vredehandel te AkenGa naar voetnoot2), doch eerst vertrekt hij in November 1747 als buitengewoon gezant naar Zwitserland om in zijn kwaliteit van commissaris-generaal der Zwitsersch-Grisonsche troepen bij de protestantsche cantons manschappen te werven. Hij bezoekt Keulen, Frankfort, Basel, Bern, Zürich, Schaffhausen, dat hem tot eereburger benoemt, Neuchâtel, Genève, Glarus en Appenzell en slaagt in zijn opdracht, maar met moeite: ‘Ainsi je resolu d'emploier, comme on dit, le verd et le sec, pour parvenir ici a mon but, et comme ici, ainsi que dans tout autre Gouvernement Republicain, l'interet particulier se trouve souvent si etroitement lié avec l'interet publicq, que l'on a de la peine a les bien separer, j'ai cru de mon devoir de m'informer quelles etoient ici les familles de credit que l'on pourroit obliger en leur faisant avoir part dans l'Etat-Major futur du Regiment, supposé que l'on en accorde la levée.Ga naar voetnoot3) In Februari 1748 komt hij overhaast uit Zwitserland terug, dient in die maand de staat van oorlog in en vertrekt naar Aken, waar hij van April tot September 1748 verblijft. Zijn rol is daar door de aanwezigheid van Bentinck van minder beteekenis geweest dan men wel geneigd is te meenen en dan de schenking van het door Jean Fournier van hem vervaardigd portret aan de Raadszaal van het stadhuis aldaar, doet vermoeden. Aan het eind van het jaar is hij in 's-HertogenboschGa naar voetnoot4), hij woont op 8 Maart 1749 het oranjefeest te Maastricht bijGa naar voetnoot5). Eerst | |
[pagina 21]
| |
dan komt er rust. Hij vestigt zich te 's-Gravenhage, waar hij 8 April 1749 ‘huys, erff en thuyn, mitsgaders stal en koetshuys daerannex’ aan de Zuidzijde van de Nobelstraat koopt. Hier bezoekt hij trouw de vergaderingen van de Generaliteitscolleges. Met de dood van den Prins in het najaar van 1751 ontvalt hem een groote steun, doch de Prinses blijft hem trouw en bezorgt hem in Januari 1755 het lidmaatschap van de Amsterdamsche Admiraliteit.Ga naar voetnoot1) Op een Februari Zondag van het jaar 1760 ontstaat in zijn gezin een hevige twist, die een jaar later zijn maatschappelijke val tengevolge heeft, aan welk voorval ik hieronder een aparte beschouwing zal wijden.
Vóór van Haren tengevolge van de gebeurtenissen in zijn familie naar Wolvega werd gebannen, had hij een zeer belangrijke periode als staatsman achter de rug, en als zoodanig is hij de schrijver van eenige politieke redevoeringen en geschriften. Van het jaar 1746 zijn twee op schrift gestelde aanspraken bewaard, die hij in de hooge colleges van staat gehouden heeft. De eerste dagteekent van 21 Februari en is door hem als gecommitteerde wegens Friesland ter Staten Generaal gedaan; hij dringt er in aan op benoeming van den Frieschen stadhouder tot generaal der infanterie.Ga naar voetnoot2) In Augustus van hetzelfde jaar zou hij in dezelfde vergadering een redevoeringGa naar voetnoot3) gehouden hebben, waarvan het origineel niet bewaard is, maar die weldra in het Engelsch vertaald werd onder de titel: The sentiments of a dutch Patriot, Being the speech of *** in an August assembly on the present state of affairs and the resolution necessary at this juncture to be taken for the safety | |
[pagina 22]
| |
of the Republic. Faithfully translated from the Dutch original.’ In de ‘London Evening Post from Tuesday December 16-Thursday December 18’ kwam er een uittreksel uit voor, hetwelk de toespraak toeschrijft aan Mr. V.H.- n, hoewel het thans een uitgemaakte zaak is dat Onno Zwier er de schrijver niet van is. Het meest bekend is zijn ‘Aanspraak gedaan als President van den Raad van Staate der Vereenigde Nederlanden, en corps ter Vergaadering van Haar Hoog Mogende verscheenen, op den 29 December 1746, tot overbrenging van de generaale petitie en staat van oorlog voor het jaar 1747’,Ga naar voetnoot1) waarin hij de droevige positie van de republiek schildert. Aanstonds wordt deze rede gecopieerd, en in het Fransch verschijnt een vertaling.Ga naar voetnoot2) De afschriften, die verspreid worden, schijnen niet betrouwbaar te zijn, zelfs, is er een zekere opzet bij in het spel. 21 Januari 1747 schrijft Van Haren aan den Prins: ‘Les mechantes et fausses copies que l'on a fait de mon discours aux Etats Generaux et qui courent les Provinces jointe a la harangue que l'on m'a fait l'honneur d'inventer et de faire imprimer sous mon nom en AngleterreGa naar voetnoot3), m'ont enfin obligé d'en distribuer de copies justes et correctes, on est occupé a en ecrire une pour Votre Altesse Serenissime’.Ga naar voetnoot4) Een vergelijking van het bij deze brief ingesloten afschrift met dat bij Van Vloten laat zien dat men getracht heeft schrijver's somber oordeel over de toestand in de republiek te matigen, en aan de figuur van Fagel afbreuk te doen. Na de dood van Willem IV, in 1751, verzocht Prinses | |
[pagina 23]
| |
Anna Van Haren, die zich er over verwonderde dat de begrafenisplechtigheid te Delft niet gepaard was gegaan met het uitspreken van een lijkrede, een dergelijke toespraak alsnog samen te stellen. Hij kweet zich onmiddellijk van deze opdracht, hoewel het tot Maart 1766 duurde voordat hij ze op verzoek van H.K.H. in druk liet verschijnen.Ga naar voetnoot1) Ook aan een tweede verzoek, dat hij zijn belangrijke aanmerkingen over het staatkundig bestuur en het krijgswezen op schrift zou stellen tot instructie van haar eenigen zoon, gaf hij gevolg. In zijn ‘Nieuwjaarsbrief aan mijn jongsten zoon’ van de 31e December 1777, geeft hij een schema van deze verhandeling, welke bij de brand van zijn huis ruim een jaar tevoren in de vlammen was opgegaan, ‘een arbeid van achttien jaren in 't verzamelen, en van drie jaren in 't redigeeren’.Ga naar voetnoot2) Omstreeks het jaar 1755 zal Van Haren zich dus met het samenstellen er van hebben bezig gehouden; juist in de periode dat zijn werkzaamheden in de Amsterdamsche admiraliteit wat meer gelegenheid tot schrijven lieten. Dat die vrije tijd weldra onbegrensd zou zijn, kon hij toen nog niet vermoeden. | |
