Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 450]
| |
Hoofdstuk 35
| |
[pagina 451]
| |
terugkeerde. Langzaam overwon zij haar heimwee en vond zij haar draai in Parijs, mede door het volgen van een regelmatige cursus boekbinden. Ter Braak stuurde haar meteen boeken om voor hem in te binden. Bovendien werd zij in Parijs nu regelmatig mee op stap genomen door de 36-jarige François Chavez, een charmante, maar ongelukkig gehuwde huisvriend van de Van Genneps, wat weer tot jaloers commentaar van Ter Braak leidde - ofschoon hij bij hoog en laag beweerde niet jaloers te zijn. Hij is zeker wel een beetje verliefd op je ook? Dit niet als verdachtmaking, maar als onontkoombaar element in een dergelijke verhouding, als die tusschen jullie bestaat. Ga dat eens na, en schrijf het me.Ga naar eind4 Ook gaf hij haar een gratis college over hoe zij het best zou kunnen omgaan met impertinente mannenblikken en -vragen: Het beleedigend gevoel, dat een man je met zijn vragen uitkleedt (betrekkelijk beleedigend dan, want iedere vrouw voelt er zich ook ietwat door gevleid - alleen, ze wil dat de man, die van haar houdt, haar uitkleedt!), kun je niet tegen den man, die dat doet, richten, tenzij je zelf voelt, niet tegen hem te zijn opgewassen. Bij de meeste vrouwen is die verontwaardiging toch niets anders dan het beveiligend verzet tegen hun lust, zich juist wel te laten uitkleeden door den betreffenden persoon. Voel je je opgewassen tegen iemand, dan kan niets van zijn kant je beleedigen; je kunt het hoogstens onaangenaam vinden, dat hij je aankijkt, maar dat is geen moreele verontwaardiging. Met andere woorden: Ter Braak gaf zijn verloofde plechtig vrij voor andere mannenblikken! Hij speelde met verve de rol van man van de wereld, die op grond van zijn eigen verblijf in Berlijn een voorsprong op Hannies blikverruimende ervaringen genoot: Uitstekend ook, dat je je in buitenlandsche zielsperikelen begeeft! Dat heb ik in Berlijn destijds ook tot mijn groote voldoening (later!) gedaan. Niet, dat de feiten zelf zoo belangrijk zijn, maar je leert zien, dat de vastheid en overtuigdheid van andere menschen, en vooral | |
[pagina 452]
| |
van een ander volk, minstens evenveel zin hebben en minstens even onzinnig zijn dus als de onze. Menschen, die nooit of alleen maar als vreemdeling in het buitenland kwamen, kunnen zich vaak niet losmaken van de gedachte, dat hun eigen gewoonteleven toch eigenlijk het beste en normaalste is; toeristen van professie, die van het ééne hotel naar het andere zwerven, kunnen zich weer niet voorstellen, dat hun eigen land ook ‘goed’ is. Daartusschen (juste milieu m.i.) staat iemand, die in het buitenland ergens gewoond heeft; hij heeft de gewoonten met elkaar kunnen vergelijken, op zijn gemak, en leert daardoor, dat je je heil niet in deze of gene gewoonte moet zoeken, maar in jezelf.Ga naar eind5 Hannie had in haar brieven enkele kritische opmerkingen gemaakt over de geleerde Van Gennep en diens vrouw, die niet kon lezen of schrijven. Dit verleidde Ter Braak tot bespiegelingen als de volgende, waarin zijn filosofie van de adaptatie aan de buitenwereld, die hij in de jaren dertig volledig zou ontplooien om zich als kritisch intellectueel in het ‘burgerlijke’ Nederland te kunnen handhaven, reeds goed tot uitdrukking komt: Je voelt nu zelf aan den lijve, dat het goed bedoelde over-één-kamscheren van de menschen niet opgaat, dat je de meeste menschen niet met de maatstaven kunt meten, waarmee je jezelf wilt meten. De meeste menschen vallen in puin als je ze hun systeem afneemt; ze