Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Hoofdstuk 20
| |
[pagina 214]
| |
Die Conferentie, let op de hoofdletter, was overigens niets anders dan een ongetwijfeld rumoerige, chaotische redactievergadering, waarop over van alles geconfereerd werd, behalve over redactiezaken. Scholte had tactische redenen om Ter Braak te vragen als zijn opvolger. Want binnen de redactie werd niet Ter Braak, maar diens vriend Dick Binnendijk, die over meer aantoonbare schrijfervaring en contacten beschikte, beschouwd als gedoodverfd pc-redacteur. Maar Scholte zag in Binnendijk een dreigend concurrent voor de toekomst en gunde hem niet de opstap via Propria Cures. Door de ‘lichte’ Ter Braak te pousseren, dacht hij Binnendijk de weg af te snijden. Dat Binnendijk al zoveel contacten had met de ‘officiële’ literatuur legde hij niet uit als een pre, maar juist als een bezwaar: de Zutphenaar zou immers zijn publicaties voor de gevestigde literaire bladen van meer gewicht kunnen achten dan zijn redactiewerk voor pc. Had men met Nijhoff destijds niet ook die ervaring gehad?Ga naar eind2 Tegen deze argumentatie had de pc-redactie geen weerwoord: Ter Braak kreeg het groene licht. In terugblik beschreef Scholte de geest van De jaren des overvloeds 1920-1925 als een ‘losbandig, anarchistisch individualisme’. Hij legde dat in een ongepubliceerd manuscript als volgt uit: Als algemeene, typisch studentikooze kenmerken van dien tijd gelden: reactionaire gilde-geest en een ietwat uiterlijke poging om in de hoofdstad weer een studentenkaste te zijn; uitbundige fervente litteraire en scaenische belangstelling op Freudiaanschen ondergrond; onverflauwde voorliefde voor het persoonlijk conflict en de ‘rel’; ongemotiveerde overschatting van het eigen individu, dat ‘alle kanten uit’ kon en noch in geestelijk, noch in maatschappelijk opzicht weerstand scheen te ontmoeten, ergo geen normen voor een eigen discipline vond.Ga naar eind3 Propria Cures ging in die situatie door voor ‘ons kladschrift’. En geklad werd er. Scholte, propagandist van de cultuur in pc, kon niet nalaten zich ook over politieke zaken uit te spreken en schreef een tamelijk geruchtmakend artikel met de titel ‘Zwarthemden voor!’. De achtergrond is deze. Op 30 oktober 1922 was Mussolini na zijn geslaagde mars naar Rome aan de macht gekomen in Italië. Propria Cures berichtte op 15 december van een ‘luisterrijk slotfestijn’ in de studentensociëteit nia. De zwarthemd Benito Mussolini was zogenaamd ‘in eigen persoon’ aanwe- | |
[pagina 215]
| |
zig om zich van het jeugdig enthousiasme van zijn straalbezopen trawanten te overtuigen. Scholte reageerde met zijn ‘Zwarthemden voor!’ en hij opteerde voor een typisch studentikoos fascisme: Moeten wij ons dan laten tutoyeeren door verpooierde socialisten en knoeierige kleine luyden, moeten wij ons dan nog langer laten uitjouwen door ontwrichte en onnatuurlijke wereldverbeteraars? En dus, moest met ons fascisme, dat zich richt tegen de verburgerlijking in het algemeen, van den student in 't bijzonder, dan niet in allen ernst ons sociaal besef ontwaken, voor het behoud onzer individualiteit, óók na onze studie, voor de gelding onzer levensbeschouwingen in en tégenover de gemeenschap der profanen?Ga naar eind4 Scholte zette in op het fascisme omdat hij van deze politieke stroming een ondersteuning van zijn idealen verwachtte: tegen de burgerlijkheid, voor het individualisme, voor de natie, tegen de democratie. H.A. Gomperts heeft dergelijke uitlatingen verklaard als reactie tegen het weggeëbde socialistische elan van een vorige generatie. In Propria Cures kwam, zoals Gomperts het formuleert, vlak voor het intreden van Ter Braak ‘het anti-democratisch sentiment, de verachting van de massa en een zelfvoldane verheerlijking van artistiek of intellectueel isolement herhaaldelijk tot uiting’.Ga naar eind5 In 1923, het jaar van de opkomst van Hitler en Ludendorff, pleitte Scholte nog steeds voor de ‘fascistische