2. Crimineele Badinerie.Ga naar voetnoot3) (1760-1761)En général on peut dire que l'ingratitude a mis son principal throne dans la conduite des enfans vers leurs pères. Men mag bij de bespreking van de affaire Van Haren, waarvan kennisneming voor het juiste begrip van zijn levenshouding en dichterschap sinds 1760 een vereischte is, niet uit het oog verliezen onder welke tijdsomstandigheden zij plaats vond. Immers | |
[pagina 24]
| |
men loopt, wanneer men de ‘cause célèbre’ los van de tijd beschouwt, het gevaar te komen tot allerlei conclusies waarvoor het bewijsmateriaal uiterst oppervlakkig verzameld is. Het karakter en de persoon van iemand als Onno Zwier, waarbij ik in een volgend hoofdstuk uitvoerig zal stilstaan, schijnt met zich medegebracht te hebben een gevoel van zelfbewustheid, ja zelfs van superioriteit dat hem onder degenen met wie hij dagelijks te verkeeren had vijanden bezorgde. Menschen als Van Slingelandt, Fagel, Van Bynkershoek of Van Limborch, die hem steeds hun sympathie en vriendschap hadden geschonken, zijn thans allen gestorven. In 1751 was stadhouder Prins Willem IV, zijn boezemvriend, met wien hij opgegroeid was en wiens vertrouwen hij ‘gedurende achttien consecutieve jaren, en tot aan het laatste van zijn leven’Ga naar voetnoot1) genoten had, overleden; dat beteekende voor de Van Harens een gevoelig verlies. ‘Tout mon sang s'est glacé a la lecture de la lettre de Madame votre Epouse. Comment vous exprimai-je la douleur que je sens au fond de mon ame du desastre affreux qui desole S:A:R: la Rep: et tous ceux qui ont de l'honneur, du sentiment et de la reconoissance. Dieu veuille soutenir cette digne et grande Princesse dans son affliction.’Ga naar voetnoot2) Acht jaar later overleed Prinses Anna zelf, en haar dood ‘stort nieuwe schrikken in’ Onno's ‘ziel’.Ga naar voetnoot3) De Hertog van Brunswijk aanvaardt dan voor den minderjarigen Willem V de regeering. Sinds zijn komst als legerhervormer in de Republiek is hij de groote tegenspeler der Friesche hofpartij in het algemeen, die van de Van Harens, vooral van Onno, in het bijzonder. In zijn ‘Letterkundige Naoogst’ heeft Halbertsma van het | |
[pagina 25]
| |
geschil tusschen Brunswijk en Onno Zwier menig voorval verhaald. Het ‘neutraliteit-gepredik’ van den laatste had tot gevolg gehad dat den Hertog eerst het opperbevel over de Engelsch-Pruisische troepen gedurende de zevenjarige oorlog (1756-1763) ontgaan was en hij kort daarna de Brunswijksche erflanden door het Fransche leger bezet zag. Om hem heen groepeerde zich de militaire partij, waaronder menschen als Tiddinga en Van der Dussen, terwijl Van Haren die van de handel achter zich had. Ook door beider houding tegenover het Oranjehuis bleven botsingen niet uit. Onno trachtte de macht van den voogd te brengen aan de toeziende voogdesse Marie-Louise van Hessen-Cassel, 's Prinsen grootmoeder, en Prinses Carolina vond hij hierbij op zijn hand.Ga naar voetnoot1) Aldus waren de verhoudingen, toen in Februari 1760 de familieveete uitbrak door de beschuldiging van twee zijner dochters als zou hij zich te haren opzichte aan bloedschande hebben schuldig gemaakt. ‘Maart 1760. Werden seer godlose saken op 't sujet van O.Z. van Haren gedebiteert, alsse dat hij sijne dogters vleeschelijk gebruikt soude hebben, selfs jegens de natuur, dat sijn zoon soude gesegt hebben zijn vader op 't schavot te konnen helpen, dat daerop de zoon met imand bij hem van huis gesonden is; Jae hij Haren selfs is sedert dat gerugt absent gebleven, en verlof gevraagt - als monster commissaris van de Zwitsers - om nog langer absent te mogen blijven.’Ga naar voetnoot2) Met dit eene citaat uit Hardenbroek's dagboek, met de onderteekening van de acte waarbij Onno Zwier zich op 18 Februari 1760 schuldig verklaarde voor zijn familie, en met de plechtige verzegeling van dat document door van Sandick en van Hogendorp op 17 April daaraanvolgende, zou de zaak zeker de | |
[pagina 26]
| |
doofpot zijn ingegaan, wanneer niet Onno Zwier, van commissiebrieven van de 3e November 1760 voorzien, in de Statenvergadering van Mercurius den 15en April 1761 verschenen wasGa naar voetnoot1) ondanks zijn belofte daar niet te compareeren dan met goedvinden van zijn schoonzoons. Dezelfde dagboekschrijver van zoo pas teekent in April 1761 aan: ‘Hij komt onverwagt in s'Hage, verschijnt in H.H.M. vergadering, werd door geen mens genoegzaam aangesproken, gaat bij den prins aen 't hof, ook bij de princes van Weylbourg, selfs met sijn vrouw, dog werdt mede door niemant aengesprooken’Ga naar voetnoot2). De Kolonel van der Dussen brengt thans den Hertog van Brunswijk van de acte op de hoogte, die op zijn beurt den Raadpensionaris Steyn verwittigt. Een Geheim Besogne ad hoc besluit dat Van Haren geen verdere zitting in de vergadering zal nemen voor hij zich gezuiverd heeft. Verschijnt hij desondanks tóch, dan zal de volledige vergadering van het gebeurde in kennis worden gesteld, hetgeen na de publicatie van de eerste deductie (20 Mei 1761) inderdaad gebeurt. De Staten van Friesland toonen zich verontwaardigd over de door de Algemeene Staten gevolgde gedragslijn, en ontvangen de bekende brief ten antwoord welke door Huet is medegedeeld.Ga naar voetnoot3) Inmiddels heeft Van Haren zich naar Wolvega begeven en zich voor het Friesche hof ter purge gesteld. ‘May 1761. De sake van O.Z. van Haren segt men nu dat in Vriesland voor 't hof sal gepousseert werden door hem, O.Z.; men debiteert ook (ore Boreel) dat wat gelegentheyd gegeven heeft tot de accusatie van | |
[pagina 27]
| |