weten niet, hoe belachelijk ze voor ons zijn, als ze iemand eerlijk belasteren en het volgend oogenblik zijn invitaties accepteeren. Ze zijn niet anders dan wij, want wij hebben natuurlijk precies dezelfde neiging (Carnaval); alleen bij hen is alles er op gericht, die neigingen, vooroordelen etc. in stand te houden, terwijl er voor ons geen werkelijk leven is, zonder dat wij voortdurend probeeren die te vernietigen (burger tegenover dichter). In Berlijn beleefde ik precies hetzelfde; een milieu van goedbedoelde laster en kleingeestigheid, waarin ik me ontzettend gesloten moest houden, om geen ‘aanstoot te geven’. Doe hetzelfde! Lach er om, en houd je afzijdig, dan ga je tenslotte van de menschen houden om hun ‘burgerlijke’ vooroordeelen. Dat is m.i. de ware, afzijdige menschenliefde, die beter is dan de onnoozele, die geen critiek kan velen, of haar ideaal verpulvert. Het lijkt mij, of het ‘heb uw naaste lief als uzelve’ niet | |
[pagina 453]
| |
anders kan bedoeld zijn dan zóó, en anders ook moeilijk kan worden gecombineerd met het: ‘Ik ben niet gekomen, om den Vrede te brengen, maar het zwaard.’Ga naar eind6 Het begin van het jaar 1930 bracht Ter Braak goed nieuws: N.V. van Loghum Slaterus' Uitgevers Maatschappij te Arnhem had besloten zijn Carnaval der burgers uit te geven. Directeur J.L. van Tricht had dit besluit als volgt gemotiveerd: ‘Het is wel heel zwaar, zelfs voor de meer dan gemiddelde lezer, maar 't is zoo origineel van gedachten en zoo goed geschreven, dat wij 't er maar op moeten wagen.’Ga naar eind7 Maar juist het Carnaval en vooral de opdracht in dit boek aan Jo Planten-Koch zou een grote twistappel worden tussen Ter Braak en zijn verloofde. Want in zekere zin was het hun boek geworden, het boek van hun verloving. Hanneke Stolte had Ter Braak al die maanden van heel dichtbij meegemaakt, werkend, zwetend aan het boek; Ter Braak had gedeelten ervan geschreven op zijn speciaal hiervoor meegenomen typemachine in Zeist, waar hij het hele laatste en voor hem meest geslaagde hoofdstuk concipieerde toen hij daar gedurende Hannekes verblijf te Parijs praktisch alle weekends in het schoonouderlijk huis doorbracht. Hij had met Hanneke lang over de opdracht aan Jo Planten gesproken en, haar grote ontzetting merkend, voorgesteld de opdracht te schrappen, waar hij later overigens weer op terugkwam. Hanneke voelde Jo Planten als een concurrente. In een lange brief naar Frankrijk legde hij verantwoording af voor zijn verhouding tot Jo: Hoe ongelooflijk verkeerd sta je toch tegenover de beteekenis van Jo in mijn leven! Als zij iets beteekend heeft (en dat heeft zij zeer zeker), dan is het wel de bevrijding van mijn geest van allerlei vooroordeelen. Het was haar ongeluk, dat mij vrij maakte. Nooit heb ik ook maar de geringste bedoeling gehad (in ernst!) om met haar te trouwen, nooit. Nooit heb ik getracht (na de eerste ontoerekenbare beroeringen van mijn ziel dan), om haar in een vaste verhouding tot mijn leven te brengen. Ik heb haar wel eens (heel zelden) gekust, maar nooit heb ik haar werkelijk tot vrouw gehad, ook niet in mijn gevoel, nooit. Zoomin als zij ooit zooiets voor mij gevoeld heeft. Ik weet niet eens, in hoeverre zij alleen middel was, dat ik mezelf kon bevrijden van al die stijve conventies van mijn gemoedsleven; maar ik blijf haar dankbaar, dat ik het in | |
[pagina 454]
| |
