Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Hoofdstuk l8
| |
[pagina 200]
| |
voornaam - een herinnering aan een vcsb-kamp. ter sprake, waarin het ‘terug naar de natuur’ en het ‘spelen met vuur’ getransponeerd is in een confrontatie met de seksualiteit. Ter Braak sprak in dit verband van ‘pijnlijke sexueele lessen’:Ga naar eind3 ze kunnen alleen maar pijnlijk zijn geweest omdat hij onvoorbereid was. De herinnering gaat overigens niet terug naar een vcsb-kamp voor studenten, maar voor middelbare scholieren, een zogenaamd ‘jongenskamp’ met veel sport, spel en stichting in een tentenkamp op de hei bij het Drentse Sleen. Reeds na het voltooien van het derde gymnasiumjaar in 1918 had hij aan zo'n kamp deelgenomen.Ga naar eind4 Hier is de ervaring van Wijdenes, de Ter Braak à la Du Perron: Het vrijzinnig kamperen is mooier [dan de padvinderij, LH], vooral als de leider, meestal een student, zijn meisje mee heeft. Een paar volwassen meisjes, liefst zelf lerares werden dan nuttig geacht vanwege de verzorging. Eigenlik een hollandse editie van de duitse jeugdbewegingen van voor de oorlog, genre ‘Geist und Sonne’: Wandervogel en zo. En op een avond, bij het kampvuur, komt het tot bekentenissen. Jaja, ongelooflik, zoiets, als je het niet zelf hebt meegemaakt! De leider begon opeens te vertellen, alsof we aan onze eigen broeierigheidjes niet genoeg hadden, wat het leven ons alzo nog brengen kon. We zaten in een kring, met onze handen om onze knieën, en de leider stond rechtop in ons midden en sprak van de gevaren die hij zelf achter zich had. Ik heb nooit goed begrepen wat hij bedoelde, en of hij eigenlik syfilis had opgelopen of niet. Maar op een gegeven ogenblik, toen hij bijna niet meer uit zijn woorden kon, kwam zijn meisje achter hem staan - ze had haar bril afgezet - en legde eerst haar handen op zijn schouder, toen haar hoofd tegen zijn wang, en opeens, voor je erop verdacht was, hevig snikken. Het was ontzettend. We hadden er geen van allen het ware van gesnapt, maar we hebben de hele verdere avond rondgelopen met een gevoel van rottigheid, alsof je in geen jaar je tanden had gepoetst. We kropen 's avonds bij elkaar, zo ontzaglik gesticht dat we voor ons hielden wat we allemaal dachten; zoiets als: ‘Op deze wereld is gewoon niet te ademen...’Ga naar eind5 Deze zwarte gevolgtrekking uit een wel heel vage allusie op liefde en verderf, getuigt van een bijzonder sterke ontvankelijkheid van Ter Braak voor zondebesef waar het seksualiteit betreft, zozeer dat hij, wan- | |
[pagina 201]
| |
neer dit zondebesef hoe indirect ook getriggerd werd, meteen bevangen raakte door een gevoel van benauwing. Kort na zijn Harzreis en kort voor zijn komst naar Amsterdam nam Ter Braak van vrijdag 19 tot donderdag 25 augustus 1921 deel aan de vierde studenten-zomerconferentie te Diever (Drenthe), de nieuwe thuisbasis van de vcsb. De organisatie had zich dat jaar bijzonder geïnteresseerd getoond in ‘de vraag naar de persoonlijkheid in de verschillende groepen van het menschelijk zijn’. Wat is het grootse, het fascinerende, het heroïsche in de persoonlijkheid, en aan de andere kant: ‘Wat is de noodzakelijke schaduwzijde in den mensch, die een persoonlijkheid wil wezen?’ Het was een bijzonder actueel thema in de periode na de Eerste Wereldoorlog, toen de persoonlijkheidscultus opgang maakte als tegenhanger van vermeende vervlakking en nivellering in de massamaatschappij. Persoonlijkheid kwam te staan tegenover individualiteit: inhoud versus vorm, geest versus verstand, vitaliteit versus conformiteit, diepte versus oppervlakte, cultuur versus civilisatie - alle tegenstellingen die in het levensfilosofisch denken van die jaren aan de orde van de dag waren en ook in het werk van Ter Braak hun sporen hebben nagelaten. Steeds was de pointe deze: de mens moet zich niet tot een ding laten terugbrengen (bijvoorbeeld tot een gevechtsmachine, zoals in