sijne dogters, is dat die ene, die jegenswoordig te Brussel isGa naar voetnoot1), eene breuk hadde, waernae hij als vader van tijt tot tijt sag. Ook debiteert men dat sijn outste dogter wel 2 kinderen voor haar trouwen van hem soude gehad hebben, gelijk mede de tweede dochter Doekje. Ook soude hij, Haren, gesegt hebben dat men hem bederven wilde, dog dat hij verklaert hadde die en andere persoonen ook wel te sullen vinden, want dat, seedert hij van sijne jeugt af aen correspondentien hadde gehadt, hij nog nooit een eenige brief verbrand hadde’.Ga naar voetnoot2) Het Hof van Friesland houdt de zaak slepende en spreekt ten slotte op 27 October 1762 het ‘non liquet’ uit, eenerzijds hem van rechtsvervolging ontslaande, maar anderzijds hem niet voor onschuldig verklarende.Ga naar voetnoot3) En terwijl men te 's Hage steeds meer ‘debiteert’ en men in brieven de zonderlingste veronderstellingen uitGa naar voetnoot4), zetelt Onno Zwier op zijn grietenij te Wolvega en maakt een begin aan zijn correspondentie met G.N. Heerkens. ‘Pendant ce tems de crise je fais comme j'ai fait pendant les trente et un mois que tout ceci dure et je me dis matin et soir: Aequam memento rebus in arduis
Servare mentem, moriture Delli.Ga naar voetnoot5)
En een paar maanden later ‘quant a l'esprit, nous sommes tranquilles, parce que notre conscience l'est.’Ga naar voetnoot6) ‘Et pendant leurs agitations, je passe | |
[pagina 28]
| |
tranquillement mon tems dans mon cabinet a m'entretenir avec Pope qui me dit all that is, is well’.Ga naar voetnoot1) Houden nu de gebeurtenissen van 1760 verband met die van 1761? Kunnen de manoeuvres om Van Haren in eerstgenoemd jaar de acte van schuldbekentenis te laten copiëeren, teekenen en zegelen gecombineerd worden met die om hem van het staatstooneel te dringen in het laatstgenoemd? Ik ben geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden en te beweren dat het feit of Van Haren meer of minder schuldig te verklaren is daar niets aan af of toe doet. Sinds het voorgevallene in de Raad van State, waar Burmania in 1746 de presidentszetel niet voor Van Haren wilde inruimen,Ga naar voetnoot2) sedert het onder zijn naam doen drukken van redevoeringen die niet van zijn pen afkomstig waren, is er een toenemende stemming tegen den Frieschen edelman waar te nemen. Opmerkelijk is in dit verband de alinea in een brief van E.S. van Burmania aan Bergsma: ‘De Raedsheer Kempenaer heeft aan Haar Doorl. Hooght. de Vorstinne-Douairière in persoon gezegt, dat deeze beschuldigingen van hogerhand kwamen, insinueerende partijdigheid van den Heere Hertog. Hoc omnem exsuperat stultitiam et impudentiam. Is hij dan n u alleen wijzer, als alle de Bondgenooten in 't jaar 1747, 1748 en 1755? Waarom? Of komt het daer van daen dat hij teegenwoordig bij deese schikkingen geen occasie heeft den baes zoo te speelen als maar | |
[pagina 29]
| |
al te veel bij wijlen Z.D.H. en H.K.H. heeft gedaen?’Ga naar voetnoot1) Van deze vijandelijke stemming geeft van Hardenbroek's dagboek telkens opnieuw blijk. De militaire factie, met den Hertog van Brunswijk aan het hoofd, is zeer tegen Van Haren ingenomen. Iemand als Bentinck doet alle mogelijke moeite hem zijn commissariaat over de Zwitsersche troepen te ontnemen.Ga naar voetnoot2) Het wil mij nu voorkomen dat Onno's schoonzoons, zijn zwager Van der Dussen en zijn vriend Tiddinga van meet af aan in het familieschandaal een middel hebben gezien om zich van dezen sta-in-de-weg te ontdoen en daartoe zijn invloedrijker vijanden in de zaak hebben gemengd, zonder te willen gelooven ‘dat de geheele beschuldiging van den dichter der Geuzen slechts eene staatkundige kuiperij was, om hem uit het Bestuur te verwijderen, waartoe men zich van de verfoeyelijkste middelen bediende.’Ga naar voetnoot3) Van Haren weet zelf dien vijanden ook zijn maatschappelijke val. ‘Hij geeft voor.... dat de Heer Hertog syn vervolger is, die zijn Patriottissime niet zoude konnen verdragen, welke hij als een getrouw dienaer van zijn vaderland en van het Doorlugtigste Huys van Orange niet met goede oogen zo magtig in de Republicq konde sien, daer dezelve maer een vreemdeling was.’Ga naar voetnoot4) De vraag, welke bij een dergelijke voorstelling van het gebeurde onmiddellijk gesteld wil zijn en die luidt: was Van Haren schuldig? is daarmede eigenlijk tevens al bevestigend beantwoord. Immers was hij onschuldig, dan zou men niet anders dan aan een van begin af aan opgezet complot kunnen denken, | |
[pagina 30]
| |
waarbij 1761 het tweede bedrijf van 1760 is, terwijl het er in werkelijkheid geen vervolg, maar een gevolg van is. Met het probleem van zijn schuld of onschuld hebben zich in de XVIIIe eeuw, in tegenstelling tot het getal der XIXe eeuwsche beoordeelaars, maar weinigen ingelaten. Trouwens het vraagstuk dat de laatstgenoemde groep bezig houdt is veeleer dat der verhouding van schuldbesef tot dichterschap. Wij zullen eerst Van Haren's tijdgenooten nagaan. 's Dichters broeder Willem is zoo goed als zeker van diens schuld overtuigd geweest. Nadat hem de geruchten uit Den Haag bekend zijn geworden, reist hij er terstond uit Brussel heen om de zaak ongedaan te maken; hij stelt zelfs een stuk op dat de bewuste acte zal vervangen, doch de Hogendorpen willen niet medewerken. Onno's geschriften keurt hij af, maar zijn raadgevingen worden in de wind geslagen ‘les miens ont eté toujours de suivre le sisteme d'une tranquilité parfaite.’Ga naar voetnoot1) Over Onno's vrouw Sara Adel van Huls heb ik al geen andere opinie. Juist in het feit, dat zij onvoorwaardelijk de zijde van haar man koos, dat deze met haar ‘trouwloosheidsslagen’ en ‘de wanhoop zelf’ verdroegGa naar voetnoot2), en door haar nabijheid als die van een tweede Maria van Reigersberg kwam tot de idealiseering van zijn huwelijksleven, zie ik een bewijs, dat zij, het mag dan zijn om hem voor een verdere moreele val te behoeden, maar toch zeker allereerst om haar acht trouw gebleven kinderen van een gezinsondergang te redden zooals zij het haar derde dochter getracht had te doen door hem tot onderteekening van de acte te bewegen, van zijn schuld geweten heeft. Maar merkwaardig blijft het dat de Van Hulsen zich bij de Hogendorpen aan- | |