dien tijd vond. Met jou probeer ik nu van die verworven vrijheid gebruik te maken, om een leven op te bouwen, en daarbij speelt zij geen enkele rol. De opdracht van het Carnaval zou een uitdrukking van dankbaarheid zijn voor die verworven vrijheid en niet méér dan dat: Bewijst die opdracht je dan niet, dat de invloed van Jo verleden is, verleden juist als dat boek, een verleden, dat ik niet wensch te verloochenen, maar waarin ik niet meer leef? Hij zou, schreef hij, niet kunnen leven met een vrouw die hem dwong de opdracht te verwijderen en zijn vriendschap met Jo Planten te verbreken, want zo'n vrouw zou hem niet begrijpen, maar bezitten. Hij begreep echter niet dat hij nu degene was die haar dwong de opdracht te accepteren. De kwestie verdween na deze brief naar de achtergrond, maar verdween niet tussen hen. Ter Braak was tot half maart geabsorbeerd door het corrigeren van de drukproeven, die hij haar - zonder de titelpagina en de opdracht! - naar Frankrijk opstuurde om vast een indruk van het geheel te krijgen. Hanneke kon haar kennis van het boekbinden in praktijk brengen en bond de vellen in tot haar eigen exemplaar. Het kwam trouwens niet in Ter Braak op dat hij Hanneke zou domineren. Hij meende zelfs te hebben bijgedragen aan haar zelfstandig-wording door te hebben toegestemd in haar vertrek naar Parijs. Je zult dit wel begrijpen: zoolang ik de verantwoordelijkheid droeg, dat de illusie van bepaalde tijden voor jou ook de ondergang van je persoonlijkheid zou beteekenen, kon ik niet met een gerust geweten trouwen. De phrase, dat de vrouw den man moet bewonderen, is heel goed, maar alleen dan, wanneer de vrouw den man zonder genade doorzien heeft. En dat kan alleen, wanneer zij het leven dóór heeft, en dus zelfstandig haar positie tegenover het leven heeft bepaald.Ga naar eind9 | |
[pagina 455]
| |
Ter Braak had intussen genoeg aan zijn hoofd. Zijn huiseigenaar moest het pand verlaten en met hem ook de huurder. Eind maart 1930 betrok hij een ‘rare maar niet ongezellige kamer’ aan de 's-Gravendijkwal 142b,Ga naar eind10 een tussenstation omdat hij na zijn voorgenomen huwelijk met Hanneke in juni iets groters zou zoeken. Inmiddels had hij ook een uitnodiging op zak om in Kopenhagen een lezing in het Duits te geven als vertegenwoordiger van de Nederlandsche Filmliga. Die lezing moest natuurlijk wel nog geschreven worden. Ook solliciteerde hij en passant naar een baan aan het Gemeentelijk Lyceum in Haarlem, vanwege de prachtige stad, het prettiger en goedkoper wonen, de nabijheid van Amsterdam, de zee - en zeshonderd gulden meer salaris.Ga naar eind11 Hij deed het allemaal fluitend. Zijn plan was nu het volgende. Hij wilde op donderdagochtend 17 april een D-trein nemen, om 's avonds op het Gare du Nord te arriveren in het gezelschap van een aantal vijfde- en zesdeklassers, die onder auspiciën van Van den Berghs Margarine (Blue Band) een excursie naar Parijs zouden maken - de familie Van den Bergh had enkele kinderen op het Rotterdamsch Lyceum. Ter Braak hoopte en verwachtte natuurlijk dat Hanneke hem zou opwachten (de leerlingen zouden door verwanten worden opgevangen). Hij zag ongelooflijk naar het weerzien met zijn verloofde uit en verwachtte de grootste genoegens van hun gemeenschappelijke paasweekeinde in Parijs en de daaropvolgende reis naar Kopenhagen. Intussen had vader Stolte nog bijna roet in het eten gegooid door niet toe te stemmen in de gemeenschappelijke reis naar Kopenhagen. Hij vreesde namelijk dat de verloofden de verleiding niet konden weerstaan om met elkaar in één bed te slapen, met alle gevolgen van dien. Bovendien meende hij dat Hannekes vertrek naar Parijs alleen maar uitgelegd kon worden als een breuk in de verloving. De verleiding om die breuk te