Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Hoofdstuk 21
| |
[pagina 228]
| |
herhaaldelijk adverteren vond hij voor de niet-geringe huurprijs van honderd gulden en een dubbeltje per maand een bovenwoning aan de Den Texstraat 31, een parallelstraat tussen de Weteringschans en de Stadhouderskade, maar nog binnen de oude omgrenzing van de Singelgracht. De straat, genoemd naar de Amsterdamse burgemeester die het ambt bekleedde in de jaren 1868-1879, maakt deel uit van de nieuwe woonwijken die na 1865 werden aangelegd rond het kort tevoren klaargekomen Paleis van Volksvlijt aan het Frederiksplein. Amsterdam had zich in de late negentiende eeuw uitgebreid zoals sedert twee eeuwen niet was gebeurd. Langs de lijn van de oude verdedigingswallen was een stadsring aangelegd met grootstedelijk karakter: de Weteringschans en de Sarphatistraat, omzoomd met statige woonhuizen en grote hotels als het Amstelhotel en het American Hotel. Vanaf de Weteringschans, waar je van de Den Texstraat op uitkomt, loopt de route stadinwaarts rechtstreeks uit op de Stadsschouwburg, gebouwd in 1894. Américain en de Schouwburg waren vaste trekpleisters voor Ter Braak. Het was het Amsterdam, waar Ter Braak als student woonde, van vrijwel direct na de Eerste Wereldoorlog: jaren van crisis en depressie in handel en scheepvaart, met een opleving sedert 1924. In 1925 toen Amsterdam zijn zeshonderdvijftigste verjaardag herdacht, neigde de toestand naar verbetering, maar het algemeen gevoel van onzekerheid en onveiligheid, van maatschappelijke druk, waarvoor de bevolking ‘vluchtte’ in verstrooiing en berusting, de jansaliegeest, kon hier nog niet door verdwijnen. Amsterdam was geen ‘rode’, socialistische stad, ook niet na de invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen in 1917 en in 1919 voor vrouwen, al hadden de sociaal-democraten wel altijd minstens het dubbele aantal vertegenwoordigers in de raad in vergelijking met de afzonderlijke andere partijen, waarvan de katholieken weer het hoogst scoorden. Telde Amsterdam in 1900, toen Ter Braaks grootouders er woonden, ruim een half miljoen inwoners, in het begin van de jaren twintig liep dat aantal op tot over de zevenhonderdduizend. In 1929, het jaar waarin Ter Braak de hoofdstad definitief verliet, werd de geboorte van de 750.000ste Amsterdammer gevierd.Ga naar eind6 De enorme bevolkingsgroei in geheel Nederland was niet alleen een van de hoofdoorzaken van de economische crisis die in datzelfde jaar 1929 uitbrak,Ga naar eind7 maar gaf aan de zogenaamde generatie van 1900, waarvan Ter Braak en zijn vrienden allen deel uitmaakten, een sterk gevoel van sociale druk en van competitieve dwang. Men moest, malaise of niet. | |
[pagina 229]
| |
Het was een tragisch feit waardoor Ter Braak de gemeubelde vertrekken aan de Den Texstraat kon huren. Ze werden namelijk oorspronkelijk bewoond door een ‘beroemde Amsterdammer’, Jacob Batavier, een rijke joodse diamantair, die veel belang stelde en geld investeerde in letterkunde, toneel en schilderkunst. Batavier verkeerde in de kringen van de Nieuwe Gidsers en hun nasleep; Jacobus van Looy heeft een monumentaal schilderij van hem gemaakt - het bevindt zich thans in de collectie van het Haags GemeentemuseumGa naar eind8 - waarop hij poseert ‘als een Jan Klaassen die dandy geworden is’. Deze lange, magere man was een goede vriend van de publicist en sdap-ideoloog Frank van der Goes, met wie hij zoveel affiniteit voelde dat hij diens voorkomen probeerde te imiteren. De literator Arnold Aletrino droeg de novellen Doodsnacht en Eenzaamheid aan Jacob Batavier op: schetsen waarin deze schrijvende arts en criminoloog zijn opvatting van het ellendige