beperking’.Ga naar eind6 Kort na de mislukte putsch van Hitler te München op 9 november 1923 ontaardde een kroegjool rond de 82e Dies van de societeit nia op 17 november: in het holst van de nacht verstoorde een zatte stoet onder leiding van ‘Piet Hitler’ de rust van de Amsterdamse burgerij. Hitler viel in handen van twee agenten die bij de Stadsschouwburg op wacht stonden, werd vervolgens ontzet en verloor daarbij zijn broek. Tenslotte werd Piet Hitler met zonder [sic] ‘Hose’ in triomf rondgezeuld onder het zingen van het Nialied. Hierna nam de orgie in hevigheid toe.Ga naar eind7 Op 26 januari 1924 - Ter Braaks 22ste verjaardag - werd vertrekkend pc-redacteur Scholte uitgeluid door zijn collega H.M. Wertheim. Kon elke willekeurige redacteur van Propria Cures met een hemellichaam vergeleken worden, bij Scholte ging deze vergelijking niet op: nu was het | |
[pagina 216]
| |
een compleet sterrenbeeld, een complex van lichtpunten, dat de gelederen zou verlaten. Over Scholtes fascistische oriëntatie heette het, geheel in de geest van de hemellichaam-beeldspraak, dat zij de onzichtbare kracht bezat van ‘ultraviolette stralen’.Ga naar eind8 Menno ter Braak stond inmiddels te popelen om de Grote Beer op te volgen en hij stuurde hem nog diezelfde dag het volgende briefje: Vanavond las ik je roemruchte aftocht in P.C. Wil je me misschien even meedeelen, hoe thans de officieele redactieplannen zijn aangaande het nihilistenredacteurschap? Mondeling ben ik 's avonds in Americain na 10 1/2 meestal te bereiken.Ga naar eind9 Het ging door. Menno ter Braak maakte deel uit van de redactie van Propria Cures van 2 februari 1924 tot 24 oktober 1925. Nu was hij iemand. Kort voor zijn kandidaatsexamen was hij in september 1923 weliswaar voor een jaar benoemd tot preses van de ‘Literarische Faculteit’, maar als voorzitter geneerde hij zich niet om de faculteitsvereniging in een artikeltje in Propria Cures neer te zetten als een onvermijdelijk maar schimmig instituut dat permanent in een ‘verkwikkende doodslaap’ zou zijn.Ga naar eind10 Neen, dan Propria Cures. De naam betekent zoveel als: ‘Zorg voor je eigen zaken’ en precies dat standpunt heeft Ter Braak in zijn artikelen ook uitgedragen. Student-zijn hield naar zijn opvatting het recht van een uitzonderingspositie in. Krachtens zijn status wil de student nog niet de slaaf zijn van de maatschappij waarvan hij het product is.Ga naar eind11 De student, zo redeneerde hij, is een overgangswezen dat zich met brandende interesse in de maatschappelijke problemen verdiept en zich met hart en ziel aan de cultuur overgeeft, terwijl het toch steeds in de sfeer van de overgang blijft. Deze sfeer benoemde hij als een ‘onmaatschappelijke hartstocht’ en hij behield aan de student het recht en de vrijheid van de herhaalde vergissing voor, die de maatschappij aan haar burgers nimmer zou toestaan. Een student moest zich naar zijn oordeel niet haastig op één standpunt vastleggen - en misschien moest hij of zij het wel nooit doen. Want door elk voortijdig partijkiezen zou de eigen gezichtskring beperkt worden.Ga naar eind12 Hoe goed vond hij hier reeds een vorm voor zijn, later volledig ontwikkelde, theorie van de ‘eeuwige puber’ - de adolescentie als levensideaal! De student blijft, net als de adolescent, de nog niet vastgelegde mens en het was niet voor niets dat hij daarbij meteen het woord vrijheid in de mond nam. Hij meende dat vrijheid al- | |
[pagina 217]
| |
