Goddelicke lof-sanghen
(1620)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
[pagina 174]
| |
Sequentie voor de Dooden
Ga naar voetnoot1DIen Dagh vol van gheschille,
Ga naar voetnoot2Sal verbranden d’aerde stille,
Ga naar voetnoot3Tuyghen David en Sibylle.
Ga naar voetnoot4Hoe moet elck een dan verschrommen?
Ga naar voetnoot5Als den Rechter sal aencommen,
Ga naar voetnoot6Om de quaede te verdommen.
Ga naar voetnoot7Het trompet, o wonder dinghen!
Ga naar voetnoot8Sal de doode doen ontspringhen,
Ga naar voetnoot9En ten oordeel alle dwinghen.
Ga naar voetnoot10Op dien dagh, en op die huere
Ga naar voetnoot11Sal de dood, met de natuere,
Ga naar voetnoot12Staen in schrickel, en in ruere.
Ga naar voetnoot13Men sal daer den boeck ontsluyten
Ga naar voetnoot+Om al ‘sWeerelts quaet te uyten,
Ga naar voetnoot14Niet en zalder blijven buyten.
Ga naar voetnoot15Soomen ‘tVonnis sal gaen strijcken;
Ga naar voetnoot16Al ‘tVerholen moet dan blijcken:
Ga naar voetnoot17Sonder het minst af te wijcken.
| |
[pagina 175]
| |
Ga naar voetnoot18Wat sal ick cattijf dan maerken?
Ga naar voetnoot19Wie sal voorstaen mijne saecken?
Ga naar voetnoot20Als den goeden ducht te blaecken.
Ga naar voetnoot21Coninck der Almogenthede,
Ga naar voetnoot22Fonteyne claer der soetighede
Ga naar voetnoot23Leydt my dogh ter saelighede.
Ga naar voetnoot24Soeten Iesu! wilt ghedincken,
Ga naar voetnoot25Dat gh’u compste my quaemt schincken,
Ga naar voetnoot26Och en wilt my niet vercrincken.
Ga naar voetnoot27Ghy socht my laf, mat, en moede:
Ga naar voetnoot28Ghy kocht my met uwen bloede:
Ga naar voetnoot29Dit sy dan tot mijn behoede.
Ga naar voetnoot30Rechter der rechtveerde vraecke,
Ga naar voetnoot31Dat ick u ghenae dogh smaecke,
Ga naar voetnoot32Eer ick dien dagh ghenaecke.
Ga naar voetnoot33Ick versucht om mijn misdaeden,
Ga naar voetnoot34En met schaemt stae ick ghelaeden:
Ga naar voetnoot35Spaert my o Godt der ghenaeden.
Ga naar voetnoot36Die Mariam hebt verheven,
Ga naar voetnoot37En den Moordenaer doen leven:
Ga naar voetnoot38Hebt my oock hoe hop’ ghegheven.
| |
[pagina 176]
| |
Ga naar voetnoot39On-weerd is mij offerande;
Ga naar voetnoot40Maer ghy sijt zeer goederhande:
Ga naar voetnoot41Dooght dat ick dan niet en brande.
Ga naar voetnoot42Met u schaepkens comt my leyden:
Ga naar voetnoot43Uyt de bocken wilt my scheyden:
Ga naar voetnoot44En ter rechter handt verbeyden.
Ga naar voetnoot45Dat ick dogh dit soo ghebijde:
Ga naar voetnoot46Als ghy die vermaledijde,
Ga naar voetnoot47Iaeghen zult ter slincker zijde.
Ga naar voetnoot48Hier toe ick mijn hert u sende
Ga naar voetnoot49En in asschen ick dat wende,
Ga naar voetnoot50Hebt dogh sorghe voor mijn hende.
Ga naar voetnoot51Als den mensch zal sijn verresen
Ga naar voetnoot52Om van u te sijn verwesen
Ga naar voetnoot53Stelt hem dan by d’uyt-ghelesen.
Ga naar voetnoot54Wilt hem Godt hier toe dogh spaeren,
Ga naar voetnoot55Wilt hem Iesu dogh bewaeren
Ga naar voetnoot56In u rust met d’Hemel-schaeren.
|
|