karakter van het leven in fictie omzette. Batavier bracht zijn laatste levensjaren door in een krankzinnigengesticht. Hij stierf in april 1923 te Amersfoort en dankzij die omstandigheid kon Ter Braak zijn vertrekken huren. Of hij Jacob Batavier ooit ontmoet heeft, is uiterst onwaarschijnlijk, wel vroeg hij zijn latere vriend Jan Greshoff, die Batavier nog goed had gekend, dikwijls uit om bijzonderheden over deze kleurrijke bohémien te vernemen.Ga naar eind9 Henrik Scholte, de grootste carrièrist maar ook de grootste schertsfiguur van alle vrienden van Ter Braak, kon zich slechts met dédain over Ter Braaks studentenhuisvesting uitlaten: ‘een kleurloos hok in een kleurloze huizenrij aan de kleurloze den Texstraat’.Ga naar eind10 Overal waar Scholte zich niet het middelpunt van de wereld kon wanen, miste hij glans. In de Den Texstraat woonden bovendien veel joden - het was een ‘nette’ jodenbuurt, in de woorden van Binnendijks vriendin Friede en Ter Braaks broer Wim, die zich als student medicijnen na een kort verblijf elders in de stad ook in de Den Texstraat vestigde.Ga naar eind11 Op de eerste verdieping hadden ze samen een suite, Wim aan de straatkant, Menno achter, waar meer plaatsruimte voor boeken was. Het was een traditioneel gemeubileerde, grote kamer met hoge plafonds. Aan de wand waartegen het bureau stond, hingen gebatikte Indische doeken, kaïns; verder had Ter Braak overal waar het maar kon foto's en plaatjes, onder andere van Vlaamse Primitieven, met punaises vastgeprikt. Verschillende Perzische kleedjes dienden als vloerbedekking. Overal lagen boeken. Er was geen strenge lijn in meubels of versiering; iedere hardheid werd | |
[pagina 230]
| |
gemaskeerd door een draperie.Ga naar eind12 Ter Braak zat, rustte en sliep op een divan. Behalve een grote tafel waar hij ook met vrienden aan kon werken, beschikte hij in dit huis over een piano waarop hij improviserend zijn populaire wijsjes - genre Tea for Two en Kitten on the Keys - speelde. Had hij 's avonds bezoek tussen maaltijd en Américain, dan was de piano vaste prik. De meisjes van Scholte en Binnendijk en later zijn eigen meisje gingen dansen terwijl Ter Braak speelde. Was hij in een goede stemming dan imiteerde hij graag het Groningse accent van professor Brugmans, wat hem vrij goed afging. Maar in het algemeen kwam de jool steeds van zijn broer Wim, met wie hij meer en meer een symbiotische relatie kreeg; Wims high-brow humor kon hem in een onbedaarlijke, voor omstanders overdreven, bijna hysterische lachbui doen uitbarsten. Die vaak wat zwarte humor is ook te vinden in de fotografie waarmee Wim zich amuseerde: Menno die op één en dezelfde foto viool speelt en zich op de mandoline begeleidtGa naar eind13 (wat mogelijk is door een negatief twee maal te belichten), Menno musicerend met een geraamte, Menno's studeerkamer volgestouwd met doodskoppen. De broers kregen er geen genoeg van. Een andere, heel wat ingetogener herinnering aan de student Ter Braak is overgeleverd door Jan Greshoff, die met hem in contact kwam door bemiddeling van Binnendijk. Het bleef vooralsnog bij een sporadische ontmoeting (in de jaren dertig werd Greshoff echter na Du Perron Ter Braaks beste vriend), maar de indruk die Greshoff bewaarde van de student, wiens wezen hij als ‘onopvallend’ en ‘terughoudend’ kenschetste, is te aardig om niet te citeren: Reeds als jongeling toonde hij in al zijn doen en laten het afgemetene, dat door oppervlakkige, kwaadwillige beoordelaars voor hooghartigheid versleten werd, doch in werkelijkheid bestond uit een mengeling van verlegenheid en verweer. Het lag niet in Ter Braaks aard zich bij de eerste de beste bezoeker aangenaam te maken. Hij was behaagziek noch ijdel en het liet hem onverschillig wat de gaande en komende man van hem, zijn optreden en zijn meningen mocht denken. De onverschilligheid was zo natuurlijk, rustig en bescheiden, dat de student Ter Braak, ongeveer vijftien jaar jonger dan ik, nooit de indruk maakte van eigengereid, aanmatigend of betweterig te zijn. Integendeel. Ik werd ingenomen door zijn schuchterheid, welke zich openbaarde in een ietwat deftige ingetogenheid, welke hem ouder deed schijnen dan hij was.Ga naar eind14 | |
