Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 463]
| |
Hoofdstuk 36
| |
[pagina 464]
| |
Ik had altijd nog zoo het idee: och, ik zal op mijn eigen regel toch wel een uitzondering kunnen maken. Maar je ondergraaft nu eenmaal niet de zekerheden van andere burgers, zonder eigen burgerlijkheid mee aan te tasten.Ga naar eind1 De schok was zo groot dat hij zich in deze dikdoenerige wereld voelde achtergelaten, zo kaal als een pasgeboren kind.Ga naar eind2 Hij kreeg last van oogstoornissen, defecten in het oogveld (zogenaamde scotomen),Ga naar eind3 waardoor hij nu eens de indruk kreeg alsof hij alles zag door dik glas, dan weer door glasscherven. Deze verschijnselen, die enkele tientallen minuten duurden, werden meestal gevolgd door duizelingwekkende hoofdpijn en misselijkheid: migraine. Zulke aanvallen kunnen ook beschouwd worden als de begeleidende verschijnselen van een acute psychische depersonalisatie.Ga naar eind4 Ze vormen in dat geval een natuurlijke afweer tegen verschrikkelijke, moeilijk te verwerken persoonlijke ervaringen, die eruit bestaat dat er een splitsing optreedt tussen denken en voelen. Het is zoiets als de ellende verspreiden over zoveel mogelijk verschillende delen. Dissociatie, zoals dit proces wel genoemd wordt, heeft het effect van een steen door een autoruit: de geest valt in talloze kleine stukjes uiteen. Allerlei functies die normaliter bij elkaar horen, zoals identiteit, geheugen, bewustzijn, maar ook lichamelijke functies, vallen uit elkaar. Dit verschijnsel van depersonalisatie is in de roman waaraan Ter Braak vrijwel onmiddellijk na het mislukken van zijn relatie met Hanneke Stolte begon, Hampton Court, goed waar te nemen (het boek had aanvankelijk nog de titel Octavianus). De hoofdpersoon Andreas Laan beziet de wereld alsof hij door de ruit van een aquarium kijkt. De mensen zijn vissen, schildpadden en weke kwallen; allemaal schijngestalten, zoals hijzelf ook opsplitsbaar is in meerdere ikken, van wie niet één de echte is: Hij was naast zichzelf, zag het wezen, dat hijzelf was, bewegen op een dwaze maat, één been over het andere leggen, in zijn jaszakken frommelen. Als hij nu geluid maakte, zou het het geluid zijn van een vreemde, van een individu, dat geluid wou maken.Ga naar eind5 Dit wordt ook wel het draaideur-effect genoemd: een deel van de persoonlijkheid is er en het andere niet, of het andere deel kijkt gewoon toe. Voor Ter Braak lag daarin een fascinerend element, de fascinatie na- | |
[pagina 465]
| |
melijk van het - letterlijk - deel-nemen en toeschouwen tegelijk. Maar depersonalisatie en depressie of niet, Ter Braak beschikte over voldoende veerkracht om de pathologische verwording van deze toestand om te buigen. Hij wist zich erover heen te zetten, in zekere zin door een Flucht nach vorne. Hij ontplooide meteen een verbazingwekkende dadendrang. Op 29 mei 1930 sloot hij met W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij een contract voor een boekje ‘De absolute filmkunst’ in de befaamde, door Coen Graadt van Roggen geredigeerde serie ‘Monografieën over filmkunst’, waarvan hij de kopij - een typoscript van 22 vel - moest inleveren op 15 augustus 1930. Die datum haalde hij met enig gemak, maar het zou nog tot november 1931 duren voordat het modernistisch ogende boekje in een oplage van liefst drieduizend exemplaren verscheen.Ga naar eind6 Ter Braak werkte er weliswaar met weinig inspiratie aan, maar hij werkte en daar ging het om.Ga naar eind7 Spoedig zou hij het ‘verfijnde geschrift’ verwerpen en zelfs compleet belachelijk maken.Ga naar eind8 Hij had wat hij noemde zijn respect voor de schoonheid reeds verloren, toen hij haar voor de laatste keer tribuut bracht. Daarin zat niettemin iets dubbels. Want of hij wilde of niet, eigenlijk hing hij nog steeds met hart en ziel aan de absolute film, dat wil zeggen aan de autonome filmschepping, die ‘een