[pagina 31]
| |
sloten.Ga naar voetnoot1) De houding van 's dichters kinderen bewijst niet veel, omdat zij tijdens het gebeurde nog te jong waren om een eigen oordeel te vormen. Tenslotte van deze categorie nog Van Haren's collega's, zijn mede-gedeputeerden en provinciegenooten. De Kempenaer, even groot vijand van den Hertog van Brunswijk als Onno Zwier, belast door de Staten Generaal om dezen het aldaar beslotene mede te deelen, weigerde den Frieschen staten verslag te doen en onthield zich sinds 1 Mei 1761 van de vergaderingen.Ga naar voetnoot2) Patras, een andere gecommitteerde, wordt door Van Haren schriftelijk bedankt voor zijn steun.Ga naar voetnoot3) De grietman Lycklama is de eenige die hem zoodra hij te Leeuwarden is, komt opzoeken.Ga naar voetnoot4) Tot de tweede groep getuigen behooren de XIXe eeuwsche familieleden van den dichter en de litteratuurhistorici. Halbertsma, die persoonlijk bevriend is geweest met Willem Anne van Haren, is door dezen in relatie gekomen met de Van Sandicks en Van Hogendorpen, en heeft het een en ander aangeteekend. ‘O.Z. van Haren was idolater gek van zijne vrouw, die schoon was. Hoe zou hij zijne dochter Marianne dan beminnen die lelijk was? Evenwel zegt Gijsbert Karel van Hogendorp dat Onno Zwier zijne dochters zich liet uitkleden, wanneer zij van het bal kwamen, om nog eens naakt voor papa te dansen.’Ga naar voetnoot5) ‘Onno Zwier van Sandick, die meest Fransch sprak, zeide tegen zijn vrouw Henrietta Feith, quant à moi je crois le certain; namelijk het crimen tentati incestus. Maar hij veroordeelde zijne moeder, dat zij zulk een | |
[pagina 32]
| |
misdrijf van haren vader ruchtbaar had gemaakt.’ ‘Hij kogt overal de deductien op; sommigen voor 8 fl. en brande ze op.’Ga naar voetnoot1) Van de litteratoren staan Alberdingk ThijmGa naar voetnoot2), Van HoogstratenGa naar voetnoot3), PolakGa naar voetnoot4, ten BrinkGa naar voetnoot5 en Huet tegenover Halbertsma, JorissenGa naar voetnoot6), Van Vloten en Potgieter. Hun meeningen komen in hoofdstuk VIII nog ter sprake. Het ziet er voor den biograaf van Van Haren naar uit of de graad van diens schuld wel nooit precies bepaald zal kunnen worden. Dat hij zich als vader meer heeft veroorloofd dan welvoegelijk was kan niet weerlegd. Zijn schuld kan niet goedgepraat met verontschuldigingen als teekenen des tijdsGa naar voetnoot7) of vooropgezet complot. Spreekt het besef er van trouwens zelf niet in eenige zangen van zijn Geuzen, waar wroeging, een schuldig en een lijdend hart kleine maar onwraakbare getuigenissen zijn?Ga naar voetnoot8) | |
3. Leven en Letterarbeid (1761-1779).Kenmerkt het eerste gedeelte van Van Haren's leven zich door een onvermoeide werkzaamheid als staatsman en zorg voor het algemeen welzijn, het tweede door de rust van den landedelman en deelneming in het leven van zijn onmiddellijke omgeving. | |
[pagina 33]
| |
De mensch Van Haren die in 1761 teleurgesteld in het gedrag van twee zijner kinderen en gedesillusioneerd in zijn idealen naar Wolvega komt, begint eigenlijk een nieuw leven, waarin in tegenstelling tot het voorgaande plaats en tijd is voor een vertrouwelijke omgang met vrienden en een degelijke opvoeding van zijn zoons. Afwisselend brengt hij zijn jaren te Wolvega en Leeuwarden door. In de Friesche hoofdstad voelt hij, gewoon om dagelijks drie of vier uur te wandelen, zich niet goed thuis: ‘une ville melancolique par elle meme et par ses tristes habitans, qui ne rient jamais comme vous savez.’Ga naar voetnoot1) In deze tijd maakt hij kennis met den vriend van zijn verdere leven. Het is Gerardus Nicolaus Heerkens, een Groninger, die aanvankelijk in de rechten heeft gestudeerd, doch later zich op de medicijnen heeft toegelegd en te Reims gepromoveerd is. Natuurlijk in het buitenland, want 's lands grenzen zijn hem te eng en zijn reizen in Frankrijk, Duitschland, Italië en Zwitserland derhalve menigvuldig. Het is juist de bereisde, veelzijdige geleerde dien Onno in hem waardeert. En dat hij katholiek is en 13 jaar zijn jongere doet aan de vriendschap geen afbreuk.Ga naar voetnoot2) Zeer belezen in de klassieken, in Racine, Vondel en Van der Goes; zelf schrijver van Latijnsche werken en poëzie, is hij een vriend naar Van Haren's hart. Hij laat zich door dezen herhaaldelijk voorlichten op het gebied van litteratuur, en omgekeerd vraagt de ander hem boeken te willen koopen te Groningen omdat hij ze te Wolvega of Leeuwarden niet krijgen kan. ‘Je suis charmé - schrijft Onno 4 April 1763 uit Wolvega - que mes epitres ne vous ennuient point, elles vont comme ma plume et mon imagination, souvent par sauts et par bonds: une lettre etant | |
[pagina 34]
| |
une conversation entre des absens, elle doit naturellement etre comme une conversation libre entre des amis presens, qui rarement est methodique.’Ga naar voetnoot1) En wanneer Heerkens zich op een zijner reizen niet ongevoelig voor het vrouwelijk schoon betoont en dit zijn vriend mededeelt, luidt het antwoord: van die eerste (de min) komt men, hoewel minnende en gemind, spoedig terug; is de liefde echter op achting gegrond, zoo is men voor zijn gansche leven geborgen; ik zeg dat bij ondervinding. Gelukkig zijn onze eerste eeden ook de laatste geweest, en na 26 jaren huwelijks, tederheid en vriendschap, zijn onze wederkeerige wenschen: quoniam concordes egimus annos
Auferat hora duos eadem....