[pagina 231]
| |
Een vriendin van Ter Braaks zuster Tine die, in 1923 of kort daarna, ook foto's maakte in zijn studentenkamer, herinnerde zich later een klein detail: Op de schoorsteenmantel stond een ingelijste foto van een jonge vrouw. Wie het was, weet ik niet. Menno vond blijkbaar niet nodig dat hieraan bekendheid gegeven werd en schoof de foto, voor ik kon afdrukken, in de schaduw.Ga naar eind15 In de collegebanken kun je achterhoofden bekijken. Eén bepaalde vrouw viel op het achterhoofd van Menno ter Braak. Dicht ingeplant haar, het leek wel een hondenvachtje; een achterhoofd te mooi om ooit te vergeten. Ine Sjoukes, een katholiek meisje uit het Gooi, was een jaar na Ter Braak in september 1922 aangekomen als studente Nederlands. Al spoedig was het aan: ‘Vind je niet dat hij zo'n enig achterhoofd heeft?’ zei ze tegen haar vriendin Friede Knapp, die weer met Ter Braaks vriend Binnendijk ging (maar die ‘vreeën’ al toen ze zeventien waren en samen op het gymnasium zaten).Ga naar eind16 Door Friede was ze in het clubje opgenomen. Twee vrienden, twee vriendinnen, over en weer. Gesina Bernardina Maria Sjoukes woonde nog bij haar ouders thuis aan de Amersfoortseweg 14 te Bussum. Een gewild meisje met een lief en boeiend gezicht, maar zij was ook maatschappelijk een partij voor Ter Braak. Zij op haar beurt vond Menno reuze interessant en reuze intellectueel; vers van het gymnasium afkomstig was zij nog helemaal een schaap, zoals ze het later zelf uitdrukte.Ga naar eind17 Haar vader bezat als importeur van aardewerk, glas en porselein een grote firma te Amsterdam: Sjoukes & Co. aan de Warmoesstraat. Met een groot reclamebord aan de waterkant van het Damrak, zichtbaar voor het publiek van en naar het Centraal Station, prees hij zijn waar aan. Een partij, zeker. Hoe waren de seksuele mores? Menno bleef met Ine steken op het niveau van kusjes geven. Friede Knapp werd door Binnendijk geïnstrueerd om haar vriendin Ine enige seksuele voorlichting te geven en haar van haar remming af te praten, maar dat mocht niet baten. Ter Braak is met Ine nooit werkelijk naar bed geweest, tussen Binnendijk en zijn vriendin is het wel ‘ver’ gekomen, seksueel. Ongetwijfeld was Ter Braak in deze jaren nog maagd; dat hij als student naar de hoeren ging, wordt door de toenmalige vriendinnen bijna onmogelijk geacht. ‘Dan zouden wij het wel geweten hebben.’ Waarschijnlijk was Ter Braak veel te | |
[pagina 232]
| |
schuchter en timide voor een bezoekje aan de Wallen. Sommige heren gooien de remmen los door zich eerst een stuk in de kraag te drinken, maar ook daar was Ter Braak de man niet naar. Zulke zinloze zuippartijen tastten hem naar zijn eigen gevoel aan en toen het toch één keer gebeurde, vond hij niet voldoende woorden om zich tegenover Binnendijk te verontschuldigen. Hij distantieerde zich door zijn gedrag buiten zich te plaatsen: ...een op zichzelf onverantwoordelijke ‘platitude’ als mijn bacchushouding te Zutfen deed een ander ik in me. Of, met jouw elegantere woorden: de erotiek diende zich een oogenblik dwingend, te dwingend pro situatione, aan. - In ieder geval, afgezien daarvan, het systematisch erotiseerend zat