leen tot stand komt in oppositie tot gebondenheid, want absolute vrijheid bestaat niet, is leeg en irreëel.Ga naar eind13 Wie vrijheid nastreeft, zijn vrijheid, is automatisch een oppositiefiguur. Zo kende Ter Braak zichzelf, of beter, zo zou hij zichzelf leren kennen: Zoo partijloos, zoo karakterloos ben ik, waar het de aangelegenheden der politiek betreft: voortdurend in de oppositie, zelfs tegen hen, die juist meenen, mij als partijgenoot op den schouder te kunnen kloppen!Ga naar eind14 En daarmee is geen ‘politiek’ bedoeld in de engere zin (bijvoorbeeld het reilen en zeilen in de Tweede Kamer), maar politiek veeleer als manier van optreden, van doen; als tactiek, met de gedachte van min of meer berekenend te werk gaan in een openbare kring.Ga naar eind15 De student Ter Braak behield zich het recht voor van vrijblijvendheid, niet met de gedachte van zich nergens mee te willen bemoeien, maar van zich met zoveel mogelijk willen bemoeien, zonder zich vast te zetten, zonder een ‘burger’ te worden en dus satisfait. Zijn ideaal was flexibel te zijn en te blijven, weerbaar, altijd jong en vol ambitie, waarbij hij alleen maar voor zichzelf garant hoefde te staan. Het was een goede pc-traditie. Ook de dichter J. Slauerhoff - die eveneens als ‘knor’ redacteur was geweest, zij het maar een blauwe maandag - had in zijn ‘Intree’-artikel van 11 oktober 1919 dezelfde toon aangeslagen: En nog eens, ten eerste ten langste ten laatste, laten wij hen die zich op publieke plaatsen vertoonen en hunne nietswaardigheid omhullen met geleende of gestolen prachtgewaden en plagiaten, laten wij hen aanwijzen met onzen kritische zin, hun de zware hand van onze verachting op de schouder leggen, hen sluiten in het blok van onze spot, hen aan den schandpaal stellen van onze eerlijken hoon en verontwaardiging. Laten wij van geen partij zijn. Propria Cures moest het ‘vrije woord’ dienen, het moest een ‘schendblad’ durven zijn.Ga naar eind16 Dat was allemaal koren op de molen van Ter Braak. Het schenden in de zin van afbreuk doen aan de vermeende gaafheid of compleetheid van een zaak, dus het ter discussie stellen daarvan - met andere woorden het polemiseren, was voor hem een methode om vrijheid te verwerven, was een strijd om de rechtvaardiging van eigen voor- | |
[pagina 218]
| |
keuren.Ga naar eind17 Tot de beste tradities van de Nederlandse studentenwereld rekende hij haar onpolitieke houding (Slauerhoff: ‘Laten wij van geen partij zijn’). Onpolitiek betekent in dat verband niet hetzelfde als struisvogelpolitiek. Wanneer een student zich door middel van satire of polemiek tegen de onderdrukkers van de vrijheid richt (met zijn middelen en zijn stijl) is dat geen bemoeizucht, maar vrijheidsdrang en het getuigenis van een onpolitieke gezindheid.Ga naar eind18 Onpolitiek zijn betekende ook het opkomen voor de cultuur. En dat laatste begrip omschreef hij in de stelling: Cultuur is geen beschaving alleen, zij is de gegroeide en daardoor met het individu vergroeide beschaving.Ga naar eind19 Cultuur en politiek moesten zijns inziens van elkaar gescheiden blijven. Zag hij een politiek mens bovenal als een concreet handelend en beslissend wezen, de definitie van een cultureel mens gaf hij met de woorden dat deze ‘zich bij het Laatste Oordeel niet op zijn daden, maar op zijn gedachten zou beroepen’.Ga naar eind20 Honderd procent Ter Braak! En omdat de cultuur zichzelf alleen in stand houdt door zich onophoudelijk te vernieuwen, beschouwde hij het als taak van de culturele mens de cultuur op alle mogelijke wijzen te beproeven; blijkt zij bestand tegen de scherpste kritiek, dan is zij levende cultuur, geen dode rest van cultuur. Cultuur is niet een quantum, maar een qualiteit; en de qualiteit blijkt alleen door de vuurproef van het scherpste oordeel.Ga naar eind21 Zo kreeg hij de verbindende cirkel tussen de termen: student - individualiteit - onmaatschappelijkheid - oppositie - vrijheid - vernieuwing - kritiek - kwaliteit - cultuur. Voor de politiek was in dit schema geen plaats: Ter Braak verklaarde zich ook nadrukkelijk onbevoegd op dat terrein. Dit was, zo verzekerde hij, zeker geen symptoom van onverschilligheid.Ga naar eind22 Maar later heeft hij ruiterlijk toegegeven in zijn studententijd de politiek te hebben veracht; zij gold voor hem als de ‘onzindelijkste vorm van beschavingscorruptie’ en de politicus als de ‘hypocriet par excellence’ die louter zwendel met woorden bedrijft.Ga naar eind23 Het enige ware standpunt van de student was, naar zijn mening, dat van een veelzijdige neutraliteit, een standpunt dat het flirten met iedere politieke partij uitsloot.Ga naar eind24 Daarbij is het goed te be- | |