Wees gij ook zoo gelukkig! De meest oprechte vriendschap kan U niets toewenschen dat een dergelijk lot te boven gaat.Ga naar voetnoot2) Adeleide en zijn kinderen zijn het voortdurend voorwerp van zijn zorg. Des avonds, na de maaltijd, wordt er van zeven tot negen uur gelezen; de meisjes kiezen Corneille, de zoons prefereeren Racine. Of hij geeft een cursus in aardrijkskunde en geschiedenislessen.Ga naar voetnoot3) Zelf brengt hij zijn tijd rustig in zijn kamer door, zich met Pope onderhoudende die hem zegt: all that is, is well.Ga naar voetnoot4) Later leest hij dezen schrijver met Jan Poppe André, en Montesquieu met Carel Willem. En op een in de tuin van zijn woning van geboomte vervaardigd tooneel worden voorstellingen gegeven. ‘Bij mangel van goede meesters meende hij dat God en de natuur hem verplichtten, om zelf de onderwijzer zijner kinderen te zijn. In de geschie- | |
[pagina 35]
| |
denis, aardrijks- en zedekunde, in de levende en dode talen, maar bovenal in de godsdienst gaf hij hun daaglijksch lessen. Het vertrouwen van den leerling te bezitten was hem het beginsel van alle goed onderwijs: te dien einde poogde hij meer het aanzien van een achtbaren en aangenamen vriend dan van een gezagvoerenden vader te hebben, waaruit die ongewone gemeenzaamheid tusschen vader en kinderen geboren werd, waardoor zijn huisgezin zich onderscheidde.’Ga naar voetnoot1) Met uitzondering van die tot zijn twee dochters is Van Haren's verhouding tot zijn kinderen steeds goed geweest. Een minder goede verstandhouding welke er met Willem Anne schijnt te hebben bestaan, werd spoedig bijgelegd.Ga naar voetnoot2) Na de voltooiing van hun opvoeding moeten de zoons vooruit in de wereld. Duco vindt als zoon van den commissaris der Grisonsche troepen gemakkelijk een plaats in een Zwitsersch regiment, en volgt later zijn schoonvader als Amsterdamsch koopman op. Willem is al van 1758 af ter zee en wordt in 1764 luitenant. Van Haren vraagt aan Fagel voor dezen aanbevelingsbrieven: ‘Ik weet dat ik gevaar loop van UwWEGeb. in swaarwigtiger occupatien te interrompeeren, maar UwWEGeb. weet wat het hart van een Vader is voor syn zoon en voor een kind van die jaaren.’Ga naar voetnoot3) Jan Poppe André volgt de weg van zijn vader: eerst naar Franeker en daarna naar Utrecht. Onno geeft zich moeite hem tot secretaris van de vloot benoemd te krijgen, en vraagt Fagel of het ongepast zou zijn dat hij ‘aan Syne Hoogheid hiertoe aanbood’ zijn ‘soon, thans in zijn drie en twintigste jaar, die de pen reedelijk behandeld en in de Latijnse, | |
[pagina 36]
| |
Franse, Engelsche en Nederduitse taalen niet verlegen is.’Ga naar voetnoot1) Voorzichtigheid is hier inderdaad geboden, want de verhouding tot het Oranjehuis is slecht geworden. Vooral nadat Onno in 1765 in het kwartier van Zevenwolden een voorstel heeft uitgelokt om de dag der meerderjarigheid van den Prins met een jaar te vervroegen, waardoor diens grootmoeder, die de raadsbestelling in verscheidene Friesche steden bezat, van bepaalde inkomsten verstoken zou raken, terwijl de Prins het zelf niet begeerde.Ga naar voetnoot2) Het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen te Vlissingen benoemt Van Haren 28 Juni 1774 tot lid en vier jaar later tot directeur.Ga naar voetnoot3) Hierdoor komt hij veel in aanraking met Jona Willem Te Water, met wien hij een briefwisseling onderhoudt en zich tegelijkertijd tot lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, op 1 Mei 1777, benoemd ziet. Twee gebeurtenissen stoorden in de tweede levensperiode van Onno Zwier zijn rust, en bewezen dat men hem daar in het hooge Noorden nog niet vergeten had. In de nacht van 6 op 7 November werd er op Lindenoord ingebroken, waarbij de ongenoode gasten alles overhoop haalden zonder voorwerpen van waarde, die voor het grijpen lagen, mede te nemen. Bij het getuigenverhoor, voor het gerecht van Stellingwerf-Westeinde gehouden, werd o.a. geconstateerd dat in de tuin gevonden voetsporen afkomstig waren van een ‘Engelsche Schoe’, ‘dat ze wel gelijken na een soort die men Spaansche schoenen noemt, en geen fatsoen van boere- of burgerschoenen te zijn.’Ga naar voetnoot4) ‘Deftig bezoek’ dus! Veel ernstiger was de brand, die in de vroege ochtend van 20 October | |
[pagina 37]
| |
1776 in 's dichters huis uitbrak, en Lindenoord totaal in de asch legde. Ternauwernood redden alle inwonenden het leven. In 1732 waren reeds het houten napje en het journaal van Daam van Haren verbrand; thans kwamen het manuscript in dertig folianten van Willem van Haren den ambassadeur; Onno's verhandeling over de reedenen van het verlies van Brasil; zijn Leven van Blois van Treslong en een gedeelte van dat van Fagel; alle litteratoren en 1200 reisbeschrijvingen in de vlammen om.Ga naar voetnoot1) Klijnsma redde met levensgevaar een cassette met belangrijke papieren en brieven.Ga naar voetnoot2) ‘Hoe dit ongeval gekomen is’, schrijft Van Haren aan Te Water, ‘weet niemand tot nog toe met zeekerheid: de voorzigtigheid dicteerd te zeggen dat men geloofd dat een werkmeid vuur in den boekkamer heeft laaten staan, en wel in een ijzeren pot, die gloeyend geworden, de vloer heeft aangestooken.’Ga naar voetnoot3) Hij zelf geloofde aan boos opzet en zocht verband tusschen de inbraak en de brand. De vermoedens van den onbekenden schrijver van de ‘brief over de waere oorzaek van 's lands ongeval’ gaan in dezelfde richting, wanneer hij zegt ‘dat hoe slim de Hertog [van Brunswijk] het ook overlegd hadde om Van Haren weg te krijgen,.... evenwel niet geslaegd hadde om 's mans papieren magtig te worden [papieren waaruit zeker gepleegd bedrog in het Oranjehuis zou kunnen blijken].... dat alle aanzoeken vrugteloos waeren geweest.... dat men daerop door bestel des Hertogs zijn huis te Wolvega aan de woede der vlammen had overgegeven: dog dat door Van Haren's voorzorge zijne cassette met papieren was in wezen gebleeven.’Ga naar voetnoot4) Het is moeilijk | |