worden, zooals dat in zekere kringen meer en meer usance schijnt te worden, verruil ik niet voor de eenzaamheid.Ga naar eind18 Hij had door zijn opvoeding een werkelijke tegenzin tegen het ‘hoerenbedrijf’ aangekweekt. Daarbij beschikte Ter Braak ook niet over een ‘erg primair seksueel temperament’, zoals de bed-en-sofa held Binnendijk, waardoor hij niet werkelijk hoefde te lijden onder zijn ascese. Met prostituees had hij uitsluitend omgang, dat wil bij Ter Braak zeggen conversaties, in kroegen en in De Kring, al deden de zogenaamde dames in die laatste gelegenheid zich naar zijn oordeel te kunstgevoelig voor om een hoer genoemd te worden. Mocht dit laatdunkend klinken, dit alles is zo gezien door de bril van Ter Braak en van Du Perron, die in zijn roman Het land van herkomst uit 1935 ook enige aspecten van Ter Braaks beeld van de vrouw aan de orde stelde (overigens op basis van een originele brief van Ter Braak). In de jaren dertig golden Ter Braak en Du Perron als de heren die de leer van het ‘ventisme’ hadden uitgevonden; de persoonlijkheid als het enige echte criterium: is iemand een vent, ja of nee? Maar in hun vrouwbeeld bleven ze zo macho en ouderwets als maar kan, op het benepene af. Een vrouw die zich in het openbaar, zeker in het nachtleven, vrijelijk manifesteerde ging als snel door voor een snol en daar wilde Menno ter Braak vooral niets mee te maken hebben. In Het land van herkomst maakt Wijdenes, alias Ter Braak, in verband met zijn ervaringen met vrouwen uit de Put (lees: De Kring) de volgende opmerking: | |
[pagina 233]
| |
De Put-moraal brengt mee dat je een ‘lijst’ hebt, en mijn lijst lag buiten de Put en was klein. Ik heb met bewondering geluisterd naar een bed-en-sofa-held die dromerig zei: ‘En die vrouwtjes,... ach, ze zijn zo lief, zeg!... ze komen naast je liggen, hè kerel,... en dan tappen ze je fosfor af.’ Ik ben ééns beetgenomen door een van de Put-dames, die natuurlik voor de benaming hoer veel te... kunstgevoelig was, en ik heb me als verslagen erkend en de les ter harte genomen; verre van leuk en toch heb ik misschien zelfs dat omgezet in ijdelheid.Ga naar eind19 Met Henrik Scholte had hij in de zomer van 1925 een conflict omdat hij en Binnendijk zich in de ‘Orion-Bar’ zonder respect zouden hebben gedragen tegenover het ‘damesgezelschap’ van Scholte. Ter Braak wees het verwijt van de hand met het dodelijke argument: Overigens, je scholastische scheiding van meisjes, waar men zich niet dan wel alles tegen kan permitteeren, wensch ik niet te aanvaarden. Ik onderscheid alleen beduidende en onbeduidende vrouwen. De eerste respecteer ik zoo, dat ik me heel wat tegenover hen kan permitteeren.Ga naar eind20 Toen hij met zijn latere vrouw Ant Faber een keer in de Amsterdamse hoerenbuurt wezen moest, mogelijk om nog eens een bezoekje te brengen aan het redactielokaal van Propria Cures aan de Sint-Jansstraat, een muizenhok tussen de hoerenkasten in de buurt van de Oude Kerk, droeg hij zijn geliefde op toch vooral niet naar links en naar rechts te kijken. En toen haar gymnastiekvereniging een openbare uitvoering op het programma zette, verbood hij haar daaraan mee te doen, omdat het geen pas gaf dat de hele buurt mevrouw Ter Braak in haar blote billen zou kunnen zien sporten. (Dat ze natuurlijk een gymnastiekbroek zou dragen, zag hij daarbij over het hoofd.)Ga naar eind21 Slechts één keer is hij in zijn studententijd met een ‘juffrouw’ meegegaan, toen hij dronken was: ...twee kameraden trokken me aan mijn mouwen, maar ik wilde absoluut met die juffrouw de taxi in. De kameraden waren erg ongerust, omdat ik het was; toen zij thuiskwamen - ik woonde met hen samen - zagen ze mij op de trap zitten, zo goed als nuchter al. | |