de oorlog, of tot een automaat, zoals in de fabriek); het zou een schande zijn, want hij is het enige wezen dat boven zichzelf kan uitstijgen. Dit boven zichzelf uitstijgen moest geschieden langs de weg van de theologie, daarover waren alle aanwezigen in die derde augustusweek het wel eens en ook Ter Braak zal nog hebben verondersteld dat het langs die weg moest. Het streven van de conferentie was dan ook ‘het hoogere geestelijke leven wakker te roepen, dat in het geroes van alledag opgehouden heeft zijn stem te laten hooren’. De chroniqueur van deze dagen spitste een en ander in het Jaarboekje van de vcsb als volgt toe: Dat hoogere geestelijke laat zich niet beter formuleeren, dan met de oude termen, dat men in Diever komt om God te zoeken. Dat is het eenig doel.Ga naar eind6 Het enig doel, maar zeker is dat Ter Braak eraan voorbijschoot en niet gesticht, doch ernstig twijfelend zijn pad naar Amsterdam moest kiezen, waar hem een nog ernstiger fiasco te wachten stond. Daar konden lezingen van coryfeeën als de dominees A. Binnerts, Van den Brugh en | |
[pagina 202]
| |
professor J. Lindeboom, die de religie beschouwden in haar verhouding tot respectievelijk de moraal, de wijsbegeerte en de cultuur, niets aan veranderen. De conferenties in Diever werden door de leiders graag vergeleken met een klooster, waar de studenten dan in één adem aan toevoegden: ‘maar aan den anderen kant een kermis’. Daarmee is de tegenstelling in Ter Braaks leven gedurende deze periode, zoals boven ter sprake gebracht, zelfs in deze stichtelijke omgeving bewezen. Alleen zou hij heel de vrijzinnig-christelijke kermis spoedig ten zeerste verachten. In 1922 zou hij van 11 tot 17 juli nog een volgende zomerconferentie van de vcsb bijwonen, waarbij de linkse leden in de gelegenheid werden gesteld ‘tot meerdere bewustheid van hun positief geloofsbezit te komen’, echter zonder veel succes; de conferentie werd in het jaarboekverslag ‘niet in alle opzichten geslaagd genoemd’, wat wel een eufemisme zal zijn geweest: ‘het kameraadschappelike ontbrak hier vaak, misschien te wijten aan het sterke individualisme van enige sprekers en studenten’.Ga naar eind7 Ongetwijfeld zal Ter Braak onder deze individualisten gerekend zijn. De definitieve omslag viel samen met het moment dat hij letterlijk volwassen werd. Hij had in datzelfde jaar 1922 een aantal publicaties van de wijsgeer Bolland gelezen, in het bijzonder diens bijbelkritiek en bestrijding van het dogmatische christendom, en voor zijn eenentwintigste verjaardag op 26 januari 1923 vroeg hij van zijn gymnasiumvriend Maas Holleman een exemplaar van Die Christusmythe van de Duitse filosoof Arthur Drews, een bestrijding van de historiciteit van Jezus.Ga naar eind8 Nu deze niet meer bleek te zijn dan een afgetakelde zondagsschoolheld, viel in 1923 definitief het doek. In zijn Propria Cures-tijd toonde Ter Braak zich een verklaard tegenstander van het naïeve utopisme van de vcsb en nam hij het programma van de zomerconferenties geweldig op de hak. Hij hekelde de geestelijke malaise van de bond met zijn overheersende domineesgeest, zijn exploitatie van gevoeligheden en zijn ‘gemeenschappelijk gedelibereer over problemen, die alleen in een persoonlijke en dus eenzame strijd kunnen worden beslist’. In een discussie met de vcsb-bestuurder Joh. Went vatte hij zijn argumenten samen. Vrijzinnigheid en religie, zo stelde hij, gaan onmogelijk samen. Het ontbrak de vrijzinnigen naar zijn oordeel aan een rationeel fundament, aan dogmatiek, voor hun overtuiging. Zodra religie geen overtuiging meer is maar slechts een gevoel, wordt zij niet meer zaak van een vereniging van mensen maar uitsluitend van de enkeling. De tijd van gemeenschapsidealen is in het algemeen voorbij: | |
[pagina 203]
| |