[pagina 38]
| |
om de ware toedracht van het gebeurde te volgen. Het gedrag der Harens was dat van triomfanten ten opzichte van overwonnen vijanden. ‘La perte est grande certainement, mais elle n'est pas irreparable que du coté de ma bibliotheque: le reste se reglera avec de la patience et du temps. Car a tout ce qui est brulé il n'y a pas un seul winstdoende effect. Nos revenus ne sont pas brulés, ni en terres ni en emplois.’Ga naar voetnoot1) Een ‘perte’, geen ‘ruïne’, dàt is de opvatting welke gepropageerd wordt en in alle brieven tot uitdrukking komt.Ga naar voetnoot2) Van Haren hoopte in het voorjaar van 1778 over een paar maanden weer in zijn huis te zijn ‘als wanneer het tijd zal worden, om aan eenige boeken te denken’,Ga naar voetnoot3) maar het zou niet voor hem weggelegd zijn. Hij overleed 2 September 1779 op het buitentje ‘De Wildbaan’, na Mevrouw Van Sandick en Van Hogendorp onterfd te hebben en zijn andere kinderen te hebben laten beloven ‘dat zij niet zouden verzoenen dan met de derde generatie’.Ga naar voetnoot4) De boedel was met veel schulden bezwaard en kwam in 1816 eerst tot liquidatie.Ga naar voetnoot4)
De mensch Van Haren, die in 1761 teleurgesteld en gedesillusioneerd naar Wolvega komt, begint een nieuw leven, zei ik. De ontwikkeling van staatsman tot litterator kan voor de hand liggen, die tot dichter doet dat stellig niet en is een alleszins merkwaardig feit. Immers telt men het hierboven afgedrukte jeugdgedicht en eenige regels, ‘in welke hij zijne satirieke luim botvierde, en die verspreid in attrapes of bedriegertjes op het slot te Wolvega aan den wand hingen,’Ga naar voetnoot5) niet mede, dan heeft Onno Zwier tot op | |
[pagina 39]
| |
1766 niets in dichtvorm geschreven, tenzij zijn verzen verbrand zijn. Maar was zulks het geval geweest, zou Halbertsma het dan niet van Willem Anne vernomen hebben? Hoe dit ook zij, ‘eerst in den gevallen staatsman ontwaakt de dichter’.Ga naar voetnoot1) Daarover zijn de XIXe eeuwsche critici het wel eens. Huet ziet een oorzakelijk verband tusschen schuldbesef en poëzie en vergelijkt Van Haren's geval met dat van een Bilderdijk, een Shelley en een Chateaubriand. ‘Te rekenen van zijne Lijkrede op Willem den IVen, in 1766 gedrukt, tot aan zijn Proeve van eene nationale zedelijke leerrede van een oud man aan de jeugd van Nederland, zijn laatste werk in 1779 verschenen, heeft Van Haren niets geschreven, in poëzie noch proza, dat in den eigenlijken zin des woords, zonder bekendheid met de hoofdtrekken zijner levens- en karaktergeschiedenis, kan begrepen worden. Inzonderheid het ontluiken van den dichter in hem wordt alleen op die wijze verklaar- .en verstaanbaar.’Ga naar voetnoot2) Nu moet men bij het verklaren van zijn dichterschap twee dingen niet uit het oog verliezen. Waar van een ontwikkeling sprake is moet een aanleg voorafgaan. Die aanleg komt mijns inziens van de Du Tours: Onno's moeder was zelf de schrijfster van een boek over zedekunde en levenswijsheid en waagde zich ook aan de dichtkunst.Ga naar voetnoot3) Tot de hoofdrichtingen er van behoort, naast zijn geschiedkundig talent, zijn liefde voor letterkunde, niet slechts die van zijn eigen land, maar ook van de Europeesche. In zijn jongelingsjaren had de Zwolsche rector Duker hem de bewondering voor de klassieken bijgebracht, waarvan Cicero en Vergilius door hem uitverkoren schenen. Zijn studie te Franeker en Utrecht had hem historisch, litterair en juridisch | |
[pagina 40]
| |
onderlegd. Verdieping in de Fransche letterkunde was de gewoonste zaak van de wereld, maar Van Haren las bovendien Tasso, Camoëns, Milton, Mac Pherson, Pope en Swift. Om nu de door deze scholing verdiepte gevoelens voor vaderland en vrijheid weer te geven, was de tot nog toe wel-verzorgde prozavorm te gering. Het wil mij voorkomen dat Van Haren's ontwaking als dichter niet het gevolg van schuldbesef behoeft te zijn. Wie wil kan zich daarover een meening vormen met behulp van de deducties en processtukken en aandachtige lezing zijner werken. Het is voldoende vast te stellen dat zijn maatschappelijke val, zijn vernedering in aller oogen gedurende de eerste jaren in hem de aanleg tot talent hebben ontwikkeld. Zijn dichterschap wortelt onmiddellijk in de gebeurtenissen van 1760-'61. ‘Altoos gedrukt door een zware last van staatszorgen scheen de poëtische vonk nimmer lucht te hebben kunnen krijgen’, zegt Halbertsma.Ga naar voetnoot1) De landelijke rust, de vrije tijd verschaft hem deze nu. Ik geloof niet dat wat Van Haren tot dichten gebracht heeft is ‘bovenal de wensch om met dichtwerken evenals met zijn deductiën de publieke meening te brengen tot eene gunstige beoordeeling van zijn karakter, tot geloof aan de onkreukbaarheid van zijn huwelijksleven en de oprechtheid van zijn liefde voor vrouw en kinderen’, zooals Te Winkel wil.Ga naar voetnoot2) Evenmin dat ‘al zijn geschriften te zamen en afzonderlijk ten doel hebben, zoo mogelijk den indruk van het gebeurde in Februari 1760 uit te wisschen.’Ga naar voetnoot3) Wij zullen in het volgend hoofdstuk zien dat waar dergelijke vermoedens zouden gerechtvaardigd zijn, er steeds sprake is van een nog niet geheel en al gelouterd ideaal, zooals | |