helen in de wanhopige roes van een afscheidsnacht in een anoniem hotelkamertje zou voor beide jongelui te groot zijn. Ter Braak legde dit echter spottend uit als de angst van ‘den goeden maatschappelijken burger’. Vader Stolte was overigens niet te beroerd om zich deze angst uit het hoofd te laten praten. Ter Braak had hem wel moeten zweren dat zij in Kopenhagen in gescheiden huizen zouden logeren.Ga naar eind12 Die aprilavond kwam Menno aan te Parijs, waar Hanneke stond te wachten. Hij stapte uit de trein, dirigeerde de leerlingen naar hun bestemming, zij ontwaarde hem in de menigte, zag een heer met een hoed | |
[pagina 456]
| |
en een lorgnet, met een koffer in de ene en een wandelstok in de andere hand, en in één keer ging het door haar heen: Dit nooit! IJzingwekkende momenten. Uren. Ze gingen ergens iets eten, meer zwijgen dan praten, vooral van haar kant. Op zijn beurt stortte hij alle verbolgenheid en jaloezie over haar uit die hij de voorgaande maanden had ingehouden. Daarna bracht zij hem naar het hotel dat ze voor hem gereserveerd had. Een helse nacht. De volgende ochtend reisde hij terug naar Nederland, niet naar Rotterdam, maar naar Eibergen. Net als vijf jaar geleden reageerde men met onbegrip op deze onverwachte thuiskeer. Ter Braaks vader wierp hem in het gezicht: Het is je eigen schuld! Drie slagen van het noodlot in de familie binnen een mum van tijd waren dokter Ter Braak te veel geworden. Wim ter Braak was in Amsterdam met onverklaarbaar hoge koorts opgenomen in de quarantaineafdeling van het Binnengasthuis; vervolgens had de jongste zoon Jan plotsklaps zijn verloofde het hazenpad zien kiezen met een vroegere amant. ‘Het Carnaval der liefde is in vollen gang; maar als je er zelf bij betrokken bent, is het niet humoristisch,’ had Menno geschreven nadat hij het slechte nieuws van Jan vernomen had. Het carnaval was compleet, omgeslagen in de zwartste misère die hij zich maar kon voorstellen. Intussen hamerde het in zijn hoofd: Het is je eigen schuld! Ter Braak hield het in Eibergen niet vol en besloot de verjaardag van zijn moeder op woensdag niet af te wachten, maar op paasmaandag in zijn eentje naar Kopenhagen te reizen. Daar hield hij voor de vereniging ‘Forsogsscenen’ inleidingen bij twee druk bezochte voorstellingen van werk van Joris Ivens, Mannus Franken en de Handelsbladfilm van de jong overleden Cor Aafjes.Ga naar eind13 Hij deed zijn werk alsof er niets aan de hand was. Even gaf hij zich in de ‘democratische ville lumière aan de blauwe Sont’ over aan een euforie die het andere uiterste was van de wanhoopsstemming waarin hij zich werkelijk bevond. Hij wandelde | |
[pagina 457]
| |
frank en vrij door de prachtige, prikkeldraadloze beukenbossen rond het koninklijk jachtslot bij Klampenborg, de landelijke voorstad aan de Sont; hij zag hoe in een restaurant de tegenover hem gezeten sociaal-democratische premier Stauning met wolvenhonger het probleem van de ontwapening wegat; hij ontdekte dat men in Kopenhagen zijn fiets zonder ingewikkelde kloksloten kon parkeren, en het drong tot hem door: Denemarken is het meest democratische land en Kopenhagen de prettigste stad van Europa! De postbodes met hun scharlakenrode buisjes leken hem uitsluitend de galante rol van postillon d'amour te willen spelen. Ach, hij had het gewild! Een stemmingsbeeld dat hij enkele weken later in de nrc over Kopenhagen publiceerde, geeft Ter Braaks al dan niet geforceerde opgewektheid duidelijk weer. Denemarken en de Deense hoofdstad worden hier letterlijk boven Nederland aan de kop van Europa