...voor den ‘geestelijke onbehuisde’ is het beter moeizaam zijn eigen woning te zoeken dan een toevlucht te vinden in dit schijnbaar zoo gezellige geestelijk pension-met-huiselijk-verkeer.Ga naar eind9 Veel belangrijker dan de polemiek met de vrijzinnige studenten was dat Ter Braak zich met deze verlating, die in 1923 nog vóór zijn toetreding als ‘nihilist’ tot de redactie van Propria Cures haar beslag kreeg, ook volledig distantieerde van zijn eigen land van herkomst, het domineesland. De vraag is natuurlijk hoe zijn naasten hierop reageerden. Van zijn moeder is bekend dat zij het eenvoudig negeerde. Wanneer haar zoon haar maatschappelijke besognes die voortkwamen uit haar religieuze overtuiging, ridiculiseerde, dan glimlachte ze wat en ging onverstoorbaar door.Ga naar eind10 Ter Braaks vader zal er eveneens niet op zijn ingegaan, wat de verlatingswoede van zijn zoon alleen maar versterkt moet hebben. De felheid van zijn afscheid is omgekeerd evenredig aan de uiterlijke onverschilligheid waarmee zijn ouders erop reageerden. Wel reageerden andere familieleden. Zijn oom Nico van Regteren Altena hield hem voor dat de vrijzinnigen geen Menno ter Braak nodig hadden om te beseffen dat hun richting een leerstellig fundament nodig had, al was het maar een negatieve dogmatiek, en hij verweet hem een gebrek aan begrip voor de geweldige problemen waarvoor de vrijzinnigheid zich geplaatst zag: Dat de vrijzinnigheid in haar idealisme misschien wat hoog heeft gemikt en daardoor vaak de caricatuur vertoont van zijn eigen principieele bedoeling, wie zal het ontkennen? Maar dat het gemakkelijk valt elk hooger streven te caricaturiseeren, omdat hooger streven altijd te hoog heeft gemikt, dat had jij niet nog eens weer behoeven aan te toonen.Ga naar eind11 Een andere oom, Menno Huizinga Jr., de dominee-verzekeringsman, zag een gevaar in de geringschatting van het gevoel en hij sprak zijn angst uit voor te ver gedreven intellectuele kritiek zoals hij die bij zijn neef bemerkte. Zou dit alles niet ontaarden in verlies van het gevoel zelf en, daarmee samenhangend, van ontvankelijkheid voor het goddelijke? En dat is de kiem van wat ik altijd beschouw als ‘de zonde tegen den heiligen geest’, die onvergeefelijk is; van de scepsis n.l., die het | |
[pagina 204]
| |
ondefinieerbare en ongrijpbare en toch alleen-waarachtige leven van onze diepste persoonlijkheid niet meer vermag te zien als de eenige direct ‘Gods’-openbaring waarvan wij zeker zijn.Ga naar eind12 Het mocht allemaal niet baten. Het verlies aan gevoel, aan idealisme en, anderzijds, de dwingende dominantie van het intellect en de teloorgang van alle zekerheden, is de centrale, niet te stoppen ontwikkeling in Ter Braaks studentenleven geweest en zij zette zich door totdat hij nagenoeg niets meer in handen had: alles liet hij vallen wat hem vroeger dierbaar was. Hij hield zichzelf alleen staande door te verwijzen naar het verheven woord van Christus: ‘Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard’Ga naar eind13 en wat hij zou gaan verkondigen was niet langer de onverzoenlijke liefdesgedachte à la Brand, de toneelheld van Ibsen, maar: de haat. Wat hij bijna het ergst haatte, althans in de jaren twintig, was het vrijzinnige christendom.Ga naar eind14 Hij haatte het omdat de dominees alles wel wilden omarmen, als het maar niet prikte of beet.Ga naar eind15 Hij haatte het omdat de dominees klakkeloos alle vooroordelen over de mensen en de wereld lieten bestaan.Ga naar eind16 Wat hij echter naliet te citeren toen hij naar de metafoor van het zwaard uit de bijbeltekst van Mattheus verwees, was de vervolgzin waarin Jezus spreekt: ‘Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader.’ Uit deze tweedracht vloeide de diepste haat van Ter Braak voort, de haat tegen de burgerlijke wereld van opvoeding, aanpassing en melancholische verstarring. Prikken en bijten, dat is wat de Ter Braak van de jaren twintig steeds meer zou gaan doen - zoals hij ook alle vooroordelen zou gaan bestrijden met zijn wapen: het woord. |
|