[pagina 41]
| |
bij voorbeeld in de ‘Agon’. Wat men kan constateeren is een zekere haast waarmee Van Haren zijn werken in het licht geeft om te toonen waar hij zich in deze jaren mede bezig houdt. Wanneer Bentinck in April 1765 in de Ridderschap van Holland ‘met veel violentie’ een voorstel doet om Onno zijn commissariaat over de Zwitsers af te nemen, teekent Van Hardenbroek in zijn journaal aan: ‘Ingevalle Haren sijn employ ontnomen werd, sal hij sekerlijk schrijven, en heeft reeds eene deductie gereet; self segt hij telkens dat brieven van Sijn Hoogheydt saliger sal laten drukken.’Ga naar voetnoot1) In dezelfde tijd schrijft Van Haren aan Heerkens: ‘je vous suis toujours egalement obligé de vos leçons de moderation et de prudence, mais j'ai appris de Salomon qu'il est un tems pour parler, et un tems pour se taire, et huit enfans obligent un pere a savoir ou il pourra les etablir, dans sa patrie ou au dehors.’Ga naar voetnoot2) Het ‘aan den Lezer’ van de Lijkrede op prins Willem IV eindigt. ‘Het is dan uit plicht en genegenheid dat dit werk nu het licht ziet: en bij die twee beweegredenen voegt zich de hoop dat ik genegen, en in zekeren zin, genoodzaakt om eenige van mijne werken aan het publiek mede te deelen, door dit eerste zal kunnen gewaar worden of de andere een gunstige receptie hebben te wachten.’ Met de publicatie van ‘Aan het Vaderland’, drie jaren later, is het al niet anders gesteld. Zoo is er sprake van een wisselwerking tusschen de vijanden: tracht de eene groep den vervolgden man nog zwaarder te beproeven, dan dreigt deze met publicatie, en bij wijze van zelfbescherming laat hij zien wat zijn bezigheden zijn door te publiceeren. ‘Il m'est essentiel que l'on voie que eet homme si persecuté | |
[pagina 42]
| |
occupe son loisir a la gloire de sa patrie et de ses concitoiens, et peu-etre utile, que l'on sache qu'il sait ecrire encore.’Ga naar voetnoot1)
De ‘Lijkreeden over wijlen Zijne Doorl. Hoogheid Willem De IV’, welke reeds 15 jaar voor de druk gereed was, zooals wij hierboven zagen, verscheen te Leeuwarden in Maart 1766.Ga naar voetnoot2) Het is een vaderlandsch-historische bespiegeling naar aanleiding van een tekst uit de klaagliederen van Jeremia, waarbij de eerste drie stadhouders met Mozes, Josua en Salomo vergeleken worden. Uit hetzelfde jaar dateeren de ‘Zeedige aanmerkingen over de veengraverijen in Friesland’, waarvan het onderwerp het dominium eminens: de macht van den souverein om in gevallen, waar het gaat om het welzijn van het algemeen, goederen van particulieren zich toe te eigenen, is. Hoewel eerst in 1775 uitgegeven, werkt Van Haren in deze tijd aan zijn verhandeling over ‘Japan, met betrekking tot de Hollandsche Natie en de Christelijke Godsdienst’, waarin hij de Republiek zuivert van de blaam, haar door de Engelschen in de schoenen geschoven, van aanstoot tot pogroms te hebben gegeven. 4 Juni 1765: ‘Je suis enfoncé dans le Japon, et je me promène dans ses iles aussi hardiment que vous dans celles de la Zelande. Serieusement parlant je travaille a un petit ouvrage qui sera intitulé ‘Examen de la conduite des Hollandais du Japon relativement au Christianisme’.Ga naar voetnoot3) Het werkje was bestemd voor de October-aflevering van de Gazette Littéraire, en op l October klaar. Het verscheen echter vier jaar later in het Recueil philo- | |
[pagina 43]
| |
sophique et littéraire de la Societé Typographique de BouillonGa naar voetnoot1), waarin Potgieter het later ongetwijfeld las.Ga naar voetnoot2) Ook te Londen werd een vertaling in het Fransch bezorgd.Ga naar voetnoot3) Van de ‘levensbeschrijvingen der Nederlandsche Doorlugtige Mannen’, die hij voor zijn ‘particuliere instructie’ uitwerkteGa naar voetnoot4), gingen die van Blois van Treslong geheel en al, en die van Fagel gedeeltelijk verloren. In de briefwisseling met Heerkens is er van Fagel's biografie het eerst 21 Juni 1766 sprake.Ga naar voetnoot5) Zijn vriend had Onno de raad gegeven liever een leven uit te kiezen dat voor de menschen onverschillig was. Deze had oorspronkelijk het plan twee biografieën tegelijkertijd te geven, zooals Willem I en Oldenbarneveld; Maurits en de jonge Tromp; Frederik Hendrik en Willem III; de Groot en De Witt of de Ruyter en Fagel, doch van dit plan kwam niets. 30 September was het tweede gedeelte, dat den mensch beschrijft, klaar. ‘Il n'y a dans la description de la vie domestique rien qui puisse faire soupçonner la moindre communication depuis six ans. Mais si l'on veut que la premiere partie soit de meme, il faut effacer la genealogie qu'il est clair que je ne puis avoir que de la famille.... Je sais bien que je m'attire une nouvelle invidia pour avoir eté l'ami d'un aussi grand et aussi honnete homme, mais je ne saurois q'y faire.’ De Fagels schijnen er niets op gesteld te zijn geweest hun naam met die der Van | |
[pagina 44]
| |