onafhankelijke taal, met een eigen aesthetische grammaire’ bezit.Ga naar eind9 Hij besefte echter dat hij als de kapitein van een zinkend schip optrad. De absolute film zou onvermijdelijk het onderspit moeten delven tegen de grove, naturalistische geluidsfilms (‘talkies’) van Hollywood, waarvoor de West-Europese en Russische filmregisseurs door de filmtrusts met harde dollars betaald kregen.Ga naar eind10 Het stond Ter Braak allemaal zo tegen, deze commercialisering, dat hij van de weeromstuit zijn eigen idealistische esthetica in de ban deed. Zij was door de tijd ingehaald. Hij kwam alleen te staan als hij aan haar vasthield - en liet haar los. De toekomst zou hem gelijk geven. Maar het afscheid viel hem zwaar, te meer daar het werd vergezeld door ingrijpende gebeurtenissen in zijn privéleven die hem leken toe te schreeuwen: man, kom eindelijk uit je Ivoren Toren. En hij kwam. Aan Hanneke Stolte liet hij weten eenvoudiger te zijn geworden. Zijn eenvoud, schreef hij, bestond ...hierin, dat ik de afkeer en de haat voor de gemeenplaatsen, waaruit onze beschaving is samengelapt, heb verloren, omdat ik te goed zie, dat ik zelf uit precies dezelfde materie ben opgebouwd, | |
[pagina 466]
| |
niets wijzer ben, niets anders kan doen, dan de gemeenplaatsen in en buiten mezelf afbreken, om weer nieuwe op te bouwen. Het Carnaval heeft me bij die ontwikkeling veel geholpen; want het belangrijke punt, waarop men eenvoudig kan worden, ligt daar, waar de verwaten dichter zichzelf ook als burger ziet. Daarmee wordt hij dus niet ineens ook weer een vriendelijke meneer, maar hij verliest zijn intellectueele hoogmoed, hij verliest zijn respect voor de kunst, de litteratuur en de schoonheid, enzoovoort, hij kan daarom ook weer leven met gewone menschen, maar vooral niet met menschen, die uit dantevondelen gaan en met alle geweld Bach boven een jazz prefereeren en precies weten, wat verheven is en wat plat en waarom de hollandsche moraal boven de fransche staat. Niet dat hij het verleden wilde weggooien. ‘Misschien zijn er maar weinige menschen die zoo taai aan het verleden hechten als ik.’ Maar hij wilde er nu niet over praten; hij wilde nu proberen, zo compleet mogelijk ‘heden’ te zijn en niet toe te geven aan de neiging die altijd in hem was, ‘om vergelijkingen te gaan maken, de relativiteit van alles onder de oogen te gaan zien’. Dat hij overigens op de meeste (al dan niet eenvoudige) mensen precies dezelfde arrogante, vlerkachtige en intellectualistische indruk zou maken als vroeger, dat lapte hij aan zijn laars. Ter Braak was in volle aftocht. Hij zocht de eenvoud, de bescherming ervan, koste wat kost. In de rol van buitenstaander ligt de zwakte en de kracht van iemand. Het geeft hem de distantie van waaruit hij alle dingen kan beoordelen. Maar de prijs is dat hij nooit ergens voor honderd procent bij hoort. Met de ‘moedige, onmeedoogend klare Wanhoop’ van zijn cultuurkritiek - zoals zijn toekomstige vriend E. du Perron het formuleerde - had Ter Braak zich in een geheel onafhankelijke en in vele opzichten eenzame positie gemanoeuvreerd. Hij wist zich vervreemd van de protestants-christelijken, de dominees met hun vaagheden, die zijn achterland vormden; hij wist zich een vijand geworden van de katholieken met hun ‘armzalig beetje dogmatiek’. Bij niet één van de destijds dominerende maatschappelijke zuilen vond hij een plaats, want ook bij het socialisme wilde hij geen onderdak krijgen. Hoorde hij dan bij de vierde | |
[pagina 467]
| |