[pagina 219]
| |
denken dat het wezen van de politiek in Ter Braaks opvatting vloekte met nagenoeg alle termen van bovengenoemde cirkel. De politiek heeft immers als eigenschap dat haar verloop zich onttrekt aan de individuen die actief in haar participeren. De tragedie van de politiek is dat zij, als fantasie in de hoofden van politici, altijd geheel of gedeeltelijk op de praktijk zal stuklopen. Politiek is niet geworteld in de werkelijkheid, maar behoort veeleer tot het domein van de fantasmagorie.Ga naar eind25 Tot aan zijn laatste dag zou hij Nietzsche gelijk blijven geven die had geadviseerd nooit aan de politiek deel te nemen.Ga naar eind26 De politiek stootte hem vooral als cultuurmens af; zijn bezwaren tegen de nieuwe beweging van het fascisme en de voorloper daarvan, het actualisme, waren bovenal van kunstzinnige aard. Kenmerkend is dat hij de actualisten uitschold voor ‘smaakbedervers’.Ga naar eind27 Hij waarschuwde dat de neutraliteit van de studenten nooit in pseudo-fascistische excessen zou mogen uitmonden - wat echter wel gebeurde.Ga naar eind28 De nasleep van de Eerste Wereldoorlog en de mislukte revolutie van Troelstra in november 1918 hadden in de Amsterdamse studentenwereld tegelijkertijd een ruk naar uiterst links en naar uiterst rechts teweeggebracht. Links stond de revolutionair-socialistische studentenbeweging, rechts de zogenaamde burgerwachtbeweging, die werd afgewisseld door het jong conservatisme en fascisme.Ga naar eind29 Deze vleugel vond zijn ‘voltooiing’ in de individualistisch-esthetische levenshouding die enkele jaren vooral in Propria Cures overheersend was en in Menno ter Braak haar belangrijkste apologeet vond. Henrik Scholte sprak van een ‘weelde-periode uit het Amsterdamsch-Studentenleven’; de geest was die van een losbandig, anarchistisch individualisme en in zijn herinneringen gaf hij Ter Braak misschien meer lof dan deze op grond van zijn concrete uitspraken verdiende: Het ging de toenmalige jeugd te goed, uit gemis aan ieder maatschappelijk interesse was men naar den vorm liberaal, in wezen heulde men met een aesthetisch fascisme en een oppervlakkige afkeer van alle vormen van het ‘plebs’. [...] Eerst met de intrede van Menno ter Braak in Februari 1924 richtte zich deze energie althans op overwogener tijdskritiek en deugdelijker sociaal besef.Ga naar eind30 De onpolitieke houding van de student Ter Braak moet, zoals terecht is opgemerkt, in wezen ook als een politiek standpunt worden opgevat. In | |
[pagina 220]
| |
meer principiële zaken stelde hij zich inderdaad achter de rechtse studentenvleugel op.Ga naar eind31 Ter Braak heeft zich daar later zelf ook over verwonderd. In een artikel ‘Student en anti-fascisme’ uit 1935 constateerde hij dat de afkeer van de politiek tot de bijna gewijde tradities van de Nederlandse studenten behoort. Hij verklaarde deze houding als een ‘gezonde reactie’ op de ‘sterk verdemocratiseerde samenleving’ van na de oorlog, waarbij hij onder andere dacht aan de invloed van het algemeen kiesrecht. Hij wees ook op het paradoxale karakter van de democratie: zij komt op voor de rechten van elke afzonderlijke burger, maar ‘schakelt’ tegelijkertijd alle burgers aan elkaar ‘gelijk’. Waarom keerden de studenten zich tussen 1920 en 1925 van de democratie af? Waarom verdedigden zij allerlei elite-idealen en koketteerden zij met Spengler en andere machtsfilosofen, in plaats van zich met hart en ziel voor de democratie in te spannen? Waarom zonderden zij zich gedeeltelijk af in hun eigen maatschappij en stelden zij die maatschappij tegenover de maatschappij der volwassenen? Ter Braak had als opmerkelijke verklaring dat de democratie dit toeliet: de studenten profiteerden gretig van de rebelsheid waarvoor