[pagina 234]
| |
Het was achteraf komies, maar toen erg fnuikend voor mijn gevoel van eigenwaarde, omdat ik zelfs geen poging tot toenadering had gewaagd, en vol afschuw weggelopen was na ƒ 10 te hebben achtergelaten op een antimakassar.Ga naar eind22 Twee kameraden: hoezo? Het waren zijn beide broers! Want ook de jongste, Jan ter Braak, had zich als student medicijnen spoedig bij de Ter Braak-clan aan de Den Texstraat in Amsterdam gevoegd (namelijk meteen nadat Tutein Nolthenius vertrokken was). Zijn beide broers moesten in actie komen om Menno op het rechte pad te houden. Vooral Wim, de broederlijke wederhelft, had ten opzichte van Menno een positie van arts, psychiater, moreel geweten en politieagent tegelijk. Als Menno onverhoeds op een avond van kroeg naar kroeg ging, reed Wim in een taxi achter hem aan, oplettend of er niets mis ging.Ga naar eind23 En ging het mis, zoals die ene keer, dan bleek Menno bij thuiskomst op de trap te zitten, zo goed als nuchter reeds. Ter Braak heeft in Propria Cures slechts enkele gedichten gepubliceerd. De ‘Kwatrijnen der liefde’,Ga naar eind24 die hij in het nummer van 1 maart 1924 wereldkundig maakte, laten zien dat hij, behalve een zondagsdichter, in liefdesaangelegenheden een uiterst bedachtzame persoonlijkheid was. De kwatrijnen zijn geschreven in een moeizame mix van expressionistische beeldspraak en traditionele vormtaal, alsof hij de lyriek van de aanstormende Marsman wilde verzoenen met de zelfbeperking van J.H. Leopold, de dichter die hij in deze jaren naast Dèr Mouw bovenal bewonderde. Maar waar het hier om gaat, is het element van de bezinningna een liefdeservaring (ontzinning), die reeds is besmet met zondebesef:
kwatrijnen der liefde
i.
De nacht bestormt den berg en vreet het dal;
Het sluike oog der maan, dat door den schemer waarde,
Zonk schuchter toe; dank zij den zondeval
Minnen in God de groezelige slaven dezer aarde.
ii.
Toen een verborgen schoon bewustheid won
Verdronk de grijns in een ontzinden lach -
| |
[pagina 235]
| |
Totdat een hersenkronkel zich bezon
En zich bereidde tot den sluipgang van den dag.
Ter Braak en Ine Sjoukes sliepen weliswaar niet met elkaar, maar toch hadden ze samen iets; ze waren zelfs ‘verloofd’, althans zo zag Ter Braak dat.Ga naar eind25 Verloofd was je als je aldoor samen was, met of zonder verlovingsfeest. Officieel waren ze het echter niet. Stel je ook voor, Menno ter Braak verloofd met een katholiek meisje uit het Gooi. Haar katholiciteit leek het grote formele struikelblok in de relatie (afgezien van het feit dat ze in wezen helemaal niet bij elkaar pasten). Om te beginnen: Ter Braaks moeder was vreselijk anti-katholiek, dat wist Ine van een gemeenschappelijke kennis. Ze heeft dan ook nooit een voet over de drempel bij de Ter Braaks in Eibergen gezet. Niet dat zij zo streng religieus was, het was eerder een kwestie van de vorm - een kruisje slaan: katholiek uit gewoonte. Wel probeerde hij haar met argumenten van haar geloof te brengen - ‘Christus heeft nooit bestaan’ en dergelijke. Dat was een favoriete topos van hem, zoals hij ook placht te zeggen dat het geen haar had gescheeld of Mithras en niet Christus was uit de bus gekomen als onderwerp van goddelijke verering over de gehele wereldGa naar eind26 (hij schreef bovendien in 1923 een werkstuk waarin hij De Mithras-Cultus onder de loep nam). Het zat hem dwars dat hij haar niet kon overtuigen. Zij duwde hem brochures van paters in de handen om hem te overtuigen. Allebei stijfkoppen. Jaren later, toen de relatie allang voorbij was, las de toen ook allang met een andere man getrouwde Ine van Etten-Sjoukes een passage in Ter Braaks roman Hampton