grote zuil, de neutraal-liberale, die zich kenmerkte door de wil geen zuil te zijn?Ga naar eind11 Als intellectueel was Ter Braak te ‘vrijzwevend’ om te kunnen worden vastgeprikt in het verzuilde maatschappelijke landschap van zijn tijd.Ga naar eind12 Veel van zijn strenge onderscheidingsdrang moet in verband worden gebracht met zijn aversie juist tegen het verzuilde denken. In wezen hield Ter Braak nog steeds vast aan het oorspronkelijke credo van De Vrije Bladen, namelijk dat zij paganisten wilden zijn: heidenen, niet behorend tot een van de orthodoxe staatsstromingen. Ter Braaks distinctiedrang ging uiteindelijk zo ver dat hij in zijn tegendeel omsloeg. Niemand mocht meer kunnen merken hoe anders hij was: zo eenvoudig en kleurloos wilde hij worden als in een perfecte mimicry. Maar het was in wezen de apotheose van zijn onderscheidingsdrang. Want alleen wie op het eerste gezicht niet te onderscheiden is, kan de moed hebben tot de wezenlijke verschillen. Ter Braak zou het proces van de democratisering en massificatie van Nederland uiterst slim meespelen. Alleen wie helemaal niemand meer is, wie helemaal anoniem is en in de massa opgaat, pas zo iemand kan weer iemand worden. Deze paradox maakte Menno ter Braak de afdaling uit de Ivoren Toren mogelijk. Niet dat hij zijn kritische functie afzwoer. Integendeel. ‘Ketters,’ schreef hij in 1930 in een artikel naar aanleiding van jong-katholieken als de publicist Anton van Duinkerken, in wie hij even dacht een medeketter te vinden, ‘zijn wij niet uit negativiteit, maar uit positiviteit.’Ga naar eind13 Het was geen schoppen tegen de maatschappij, maar een voorwaarts schoppen. De tweede week van juli 1930 ondernam hij in stormweer een reis naar Engeland. Terwijl de meeste passagiers zeeziek werden en ‘als dieren’ wegrenden, wist hij zijn maag rustig te houden. Hij kon in Londen aan Belsize Road logeren bij Elisabeth de Roos, die hier al langere tijd een soort doe-werk-vakantie hield. Ook was hij gekomen om haar zevenentwintigste verjaardag te kunnen meevieren. Samen brachten zij in het heerlijkste weer met een bootje een bezoek aan Hampton Court Palace, gelegen in een bocht van de Theems ten zuidwesten van de Engelse hoofdstad. Zijn ervaringen bij dit bezoek verwerkte Ter Braak in de roman waaraan hij toen net begonnen was en die hij ook zou noemen naar dit kasteel van Hendrik viii. Het slot had hem verrast. Waarom wist hij niet precies, maar het deed hem denken aan een enorme kostschool. Het had duizend vertrekken, las hij in den gids, voor hij er binnen ging. Er waren | |
[pagina 468]
| |
weinig menschen en hij liep soms eenzaam door met donker hout beschoten kamers vol schilderijen. Eenige malen kreeg hij onverwacht het vleezige gezicht van Hendrik viii voor zich: hij herinnerde zich een dergelijk gezicht uit zijn geboorteplaats en zei in zichzelf: ‘Waarachtig, net de dikke Berend!’ Buiten gekomen wordt de hoofdpersoon Andreas Laan overrompeld door de brandende zon. Hij hoort het mechanische ruisen van een fontein in het park. Gezeten aan een ijzeren tafeltje met twee sandwiches als dwaze lichaampjes daarop, merkt hij hoe er een leegte in en rondom hem ontstaat waarin alles dreigt weg te stromen. Slechts het voornemen terug te keren naar het ouderlijk huis, ‘waar de dingen mij zoo vertrouwd zijn, dat ze mij bijna niet in den steek kùnnen laten’, geeft hem de kracht de angstaanval te weerstaan.Ga naar eind14 In het pension aan Belsize Road logeerde ook de jonge Amerikaanse schrijfster en avonturierster Emily (‘Mickey’) Hahn,Ga naar eind15 die met haar smalle sprekende, knappe gezicht veel gelijkenis met Bep vertoonde. Zij verbleef in Londen op doorreis naar de Kongo waar zij inspiratie voor reis- en dierenverhalen wilde opdoen. Emily Hahn en Bep de Roos waren intussen goede vriendinnen geworden.Ga naar eind16 Op het moment van Ter Braaks verblijf te Londen had Emily een zwager, Bunk genaamd, op bezoek. Deze Bunk, een uiterst openhartig, naïef en gevoelig persoon tegelijk, was al ziek van heimwee voordat hij in Londen arriveerde en bleef dat ook voortdurend uitdragen. Terwijl Emily verbijsterd reageerde, was Ter Braak volledig door deze Bunk geïntrigeerd: I saw Menno studying him as a scientist would study a new form of microbe under the telescope - absorbed and sort of delighted.Ga naar eind17 Allicht was Ter Braak geabsorbeerd en verrukt. Hier was een geval zo mogelijk nog ernstiger dan hijzelf! Bunk, een advocaat, hield het niet uit tot het einde van het congres waarvoor hij naar Londen gekomen was en keerde ijlings terug naar zijn thuishaven Burlington. Zonder veel twijfel is ook van deze Bunk een scheut in de hoofdpersoon van Hampton Court, Andreas Laan, terechtgekomen. Aan de Eindhovense vrouw met wie hij in de eerste maanden van 1929 de eerder beschreven romantische geschiedenis had beleefd, stuurde Ter Braak intussen een prentbriefkaart met een afbeelding uit de National Gallery. Het was een | |
[pagina 469]
| |
duister, pre-symbolistisch werk van William Blake: The Wood of Self Murderers.Ga naar eind18 Aan de ingang van dit bos staan twee vrouwen in donkere lange kleding. Rouwen zij of houden zij de wacht? Toen Emily Hahn een keer aan Ter Braak vroeg of Bep een typisch Nederlandse vrouw was, barstte deze in lachen uit: ‘Zoals Bep,’ antwoordde hij, ‘is er geen tweede in Holland.’ Vrijdag 18 juli staken Ter Braak en zijn gastvrouw samen de Noordzee over. Voor Elisabeth de Roos was het 't einde van haar Londense verblijf. In oktober 1931 ontving zij van Ter Braak een exemplaar van Hampton Court met een opdracht waarin hun zielsverwantschap weerklinkt: ‘Voor Bep / die, letterlijk en figuurlijk, / de beteekenis van de naam / “Hampton Court” kent/ van / Menno.’Ga naar eind19 Vanuit Eibergen vertrok Ter Braak in augustus met zijn broer Wim ‘zonder eenig plan’ naar Beieren en bezocht er verschillende oude steden waarvan vooral Neurenberg en Rothenburg met hun Dürer-sfeer hem bijzonder bevielen. Aan het eind van de maand, nog vlak voor het nieuwe schooljaar, verhuisde hij in Rotterdam naar een andere, veel grotere woning aan de Beukelsdijk 143b. In dit zeer eenvoudige vierkamerbovenhuis (op vier hoog), dat hij inclusief een op maat gemaakte douchebak van Coen Graadt van Roggen had kunnen overnemen, zou hij het de rest van zijn tijd in de Maasstad goed uithouden, mede omdat er een piano tussen de boekenkasten zat ingebouwd. Nu zijn huwelijk niet was doorgegaan, had zijn moeder een lumineus idee gehad. Waarom zou hij op het nieuwe adres niet samenwonen met zijn jongste zuster Truida, die immers op zoek was naar een goede tijdsbesteding en voor hem het huishouden kon verzorgen? Voor een beperkte duur leek Ter Braak dit arrangement een goed idee, want de gedachte aan een huwelijk - zij het niet meer met Hanneke - had de ewige Hochzeiter nog lang niet uit zijn hoofd gezet. Maar hij werd al spoedig zo afhankelijk van Truida (die in de nieuwe woning een eigen slaapkamer kreeg), dat hij als zij eens een keer uit logeren ging, de hele dag geen hap at. Intussen had Ter Braak met zijn verhuizing van Amsterdam naar Rotterdam de overstap gemaakt van een oude naar een nieuwe cultuur.Ga naar eind20 De Amsterdamse kunstgeest was nog erg vervuld geweest van individualisme en autonomisme - principes waarvoor Ter Braak als een man had gestaan. Rotterdam was echter de nieuwe wereld: modernistisch, technologisch, constructivistisch. Het verschil tussen een stad met een verleden en een stad met een toekomst; tussen de Amsterdam- | |
[pagina 470]
| |
sche School en het Nieuwe Bouwen; tussen het romantische zolderatelier en het strakke ontwerpbureau. De nieuw-zakelijke geest van Rotterdam zou Ter Braak meer en meer in zijn grip krijgen. Maar eerst wilde hij schoon schip maken. Hij had in Rotterdam een kennis, Everard Bouws, die als scheepsbouwkundig deskundige voor buitenlandse assurantiemaatschappijen werkte. Deze Bouws, een rondborstig figuur, was cultureel zeer geïnteresseerd en ambitieus; hij kende de dichter Slauerhoff van zijn verblijf in Nederlandsch-Indië en sloot zich na zijn terugkeer in Nederland in 1928 onmiddellijk aan bij de Filmliga, waardoor hij ook in contact