de democratische naoorlogse samenleving hun de ruimte liet. Wat in 1925 negatief was, de democratie, werd in 1935 positief gewaardeerd - anders kan de conclusie niet luiden. Maar het schema bleef hetzelfde: de democratie is een paradoxaal wezen, want zij vreet de vrijheid op die zij zelf voortbrengt. En daarom stond de vroege Ter Braak op gespannen voet met de democratie. Werd zij om deze reden in de jaren twintig veracht, om diezelfde reden werd zij een decennium later bewonderd en verdedigd. Toch is het ook dan bij ter Braak een liefde à contrecoeur. De rebelsheid die de studenten zich konden permitteren, gold voor hem in de jaren twintig als een verdienste van de studenten in een nivellerende maatschappij. Later gaf hij er een draai aan door de verdienste bij de maatschappij te leggen als een vrijheid die zij de studenten toestond, zonder dat hij echter bereid was haar nivellerende karakter te weerspreken. In 1935 ging er een directe dreiging uit van het fascisme en op dat cruciale ogenblik riep Ter Braak de studenten op democratisch te worden. Maar ook in 1935 gold zijn bezorgdheid in eerste instantie het voortbestaan van de cultuur: | |
[pagina 221]
| |
Nu de fascistische aanval gewaagd wordt op de waarden der democratie zelf (en dat nog wel met het schamele argument van haar inconsequentie), hebben de studenten te beseffen, dat de democratie de eenige mogelijkheid van cultuur vertegenwoordigt en dat anti-fascisme dus beteekent: opkomen voor het eerste privilege van het studentzijn.Ga naar eind32 Dit citaat laat zien dat de termen dezelfde gebleven zijn, zozeer dat Ter Braak zichzelf in de wielen dreigt te rijden, namelijk waar hij het argument van de inconsequentie der democratie als schamel terzijde schuift. Het was zijn eigen argument geweest! Hij had er net ruim een halve bladzijde over zitten raisonneren! Het duidt erop hoeveel moeite hij had om een semi- of proto-fascistisch bestanddeel uit zijn denken te bannen. Ter Braak begreep de politiek als een corrumperend element op het moment dat hij de cultuur op de afgrond zag afstevenen. Dat inzicht kon hem depressief maken omdat hij diep in zijn hart, vanuit de domineeswortels van het doopsgezinde denken, geloofde in de verbondenheid van het goede, het zuivere en het schone, in een goddelijke harmonie die door de mensen hersteld zou moeten worden. Politiek was in zijn ogen een aantasting van dat alles, bezoedeling en misleiding; de politiek was de verkeerde weg. De ellendigheid van Ter Braak in zijn depressieve periodes, die meer en meer door politieke gebeurtenissen werden uitgelokt - in de jaren dertig vooral door de fascistoïsering van Europa - bewijst dat hij in de kern een religieus mens was. ‘De hele aardbol kan niet in groter nood zitten dan één ziel,’ heeft Wittgenstein eens gezegd.Ga naar eind33 Dat gold zeker voor Ter Braak: zijn persoonlijke nood was steeds evenredig aan de nood waarin hij de aardbol dacht. Zijn ellendig voelen wijst op een religieuze natuur. Maar gelukkig beschikte hij over humor, waarmee hij zich wapende. Elisabeth de Roos, studente Frans en inspiratrice van verscheidene dichters - zij werd de muze van de Vrije Bladen genoemd, het in 1924 opgerichte tijdschrift waaraan Menno ter Braak spoedig zou meewerken -, kende Ter Braak van afstand al uit het eerste studiejaar. Door zijn schuchtere karakter zou het nog lange tijd duren - waarschijnlijk tot voorjaar 1925 - eer uit het contact met deze halfjoodse dochter van een advocaat uit Voorburg zoiets ontstond als een vriendschap.Ga naar eind34 Over Ter Braaks ‘stemgedrag’ in die periode merkte De Roos later op: ‘Politiek was | |
[pagina 222]
| |