geplaatst: De Sont beheerscht deze prachtige stad, wanneer de zon bereidwillig assisteert. Zij heeft iets van het lichte en ruime van Parijs, maar zij is anders, noordelijker in haar licht en ruimte. Zij vereenigt de ruimte van Parijs met de zindelijkheid van Amsterdam, zooals de Deen iets van de romaansche luchtigheid met Hollandsche netheid vereenigt. Slechts hier in het Noorden, wist hij, was men geheel opgewassen tegen de fascistische verleiding van Mussolini, omdat in Denemarken de democratie geen theorie is, maar een aangeboren eigenschap, een levenswijze, terwijl zij in Nederland louter de ‘slecht bedwongen lust tot anarchie’ is. Sedert ik in Kopenhagen was, weet ik dit zeker: Nederland is geen democratisch land, al doet het zich soms zoo voor. Het is misschien eens een vrij land geweest; maar democratie is geen Nederlandsche karaktertrek. Democratie houdt ten onzent noodzakelijk in, dat men bij de verkiezingen lijsten moet bestudeeren met drie en veertig of meer partijen, waarvan men er geen verkiest, vanwege den stemdwang. In Kopenhagen kent men zulke lijsten ook, echter niet in de politiek, maar in de restaurants. | |
[pagina 458]
| |
Volgt een lofzang op de minstens vijftig soorten smørrebrød waaruit men in de Kopenhaagse eetgelegenheden een keuze kan maken.Ga naar eind14 Maar al dit heerlijk vrije associëren van Ter Braak kwam uiteindelijk neer op twee dingen: ten eerste laten zien hoe geweldig hij het niet had gehad in Denemarken, ten tweede de beperktheid aantonen van Nederland, waar men zich tot de democratie beperkt uit een gebrek aan moed tot de anarchie. Het is je eigen schuld! Hoe kreeg hij die woorden ooit uit zijn hoofd? Nog steeds meende hij van Hanneke Stolte te houden, méér dan hij ooit had gedacht. Hij zag dat zijn adviezen aan haar niet zonder egocentrische bijbedoelingen waren geweest, maar nu wilde hij haar volledig in haar vrijheid laten en hij vroeg haar om een fair chance. ‘Ik ben bereid ernstig te bewijzen, dat ik de les van Parijs heb geleerd.’ Zijn voorstel was dat zij in Rotterdam zou komen wonen in een losvaste relatie met hem.Ga naar eind15 Hanneke antwoordde dat zij hem voortaan alleen nog als vriend kon beschouwen, want zij hield niet meer van hem. Steeds had zij gevoeld dat hij zijn werk boven alles plaatste, dus ook boven haar. Was dan de laatste consequentie dat hij inderdaad maar met zijn werk moest trouwen en een hond nemen als metgezel? Toch bleef hij nog steeds vasthouden aan deze mogelijkheid: ...dat ik je te overhaast van het schoolmeisjesstadium in een moeilijke verhouding tot een ingewikkeld individu heb gebracht, maar dat de hoofdzaak toch juist was: dat je m.a.w. tenslotte ook niet voor een geluk zonder beproeving geboren bent. Als dit tweede juist zou zijn, zou ik iedere poging wagen, zelfs ten koste van mijn eigen betrekkelijke zielsrust, om je terug te winnen.Ga naar eind16 Enkele dagen eerder, op zaterdag 3 mei 1930, was het Carnaval verschenen met de vermaledijde opdracht aan Jo Planten-Koch. Een van de ontvangers van een presentexemplaar, Ter Braaks oom Nico van Regteren Altena, bracht de inhoud van het boek in verband met de ontbinding van het engagement. De auteur was, zo meende hij, verdronken in zijn eigen burgerlijkheid: | |
[pagina 459]
| |