Harens verbonden te zien, en dit schijnt de reden te zijn dat het werk niet gepubliceerd werd. ‘Cette vie est achevée a deux articles pres pour lesquels il me faut des eclaircissements que je ne puis trouver que dans des livres que j'attens la semaine prochaine: mais qui ne hateront ni ne retarderont l'impression que j'avois deja resolu de differer jusqu'a ce qu'aiant j'avois deja resolu de differer jusqu'a ce qu'aiant attendu un temps convenable je vois l'effet de ces promesses.’ Op het Rijksarchief te 's-Gravenhage wordt een fragment bewaard dat ik binnenkort hoop te publiceeren.Ga naar voetnoot1) Tijdens het samenstellen van zijn verhandeling over Japan was Van Haren met de koloniale geschiedenis in aanraking gekomen. Ik acht het aannemelijk dat de conceptie van Het Leven van Joannes Camphuis te dateeren is vóór die van het treurspel ‘Agon Sulthan van Bantam’. Door Japan kwam Onno met de figuur van den Gouverneur-Generaal in aanraking. Voor zijn studie had hij een beschrijving van Japan, door Camphuis nog als onderkoopman van de O.I.C. samengesteld en tijdens zijn gouverneurschap door den chirurgijn Kaempher aangevuld, geraadpleegd. En tengevolge van de bestudeering van de tijd van diens bewind maakte hij kennis met de geschiedenis van Sultan Abdul Fataqui Agoung. Bewijzen voor deze chronologie geeft de briefwisseling niet, maar zij kan wel niet anders zijn, omdat de tijd welke er tusschen de verschijning van ‘Aan het Vaderland’ en de publicatie van Het Leven van J. Camphuis in 1772 verloopt, uiterst krap gemeten is voor een totaal nieuw-opgezette studie, te eerder waar wij er rekening mee moeten houden dat die jaren door Van Haren aan de eerste bewerking van ‘Aan het Vaderland’ tot ‘De Geuzen’ (in de uitgave 1771 èn die van | |
[pagina 45]
| |
1772!) besteed werden. Aldus vormt het proza-oeuvre, op de ‘Nationaal zedelijke Leerrede’ na, een aaneensluitend geheel en valt vóór zijn dichterlijke periode. Het was de leerschool van zijn letterarbeid, zoowel op politiek, godsdienstig en historisch gebied. Qualitatief is in de hier genoemde werken een vooruitgang te bespeuren wanneer men ze legt naast die van zijn eerste levens-tijdvak. Quantitatief eveneens; want houdt men rekening met de datum der conceptie van de Lijkrede en de Geschiedenis van de Nederlandsche Krijgsdienst, dan ziet men dat zijn grootste productiviteit in deze vorm nà 1761 ligt. Het treurspel ‘Agon, Sulthan van Bantam’ werd in de dagbladen in Mey 1769 aangekondigdGa naar voetnoot1), en het daarop volgend jaar in het Fransch vertaald door een onbekende hand.Ga naar voetnoot2) Bewerkingen verschenen in 1786 door Pieter van Schelle en in 1825 door Jan van 's-Gravenweert, terwijl Hendrik Janssen te Parijs zich in 1812 nog eens aan een Fransche overzetting waagde. De ‘Agon’ is dus vóór ‘Aan het Vaderland’ gepubliceerd, welk werk in December van hetzelfde jaar verscheenGa naar voetnoot3), en waaraan Van Haren sinds 1766, het jaar waarin hij de geuzenschilderij ontdekte die hem inspireerde, werkte. Hij geeft er in 1771, 1772 en 1776, met andere vorm en inhoud, nieuwe drukken van, en laat in 1773 bij Clement te Zwolle zijn treurspel Willem de Eerste, Prins van Oranje verschijnen, tezamen met een ‘gepolijste’ Agon, onder de titel ‘Proeve van Nederduitsche treurspellen’. Van de vier door hem bedachte onderwerpen, die men ten tooneele zou kunnen brengen ‘zonder aan iemand der nog levende Nederlanders eenigen aanstoot te geven’, te weten ‘Maria van Malsen of Noord- | |
[pagina 46]
| |
Holland verlost’ en ‘De Dood van Prins Willem I’ uit de vaderlandsche, ‘Pelimao den Alfoerees’ en ‘Agon, Sulthan van Bantam’ uit de Indische geschiedenis, kiest hij van beide groepen dus elk de laatste. In 1779 verschijnt van deze tragedies een tweede druk onder de naam ‘Proeven van Nederlandsch Tonneel’. Van Vloten geeft een uitgave in het Klass. Letterk. Pantheon in 1864.Ga naar voetnoot1) Kort na zijn benoeming tot lid van het Zeeuwsch Genootschap (28 Juni 1774) werkt hij de eerste zang van ‘Aan het Vaderland’, door hemzelf ‘De Koophandel’ betiteld, voor dat genootschap om. Tot nadere verklaring zijner ‘Geuzen’ publiceert hij een ‘Verhandeling over de Nationaale of Vaderlandsche Gedichten’Ga naar voetnoot2). De uiterst belangrijke cyclus der Lierzangen dagteekent uit de jaren 1776-1778. Chronologisch volgen elkander opGa naar voetnoot3): De Herschijning (aan Adeleide 5 Augustus 1776); Proeve van een overzetting uit het Engelsch: Pope's eerste brief van ‘Essay on man’ (aan Jan Poppe André - 15 November 1776); De landbouw (aan den griffier van den Heuvel te Utrecht - 1777); De inenting (aan Sara Maria van den Heuvel - 1777); Nieuwjaars Brief aan mijn jongste zoon (aan Carel Willem - 31 December 1777); De Vrijheid (aan Carel Willem - 31 December 1777); Vaarwel! van een oude vader aan zijn soon (aan Jan Poppe André - 31 December 1777); De Staatsman (aan Willem Anne - vóór Mei 1778); De Koopman (aan Duco - Mei 1778); De Schimmen (1778); de laatste drie in een band. Van een jaar vroeger dateeren waarschijnlijk De | |
[pagina 47]
| |
Komst van de MessiasGa naar voetnoot1) en De Offerande van Themistocles. In de December-maand van 1778 legt Van Haren de laatste hand aan zijn tooneelspel ‘Pietje en Agnietje of de doos van Pandora’ en zijn ‘Proeve van eene Nationaal Zedelijke Leerrede’, beide geschreven ter viering van het aanstaand eeuwfeest der Unie van Utrecht. Voor laatstgenoemde toespraak durft hij Clement, zijn gewonen drukker, niet te gebruiken, want ‘la moitié des gens n'achettera pas, si l'ouvrage est d'abort connu d'etre de moi’.Ga naar voetnoot2) Intusschen laat hij zijn kleine stukjes in twee octaafjes samenbindenGa naar voetnoot3) en schenkt zijn kinderen een volledig exemplaar van zijn werken in drie deelen. In een hekelzang herdenkt hij zijn gepasseerd leven.Ga naar voetnoot4) Na zijn dood wordt in de verhandelingen van het Utrechtsch Genootschap nog een biologische bijdrage gepubliceerd.Ga naar voetnoot5) |
|