hij misschien ongeveer Vrijzinnig Democraat’ - waarmee de hele discussie tot twee woorden is teruggebracht. De Vrijzinnig-Democratische Bond wenste gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, ijverde voor sociale wetgeving, voor de handhaving van particulier eigendomsrecht en voor vrijheid en gelijkheid, met verwerping echter van extreem individualisme, maar ook van het socialisme; in de jaren 1924-1936 was de partij voorstander van nationale ontwapening. In wezen was het de vrijzinnig-democraten erom te doen de organisatie van de nieuwe democratische maatschappij in goede banen te leiden. Een van de kernideeën daarbij betrof de ontwikkeling van elke afzonderlijke persoonlijkheid, een ‘individu in gemeenschap’ die verantwoording schuldig was aan de gemeenschap en volgens vaste waarden leefde. Aan dit ‘personalistische’ denken, hoe vernieuwend ook bedoeld, kleefde zodoende een bijna antimodern moralisme dat naar een somber cultuurpessimisme neigde waar het ging om het lot van de persoonlijkheid in de massamaatschappij.Ga naar eind35 Het is in het licht van het bovenstaande ondenkbaar dat Ter Braak ooit, zoals Scholte en ook wel zijn beste vriend Binnendijk deden, ostentatief in een zwart hemd op straat gelopen heeft als teken van fascistische sympathieën.Ga naar eind36 Tegenover Binnendijk spotte hij er mee. Op 31 augustus 1923 werd in Eibergen ter gelegenheid van Koninginnedag (de verjaardag van koningin Wilhelmina) een optocht gehouden van praalwagens, onder andere voorstellende ‘De zeven Gratien’, de ‘Twintig Muzen’, en ‘De achtereenvolgende prinsen van Oranje elkaar de hand reikend’. Ik heb er over gedacht, Mussolini voor te stellen en daartoe het zwarte overhemd van jou ter leen te vragen of wel ‘de Zelfverwerkelijking der Idee’ in nationale kleuren.Ga naar eind37 Zo'n ‘afsplitsing’ van Ter Braak zou misschien wonderwel gepast hebben in het rollenspel dat hij als scribent bij Propria Cures in de praktijk bracht - ware het niet dat geen haar op zijn nog redelijk begroeide hoofd erover gepiekerd zal hebben daadwerkelijk de Italiaanse duce na te spelen. Binnendijk verklapte de reden waarom hij zich af en toe in een zwart hemd hulde, toen hij in 1925 een boekje over het fascisme recenseerde. Provocerend verwees hij naar: ‘Een gezwel, dat burgerlijkheid heet, zatheid, gezelligheid. Dat “cent” heet, dat Holland heet.’Ga naar eind38 Op | |
[pagina 223]
| |
maatschappelijk gebied prefereerde hij alles boven de ‘burgerlijkheid’: hij was nog liever een fascist dan een burgerman. De burgers beschouwde hij als filisters waar je alleen maar op neer kon kijken. Liever een levende leugen dan een dode waarheid! Er zijn nog vrijen. D.w.z. ‘menschen’. Menschen, die niet door de cent geknecht zijn, die denken zooals zij zelf willen denken en niet als hun heer; die nog durven omdat zij niets te verliezen hebben dan zichzelf, en dit eigen leven willen inzetten. Binnendijk wilde niet langer passief toezien: eindelijk moesten de studenten beseffen ‘dat het beter is iets te beproeven, dat bijna zeker verkeerd is, dan niets te doen’. Fascisme betekende hier zoveel als een zeer hooghartig individualisme, een esthetisch levensideaal met als doel de ontplooiing van alle culturele mogelijkheden. Van de actualisten moest Binnendijk om hun perverse politieke ideaal en hun culturele wansmaak niets hebben en als hij zich ‘fascistisch’ (tussen aanhalingstekens) noemde dan was het in de zin: ‘...dat wij gelooven in de “Vrije” geboorte van een geestesrichting; in 't algemeen in het leiderschap van de subliemen geest, die een cultuur schept naar den wil van zijn hart!’Ga naar eind39 Ruim een halve eeuw later definieerde Binnendijk zijn toenmalig standpunt desgevraagd als ‘anti-anti-cultureel’. De democratie zei hij, ‘accepteerde men als de vorm waarin zoveel mogelijk ondemocratische dingen mogelijk waren’.Ga naar eind40 (Over paradoxen gesproken!) Daarmee herhaalde hij in feite Ter Braaks standpunt uit 1935. De democratie deugt omdat zij je vrijheid gunt, maar dat moet je haar betalen door een brave burger te worden. Bejegen haar dus als een rebel. In pc heeft Ter Braak zich in tal van verschillende auteurs weten op te splitsen. Onder zijn eigen naam of met de afkorting M.t.B., waarmee