En wat een ongure, zure levensbeschouwing! Welke drang heeft je die toch ingegeven? Het staat nu voor je vast dat alles d.w.z. al het bestaande min of meer burgerlijk geïnfecteerd moet zijn; en burgerlijk dat beteekent ten slotte ploertig, egoïstisch, hypocritisch, machtswellustig, bekrompen, dogmatisch, verstard en nog allerlei liefelijks van hetzelfde kaliber meer. Als dit nu inderdaad alles is wat je van den burger, van den ‘Dichter onzer Gemeenplaatsen’ weet te vertellen en als het leven je in dit opzicht nog niet wijzer, niet ‘dieper’, heeft gemaakt, dan schijnt mij dat de tijd voor systeembouw, voor vastlegging van je wereldbeschouwing voor jou nog niet is gekomen, je boek is praematuur, je had minstens nog ettelijke jaren met de uitgave moeten wachten: nonumque prematur in annum!Ga naar eind17 Als ik het duidelijker mag zeggen: je bent nog te jong en de negativiteit der puberteitsjaren zit je nog te dik in 't bloed; of als ik het onaangenamer zou mogen zeggen: je bent nog te onrijp voor dit werk. Je zegt vaak, ook voor mij, zeer belangrijke dingen (vooral en détail) en je zegt ze keurig, zooals ik het je nooit zou kunnen nadoen, maar dan komen weer telkens van die enormiteiten op een toon van zelfbewuste verzekerdheid die mij verbijsteren en geweldig irriteeren. Het verwondert mij nu niet meer dat je engagement geen stand kon houden. Heb je wel ooit vermoed of geloofd dat een gewoon burgerlijk meisje in haar liefde den man véél meer aanbiedt dan haar sexualiteit? en dat ze in ruil daarvoor ook véél meer terugverlangt dan alleen maar sexualiteit? Dat het opdragen van je eerste boek in het eerste jaar van je verloving aan een ‘andere’ vrouw een tekortkoming tegenover je verloofde zou kunnen zijn, die door niets meer is goed te maken? Inderdaad zoo iets past goed bij je systeem en al dat gepraat over burgerlijke liefde, maar je hebt er je zelf en je verhouding mee bedorven. Voor het huwelijk zou je, zoolang je systeemstandpunt ongewijzigd blijft stellig niet deugen, zelfs de liaison zou nog te veel van je eischen, vraagt ook meer dan sexualiteit; wat blijft er dan anders voor je over dan... de prostituée of... de perversiteit? Deze dingen klinken hard en cru, en ik bied je reeds nu mijn excuses dat ik ze dorst neerschrijven, maar ik zag geen kans de innerlijke rotheid van je levensbeschouwingen duidelijker te demonstreeren dan aan je eigen leven zelf.Ga naar eind18 | |
[pagina 460]
| |
Op 22 mei vierde Hanneke Stolte haar twintigste verjaardag. De herinnering aan de verschrikkelijke episode in Parijs was voor Ter Braak inmiddels minder tastbaar geworden. ‘Zooveel genade,’ merkte hij, ‘heeft onze lieve Heer toch nog met ons, dat alles verbleekt.’ Maar intussen was Hannie nog onafgebroken in zijn gedachten, zeker sedert 17 mei, toen het precies een jaar geleden was dat zij elkaar hun liefde verklaard hadden: de ‘verlovingsdag’. Zo hard en onmeedogend de brief van oom Nico aan Ter Braak was, zo onvergelijkelijk teder en gevoelvol was Menno's verjaardagsbrief aan Hanneke. Bovendien wist hij haar te prijzen, waar hij zichzelf wist te laken. Je hebt zelf misschien niet geweten, hoe groot je invloed was. Je hebt je misschien wel vaak blind gestaard op de ideeën, die je niet met mij gemeen had, op de schijnbare geestelijke onafhankelijkheid buiten jou om, die ik inderdaad bezat. Maar of het ooit voldoende tot je is doorgedrongen, hoe je heele persoonlijkheid (dat zijn niet maar alleen hersens, ideeën, systemen etc. etc.!) voor mij geleidelijk aan onmisbaar werd, hoe alle duizend kleinigheden, waarvoor ik mijn dankbaarheid zeker nooit betuigd heb, mij het leven weer compleet leefbaar maakten, dat weet ik niet. Ik heb nooit de gave gehad, om dat te zeggen, zelfs maar te laten merken. Altijd zat bij mij de onzinnige gedachte voor, dat ik je tot mijn ideeën moest