Court. Daarin wordt de draak gestoken met de imbeciele gelovigen die volgens een bericht in het avondblad het in hun hoofd hadden gehaald de paus een gouden telefoontoestel aan te bieden. De vertegenwoordiger van Christus op aarde was voortaan voor iedereen bereikbaar die de moeite nam het telefoonboek op te slaan: Stel je even voor, dat Christus in den hof van Gethsemane de beschikking had gehad over zoo'n chique apparaat! Hallo, hallo! Ja Vader, U spreekt met uw Zoon... hallo... Kunt U mij ook zeggen, moet ik dezen drinkbeker voorbij laten gaan of niet?...Ga naar eind27 Eddy van Etten bracht tijdens een ontmoeting voorzichtig naar voren dat de paus het ook niet kon helpen als hij van de gelovigen een gouden | |
[pagina 236]
| |
telefoon kreeg. Ter Braak, onvermurwbaar: ‘Dat is me van 't hart geschreven.’ Hij vond het met één woord waardeloos om in de tegenwoordige tijd nog katholiek te zijn.Ga naar eind28 Het katholicisme beleefde in de jaren twintig een reveil, onder andere geïnspireerd door het neothomisme van de Franse filosoof Jacques Maritain. Vrienden van Ter Braak als de dichter Hennie Marsman en kennissen en collega's uit de groep van het tijdschrift De gemeenschap, zoals de dichter Jan Engelman, gaven op meer of minder artistieke wijze uiting aan de rooms-katholieke boodschap of droegen haar tenminste een warm hart toe, maar met Ter Braak viel over dit punt niet te marchanderen. Nu niet, nooit niet. Toen Jan Engelman in 1925 voor de literaire kring ‘De Distelvinck’ een lezing hield over het thema ‘Katholieke poëzie’, liet Ter Braak aan het slot niet na een principieel protest in te dienen. Het Nieuws van de dag berichtte op 30 november: In het volgende debat werd door M. ter Brake [sic!] aangevoerd, dat de lezing voor niet-katholieken in zekeren zin waardeloos was, daar men de theologische grondslag waarop zij gebouwd was, moet aannemen of verwerpen. Eenjaar later probeerde hij met een bijna apostolisch fanatisme de ziel van Marsman te redden, die aan de katholieke Kerk verloren dreigde te gaan: Gisteren liet Dick me je In Memoriam Gerard BruningGa naar eind29 lezen; voor eenige dagen las ik fragmenten van je stuk over Rilke.Ga naar eind30 Conclusie: Je kunt nu voor je latere biografen niet anders meer doen dan ten spoedigste zitting nemen in de Heilige Vesting, waarvan je je tegenwoordig openlijk als Verdediger, Apostel, etc. opwerpt. Tenzij je flink inconsequent bent. In een brief aan Du Perron zou Ter Braak eens schrijven: | |
[pagina 237]
| |
Het met gemak accepteeren van intellectueele halfheden en zelfs leugens, eenvoudig door gemis aan hygiëne, noem ik katholiek.Ga naar eind32 En dan toch als student een katholiek meisje uitzoeken! Haar ouders waren zelfs streng katholiek en zij hadden een verloving nooit goedgevonden. Ter Braak is zich een keer aan hen gaan voorstellen, maar dat had hij beter niet kunnen doen, want het air van minachting dat hij uitstraalde wekte geen vertrouwen. Ook al was hij niet met haar verloofd, dan toch in elk geval aangeleund. Het was geen flirt, Ter Braak sprak met grote vertedering over Ine. En toch kon het niets worden. Dat besefte iedereen, toen het eenmaal uit was (zoals het meestal gaat). De liefdesbrieven die Ine van Etten-Sjoukes tientallen jaren uit haar studententijd bewaarde in pakjes met lintjes eromheen, heeft ze een halve eeuw later allemaal verscheurd. Ergernissen over en weer. De doorzichtigheid waarmee hij een man van de wereld probeerde te zijn, dwars tegen de wat kneuterige en bekrompen stijl van zijn ouderlijke wereld, was zo doorzichtig dat hij zich in haar ogen verried. Menno was altijd en costume. Had hij zich een nieuwe jas laten aanmeten