kwam met Ter Braak. Tijdens een van de gemeenschappelijke wekelijkse maaltijden in Atlanta stelde Bouws voor bij de in Brussel gevestigde uitgever A.A.M. Stols te bemiddelen voor de publicatie van een bundel met verspreide opstellen van Ter Braak. Deze hapte onmiddellijk toe. Toen Bouws contact opnam met Stols, bleek deze Ter Braak uit een ver verleden te kennen: als rechtenstudent was hij er getuige van geweest hoe deze op de eerste ontgroeningsavond van het corps te Amsterdam tot het uiterste beproefd werd en ten slotte de aftocht blies.Ga naar eind21 Het voorstel van Bouws viel bij Stols in goede aarde. De uitgever van prestigieuze reeksen en bibliofiele boeken had plannen voor een nieuwe, strak uitgevoerde reeks Standpunten en getuigenissenGa naar eind22 en Ter Braaks boek moest daarvan het spits afbijten. Een titel had Ter Braak praktisch onmiddellijk paraat: Man tegen man. Veel commentaar daarbij vond hij onnodig. Als criterium bij het opstellen van de inhoud gold voor hem uitsluitend de waarde van de zelfbevrijding. Het polemische karakter van de bundel, zo benadrukte hij in het voorwoord, had uitsluitend zijn oorzaak in deze zelfbevrijding, ‘die scherpe woorden nu eenmaal niet kan en wil omzeilen’. Het thema van de zelfbevrijding vormt daarmee de erfenis van de jonge Ter Braak - het was immers ook de kern geweest van zijn meesterproef, Het carnaval der burgers. Zelfbevrijding was trouwens bij Ter Braak zoiets als een staat van zijn, een levensvorm, die later ook weer het credo zou worden van zijn grote werk uit 1934, Politicus zonder partij. Het was Ter Braaks essentiële levensopdracht. Wie iets van hem serieus neemt, moet hem serieus nemen als zelfbevrijder en wie hem in die hoedanigheid aanspreekt, zoals W.F. Hermans deed, hoeft zich niet te ontzien scherpe woorden te gebruiken. Ter Braak had gaandeweg zoveel stukken verzameld rond dit centrale thema, dat zij niet meer in één band bleken te passen. Gelukkig vond | |
[pagina 471]
| |
hij Stols na enige bemiddeling bereid tot een tweede, qua uitvoering identieke bundel, waarvoor hij de - in het Nederlands intussen volledig ingeburgerde - titel bedacht in de trein ergens in de Noord-Hollandse polder: Afscheid van domineesland.Ga naar eind23 Nu bemiddelde een nieuwe vriend voor hem bij Stols: Eddy du Perron. Ter Braak was op dat moment, in januari 1931, zeer tot zijn en ieders verrassing opnieuw verloofd, nu met een vrouw die, zoals hij heel goed besefte, in het geheel niets van het Carnaval begreep. Van iemand die een weg van bevrijding heeft te gaan, kan men vergissingen en misstappen verwachten. Het een hoort bij het ander: de sleutel van de bevrijding ligt misschien wel in de vergissingen en in de crises die deze tot gevolg hebben! Op woensdag 28 mei 1930, de 39ste verjaardag van Jo Planten-Koch, de vrouw die de eerste vijf jaar van Ter Braaks zelfbevrijding had gedomineerd, maakte hij met een verwijzing naar het boek dat heel dit proces voor hem had ingeluid, Prometheus, de balans op en hij noteerde met één enkele regel in zijn agenda deze Heraclitische gedachte: Want alle verlies is winst, alle nedergang opgang.Ga naar eind24 Voor Carry van Bruggen was dit de tragedie van Faust. De mens bestaat alleen in contrasten, tot eenheid zal hij nooit komen. Wil hij opgaan, dan moet hij ondergaan. Ter Braak wist beslist dat hij niet oud wilde worden in dorre verzekerdheid. In een huldigend artikel over het ‘verliefde heidendom’ van Louis Couperus,Ga naar eind25 de romancier voor wie hij altijd respect heeft gevoeld, merkte hij op dat het beter is het leven te beschouwen als een rooftocht naar schoonheid dan als een aaneenschakeling van deugden. Laat de dingen maar in hun beeldende wanorde liggen. Dat is schoonheid. Ter Braak zag in zijn toekomst; zijn ideaal was te leven als een heldere vlam die snel ondergaat in lichte as. Alleen dat zou winst zijn. |
|