optrekken, terwijl ik nooit genoeg kon opgaan in jou zooals je was. Stom misschien; maar zoo ben ik nu eenmaal, en morgen aan den dag zou ik misschien weer niet anders zijn. Pas door het gemis blijkt je ten volle, wat een noodlot zich over je beweegt in die cerebrale hartstocht. Een jaar, besefte hij, en alles al weer voorbij. Hij hoopte dat Hanneke op haar verjaardag zo vol toekomstplannen was, dat zij geen tijd voor terugkijken had. Voor hemzelf waren deze dagen niet gemakkelijk, ...maar er is in de herinnering toch ook weemoedige vreugde. Eén avond ben ik toch zonder eenige reserve volkomen gelukkig geweest, zonder eenige bijsmaak; en ik geloof dat jij het toen ook was. En toch ben ik, ondanks allerlei moeilijkheden, steeds meer van je gaan houden, minder gelukkig, minder romantisch, maar reeëler. Ik zou graag willen, dat je als je aan die avond mocht denken, alleen | |
[pagina 461]
| |
dat maar bedenkt. Voor de rest: ik zal het met mijn hersens wel verder redden.Ga naar eind19 Toch liet hij niet na in volgende brieven weer zijn liefde voor haar uit te spreken, ook niet als die brieven alleen maar bedoeld waren om de terugbezorging van haar persoonlijke spullen, die zich nog in Ter Braaks kamer te Rotterdam bevonden, te regelen. Hij deed een laatste poging het grondgevoel van hun beider leven en hun relatie te definiëren, namelijk als vrijheid. Niet vrijheid als egoïsme, ‘zooals onvrije menschen altijd beweren’, maar als de ‘eenige mogelijkheid, voor een ander iets te zijn’. Toch raakte hij hier ook aan een essentiële tegenstelling tussen Hanneke en hemzelf. Eens had zij hem geschreven: ‘Tracht te luisteren naar dingen, die buiten je omgaan.’ Dat juist kon en wilde hij niet. Als het buiten mij omgaat, heeft het geen interne waarde voor me, het moet door me heen gaan, het moet me raken. Als dingen buiten me omgaan, zal ik je met een zekere onverschilligheid kunnen aanzien, zelfs er over praten; maar pas als ze op één of andere manier in je zelf zijn overgeheveld, krijgen ze waarde. Maar daardoor was zij onvermijdelijk gaan denken, dat alle dingen van haar die niet met zijn aard overeenkwamen volledig buiten hem om gingen. Dat zij slechts een schepsel was van zijn cerebrale fantasie. Ter Braak verzoende zich intussen met de gedachte dat als er ooit werkelijke affiniteit tussen twee mensen heeft bestaan, die niet door één enkele gebeurtenis kan worden opgeheven: ‘dan komt die eens terug, al was het over twintig of dertig jaar. Maar niet als een herhaling, als een nieuwe ontdekking.’ Het zou best mogelijk kunnen zijn, redeneerde hij, dat zij eerst met een andere man ongelukkig moest worden om in te zien waarom hij van haar hield en (maar dat liet hij ongezegd) dat zij van hem hield. Hij kreeg hierin in zoverre gelijk dat Hanneke een tweede mislukte verloving nodig had, waarin zij de afgewezene was, om tot het besef te komen welke ‘rijkdommen’ Ter Braak aan haar had overgedragen.Ga naar eind20 Maar de ‘vergissing’ was niet meer goed te maken. Ook Ter Braak moest trouwens nog door een tweede mislukte verloving heen, voordat hij zijn levenspartner vond. Hanneke huwde in 1935 met de beeldhouwer Pieter Starreveld en bouwde een rijke vriendenkring op, waar ook Etty Hillesum deel van uitmaakte. | |
[pagina 462]
| |
Het is weinig zinvol te speculeren hoe de dingen zouden zijn verlopen als dit en dat niet was gebeurd. Dingen zijn gebeurd omdat ze moesten gebeuren. Voor zijn levensloop had Ter Braak een andere partner nodig dan de jonge vrouw, wier gezicht hij in gedachten zo vaak had gestreeld. |
|