bij kleermaker W. van Droffelaar aan de Overtoom 299 - om duistere redenen bijgenaamd de ‘Droffel kloot’ -, dan konden de mussen van de hitte van het dak vallen, Ter Braak zou en moest die nieuwe jas aantrekken. Hij sliep er bij wijze van spreken in. Andersom kwam ook voor: had hij voor het bedrag van zo'n honderd gulden een nieuw pak gekocht, dan vertikte hij het een overjas aan te trekken, weer of geen weer. Het herinnert een beetje aan een anekdote uit zijn Tielse gymnasiumtijd: Menno had met pakjesavond een nieuwe pyjama gekregen, trok dat kledingstuk onmiddellijk over zijn gewone kleren aan en bleef de gehele avond daarmee rondbanjeren.Ga naar eind33 Veel kleine geneugten wilde hij uit zuinigheid niet betalen. En hij deed dan, zo beleefde Ine Sjoukes het tenminste, alsof hij er zijn neus voor optrok. Een toetje van aardbeien met slagroom bekeek hij watertandend, walgelijk lekker mompelde hij dan, maar liet het toch staan, uit angst ook om gewoon te zijn. De volgende middag veroorloofde hij zich vreemd genoeg weer een moorkop in de American lunchroom aan het begin van de Kalverstraat, maar dan hadden ze ook handje in handje door het Vondelpark gestruind - ook toen al een tuin van Eden. Als redacteur van Propria Cures beschikte Ter Braak over een perskaart, die hem toegang verschafte tot alle Amsterdamse podia. Hij | |
[pagina 238]
| |
maakte er gretig gebruik van. Elke keer nam hij op de perskaart iemand mee, het liefst vrouwelijk gezelschap, het liefst ‘zijn’ vriendinnetje. Een recensie wist hij daarna in een oogwenk te schrijven (‘je schrijft toch wel een mooi stukje!’ wenkte Ine Sjoukes als ze een aardige voorstelling hadden bezocht). Met Ine zag hij bijvoorbeeld in het Rembrandttheater het Nibelungen-tweeluik van Fritz Lang waarover hij, onder andere vanwege de cinematografische uitbeelding, laaiend enthousiast was: ...dit werk is een geniale confessie van een volk, dat vergroeid is met zijn verleden en nu de nieuwe materie, de film, aangrijpt om dit verleden om te zetten tot een epos van gestalten. De film verleidde hem tot een staaltje van volkspsychologie waaruit zijn aanhankelijkheid aan de Duitse cultuurwereld blijkt. De hele recensie was tegelijk een spuwen op de Amerikaanse film en cultuur, die hij als zeer oppervlakkig en a-historisch beschouwde. Maar ook wees Die Nibelungen hem op een demonisch oerprincipe met een onverbiddelijke primitieve logica: de wijze waarop liefde plotsklaps kan omslaan in haat.Ga naar eind34 Intussen was het tussen Binnendijk en zijn vriendin Friede uitgeraakt. Dirk, de dichter van Les amours fatales,Ga naar eind35 had het in zijn kop gekregen. Of beter gezegd, zij had het hem aangedaan. Zij: ‘Leny’ (Magdalena) Zürcher, een onderwijzeres aan de lagere school, bijna tien jaar ouder dan Binnendijk, een van twee zusters die voor bijslapen van de kunstenaar Erich Wichman doorgingen. Ze was enkele jaren gehuwd geweest met de beeldhouwer Jan Willem Havermans, die in 1921 met Wichman betrokken was bij de oprichting van de ‘Rapaille Partij’ te Amsterdam. Enfin, voor de buitenwacht een typisch bohémien-milieu, een liederlijke wilde commune. Magdalena zag er buitengewoon artistiek uit. Binnendijk had haar in De Kring ontmoet en hij viel voor haar zonder dat hij het kon tegenhouden. Een belangrijke kwaliteit van hun relatie was voor hem de erotiek, de vrijheid daarvan, die hij in zijn relatie met zijn ‘verloofde’ Friede niet kende. In 1924 maakte hij het met Friede uit. Voor haar was het als uit het liedje van Benatzky, dat ze in Gaité, het chique cabaret boven in Tuschinski waar ze vaak kwamen, gehoord had: | |
[pagina 239]
| |
Einmal kommt der Tag, da wirst du mich verlassen.