hij later ook zijn kortere stukjes voor Het Vaderland zou signeren, schreef hij ‘hoofdartikelen’ of toneel- en soms filmrecensies in de rubriek ‘Scaenica’. Het pseudoniem Kurt Brennema (of K.B.) was gereserveerd voor proza en poëzie van eigen hand - dat laatste zeer sporadisch -, terwijl hij onder de naam Scissor persiflages of boutades en een enkel scheldrijm het licht deed zien. Ook de schuilnaam Priktol deed daartoe dienst. Voor de rubriek ‘Litteraire kroniek’ bedacht hij de naam Murena; een enkel feuilleton ondertekende hij met het wel erg doorzichtige Baron zur Wüste - maar het geeft in ieder geval aan dat hij zich | |
[pagina 224]
| |
realiseerde wat zijn naam in feite betekende. Trouwens alle pseudoniemen staan in verband met zijn persoonsnaam en de daarmee verbonden associaties omtrent zijn identiteit: in Brennema zit het woord branden - hoewel de stukjes die Ter Braak achter dit raadselachtige masker schreef heel gevoelig en romantisch van inhoud zijn -,Ga naar eind41 Scissor staat voor openscheuren, afbreken (en ook wel: ondervragen, te weten willen komen). Murena verwijst naar de Romeinse legaat Lucius Licinius Murena, die, hoewel misschien schuldig, werd vrijgesproken van het bemachtigen van het consulaat door omkoping dankzij een pleidooi van Cicero. Vermoedelijk koos Ter Braak deze naam omdat Cicero's verdediging van Murena aan het ontoelaatbare grensde vanwege de manier waarop hij de aanklagers belachelijk maakte.Ga naar eind42 Een priktol ten slotte is een van een ijzeren punt voorziene speelgoedtol die niet wordt voortgezweept maar geworpen. Ter Braak gebruikte deze bijnaam overigens ook voor zijn lange en magere huisgenoot aan de Den Texstraat 31b - waar hij sedert januari 1923 woonde -: de student rechten Henri Boudewijn Tutein Nolthenius. Nu was het wel gebruikelijk dat de redacteuren van pc er een hele reeks van pseudoniemen op na hielden, alleen al om niet de indruk te wekken dat het blaadje elke week door hetzelfde handjevol mensen werd volgeschreven, maar in verband met Ter Braak kunnen aan dit maskerspel enige overwegingen verbonden worden. Een fraai essay van de romanist en literatuurwetenschapper S. Dresden met de titel ‘Aspecten der pseudonymiteit’Ga naar eind43 kan daarbij als steun dienen. Wie een pseudoniem kiest, heeft ongetwijfeld iets van zichzelf te verbergen, maar wil tegelijkertijd iets prijsgeven. Een persoon wordt volledig geabsorbeerd in de eigen naam. Hij (of zij) kan echter geen genoegen nemen met de beperkingen van persoonlijkheid en karakter en tracht zich in verschillende exemplaren met verschillende stemmen uit te drukken. Het is een streven naar volheid en komt voort uit de behoefte aan vrijheid. Om volheid en vrijheid te realiseren wordt een masker voorgezet, waardoor een nieuwe persoon in het leven treedt die er in zekere zin toch reeds was. Dit vroom bedrog, deze leugen om bestwil moet een zo groot mogelijke veelzijdigheid en beeldende kracht garanderen binnen de diverse mogelijkheden van welbespraaktheid. Steeds is het streven een maximale beweeglijkheid van geest. De pseudonymus is dan ook niet tot een faculté maîtresse te herleiden, of wil dat althans niet, maar droomt steeds ervan het absolute, de volheid te realiseren - ook al moet hij | |
[pagina 225]
| |
doorgaans erkennen hard in de sfeer van het relatieve te zijn teruggevallen. Heel dit verlangen komt voort uit het feitelijke besef van verbrokkeling, van verscheurdheid en disharmonie en in verband met Ter Braak kan men zeker stellen dat hij geen harmoniemens was, geen klassieke persoonlijkheid, maar eerder een romantisch type - hoe weinig romantisch, hoe cerebraal hij vaak ook overkomt - vergeefs op zoek naar het louterende slot zoals de tragedie dat kent. De pseudonymus houdt zich op in het domein van de indirectheid en de ironie, zonder ooit in de sfeer van het absolute kunstwerk te geraken. Hij neemt als een beschouwer deel aan het caleidoscopische spel van zijn mogelijkheden zonder deze tot een organisch geheel te kunnen bundelen. Dit constant beschouwende deelnemen maakt hem tot een levende paradox. Zijn literaire vorm bij uitstek is het essay, omdat daarin de vervloeiing en de voortdurende wisseling van de aspecten gerechtvaardigd zijn, als er tenminste maar een volledige indruk van het onderwerp gewekt wordt. Na zijn vertrek bij Propria Cures zou Ter Braak geen pseudoniemen meer nodig hebben.Ga naar eind44 Maar als typische Waterman, die het heraclitische ‘alles stroomt’ hoog in zijn vaandel had geschreven, voelde hij zich in deze pseudonymische polymorfie thuis als in zijn eigenste domein. Ruim tien jaar later zou hij in zijn Van oude en nieuwe Christenen de krachttoer uithalen door het geschetste persoonlijkheidstype te veralgemeniseren tot de moderne democratische mens op en top, namelijk als de paradox van iemand en Niemand (dat laatste is het pseudoniem dat Odysseus gebruikt om op sluwe wijze aan de cycloop Polyfemus te kunnen ontkomen). Zijn democratie definieerde hij toen als ‘één stuk tegenstrijdigheid’ en de democratische Niemand, de pseudonymus, als ‘iemand, die handelt naar den eisch van het oogenblik zonder zich vast te leggen aan een sacrosanct beginsel’.Ga naar eind45 In die democratie zag hij zijn geliefde vrijheid op de meest consequente wijze uitgedrukt en gewaarborgd, vrijheid immers in de vorm van labiel evenwicht en van opportunisme. Ook hier geldt weer: de begrippen en termen die hij in de eerste helft van de jaren twintig muntte, bleef hij tot aan het einde trouw, en het persoonlijkheidstype waarin hij zichzelf ‘gevonden’ had, dit Terbraakiaanse zelfbeeld, werd in de tweede helft van de jaren dertig zijn projectie van de toekomstige democratische mens van een nieuwe Europese cultuur na een waarschijnlijk onontkoombare wereldoorlog. In januari 1940, bij het vijftigjarige bestaan van Propria Cures, was Ter Braak bereid te bekennen dat hij in dit studentenblad ‘de kunst | |
[pagina 226]
| |
van het schrijven’ had geleerd - schrijven ‘over alles en nog wat’. Maar schrijven leren, onderwees hij, is schrijven afleren, is de kunst verstaan om de pen zo gemakkelijk, los en vulgair mogelijk te hanteren. De ‘diepste zelfbevrediging’ (sic! alsof het een seksuele handeling is) onderging de schrijver Ter Braak: ...als zijn pen bij tijd en wijle zelf gaat schrijven, en hij er achter zit te kijken naar het huppelen van dat onzegbaar banale kantoorvoorwerp, dat elke klerk in zijn vestjeszak draagt. Groter bevrediging heeft deze kunst mij nooit kunnen geven; het is wellicht de vreugde van de schilder, die zijn penseel voelt scheppen, maar bij de schrijver is ook deze vreugde... zonder atelier.Ga naar eind46 De redactie van Propria Cures kende overigens wel degelijk een ‘atelier’, namelijk het pijpenlaatje van de drukker-uitgever van het orgaan, H.E. Clausen (tevens de officiële drukker van het Amsterdamsen Studentencorps). Hier kwam zij éénmaal per week op de woensdag rond het middaguur met koffie en een broodje bijeen. Deze drukkerij was reeds zestig jaar gevestigd in een van de oudste steegjes van Amsterdam, de Sint-Jansstraat 38-40, het eerste zijstraatje rechts van de Warmoesstraat als men van de Bijenkorf komt. (Het pandje heeft later plaats moeten maken voor de parkeergarage van datzelfde grootwinkelbedrijf.) Clausen, een unieke figuur in de oude, eerwaardige Amsterdamse drukkerswereld, een godvruchtig mens bovendien, was voor de redacteuren van Propria Cures als een tweede vader. De kleine man toonde zich altijd uiterst discreet, greep nooit in (ook niet in de inhoud van het blad) en liet de rauwdouwers in het kleine kantoortje hun gang gaan als hij gebogen over zijn cilinderbureau zat en veinsde niets te horen of te zien. Zakelijk gezien was dit verstandig: Propria Cures was de vlag op zijn zaak. Later zou hij nieuwe betekenis voor Ter Braak krijgen door onder andere diens proefschrift uit te geven. |
|