Einmal kommt der Tag, da irr' ich durch die Gassen.
Friede was om Binnendijk naar Amsterdam gegaan. Zij was om hem Nederlands gaan studeren. Nu kwam hij naar De Steeg bij Arnhem, waar haar ouders sedert enige jaren woonden, om haar te vertellen dat het uitwas. Zij viel kilo's af en het bezorgde haar een maagzweer. Zij wilde hem niet meer zien; voortzetting van de verhouding als een vriendschap zou voor haar een kwelling zijn. Binnendijk schreef aan Ter Braak: ‘Ik begrijp, wat ik verloren heb. En niettemin is het mij onmogelijk anders te doen, dan wat ik doe.’Ga naar eind36 Het was de tweesprong van wegen; zij had hem ‘tot de verste rand geleid’. Voor Ter Braak kwam dit bericht totaal onverwacht: Ik was langzamerhand in den waan gekomen, dat tot zekere hoogte voor jou een dualistische ‘liefde’ mogelijk was. Iets, waarover ik me heimelijk steeds ben blijven verwonderen. Zoodat het me nu volkomen zuiver voorkomt, dat je een oplossing naar één kant hebt gezocht. Dat het me voor Friede meer dan ontzettend spijt en, haar kennend, ook voor jou, behoeft geen verder betoog, maar dat heeft met de quaestie zelf niets uitstaande. Je continueert een verloving nu eenmaal niet om deugdelijke eigenschappen en intellectueele waardeering. Magdalena is mij, behalve van een vluchtige passage op het Damrak en als idee-vrouw uit ‘les Amours fatales’ onbekend. Ik weet bovendien niets van haar, dan wat uiterlijke bijzonderheden. Over die dingen dus liever mondeling. Alleen één raad, ondanks mijn voornemen geen raad te geven: Gooi je niet onbedacht weg, totaal, aan iemand, die ongetwijfeld tot de fataliteit van je leven behoort, maar misschien alleen moment was in de lijn van je zelferkenning. Mijn bedoeling zal wel door deze afschuwelijke wijsgeerigheidswoorden heenschemeren.Ga naar eind37 Dat zou Ter Braak nooit doen: zich onbedacht totaal ‘weggooien’ - een vallende lijn, waar hijzelf wilde leven langs de lijn van zelferkenning - een stijgende lijn. Een jaar later was Friede alweer verloofd en zat Binnendijk (even) ‘zonder’. Het was een kort maar hevig vuur geweest met Magdalena. Hij voelde bitterheden: | |
[pagina 240]
| |
...nu ik zoo alleen ben en veel over allerlei denk, leeft toch nog heel sterk het verdriet om het gemis, het verlangen waarvan ik mij vroeger misschien te weinig bewust was, althans te weinig heb laten blijken.Ga naar eind38 De breuk in de relatie tussen Ter Braak en Ine Sjoukes kwam veel minder onverwacht, maar ontstond ook geleidelijker. Geen woord erover in zijn brieven. Alles bij elkaar genomen duurde het een paar jaar, ongeveer van eind 1922 tot ergens in 1925. Waarschijnlijk was hij degene die het uitmaakte. Het verbaasde hem in elk geval dat zij er zo vrolijk bij bleef en veel op stap ging: ‘Je haalt je schade wel in.’ Hij vond dat ze verdriet moest hebben. De laatste brief van Ine Sjoukes, dan reeds jaren als mevrouw Van Etten woonachtig te Balikpapan op Borneo, in Ter Braaks nalatenschap is van jaren later, 24 september 1930 om precies te zijn.Ga naar eind39 Zij spreekt hem daarin bemoedigend toe na zijn volgende mislukte verloving. Hij had nu wel verdriet. Ine hield hem voor dat de houwelicke staat' niet alleenzaligmakend is, net zo min als ongetrouwd zijn zielig is. Maar dan kende ze Ter Braak niet. Hij bleef een huwelijkskandidaat. |
|