Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Deel II
| |
[pagina 179]
| |
V Het verlies van het absolute
| |
[pagina 181]
| |
Hoofdstuk l6
| |
[pagina 182]
| |
minste blij dat hij het flink druk had in de aanloop naar de groentijd; ‘veel tijd,’ schreef hij in een brief, ‘om over het wezen van dezelve te philosopheeren schiet er dus niet meer over.’Ga naar eind5 In de laatste Rostra Gymnasiorum van het schooljaar 1920-1921 was een bijdrage verschenen van de hand van een latere vriend van Ter Braak, Henrik Scholte, met als titel ‘Caveant Consules!’, waarmee zoveel bedoeld was als: ‘Wees op je hoede!’Ga naar eind6 De groentijd, wist Scholte, bezat stellig goede elementen (het erkennen van gezag boven onze eigen individualiteit en een welkome introductie in een vreemd milieu), maar in de praktijk kwam daarvan weinig terecht. De tweedejaarsstudenten, met nog verse herinneringen aan de zelf doorstane beproevingen, zouden niet nalaten hun woede te koelen op de aankomenden. Bovendien: ‘persoonlijke antipathieën spelen bij het ontgroenen maar al te vaak een rol.’ Alles wat er in de ouderejaars aan idealisme leefde, werd opgeofferd om de nieuwkomers te koeioneren. Op de vingers van één hand te tellen waren de studenten die het vereiste kamerbezoek van de groenen aangrijpen om hen door vriendschappelijke en intieme gesprekken daadwerkelijk in te wijden ‘in de heilige idealen van een nieuwe en jonge maatschappij’. Neen, de groen werd uitsluitend beoordeeld op zijn gave voor vuilbekken. Als voorbeeld van de schade die de pas aangekomen studenten konden oplopen, verwees Scholte naar het geval - hoe exceptioneel ook - van een groen in Utrecht die door de ondergane schok zenuwziek geworden was. De groentijd eiste van de aankomende student ‘een ontzettende moreele en psychische sterkte’ en wie daar niet geheel zeker van was, kon beter zijn heil zoeken bij een van de kleinere studentenverenigingen die in elk geval trachtten hun idealisme te bewaren, zoals de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond. Wees dus op je hoede, waarschuwde hij, en laat je je heiligste goed, je idealisme, niet door de corpsgeest afnemen. Was het een wonder dat Scholte het zelf vertikte zich als aspirant-lid van het Corps aan te melden? Zijn waarschuwende artikel paste overigens helemaal bij de geest van de hervormingsbeweging die in het studentenleven omstreeks 1920 overheersend werd: als reactie op de onthutsende ervaring van de grote oorlog was er bij de toekomstige leiders van de Nederlandse samenleving, zoals de studenten zich voelden, grote behoefte aan een nieuw idealisme en saamhorigheidsgevoel.Ga naar eind7 De ontgroeningsexcessen van vroeger zouden spoedig uit den boze zijn. Helaas kon Ter Braak van deze nieuwe houding ten aanzien van de groentijd nog niet profiteren. | |
[pagina 183]
| |
De groentijd begon in 1921 op donderdag 15 september. In vroeger tijden moesten de nieuwelingen een pak met hoorntjes dragen dat aangaf dat ze gelijkstonden aan beesten. Hun gezichten werden zwart geverfd en in de mond werden zwijnentanden gestoken, waardoor hun spraak knorrend en onverstaanbaar werd. Hun kop werd kaalgeschoren, zodat zij elk uiterlijk teken van gevoeligheid en zelfbewustzijn zouden verliezen. Hun oren werden leeggelepeld met een ijzeren soeplepel, waardoor zij ontvankelijk werden voor een nieuwe moraal.Ga naar eind8 In 1921 ging het er nog niet veel anders aan toe. Het jaar van Ter Braak was klein, een veertigtal novicii, kandidaten voor het Amsterdamsen Studentencorps en een even groot aantal noviciae, kandidaten voor de zustervereniging, de Amsterdamsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging. De eerste avond verliep direct al uiterst ruw: het was eigenlijk te erg geweest, vonden de corpsleden zelf achteraf.Ga naar eind9 Zo was er een lange, magere, bebrilde jongen bij geweest, geldeed in groenentenue en met een kaalgeschoren hoofd, die samen met enige tientallen lotgenoten over de vloer moest kruipen van de Amsterdamsche Studenten-Sociëteit nia (‘Nos Iungit Amicitia’) in de Marnixstraat, uitgejoeld en gejend door een luidruchtige massa studenten.Ga naar eind10 Het ritueel bleef deze keer niet beperkt tot het traditionele ‘biggen’: dringen en duwen. De foeten moesten onder stoelen en tafels doorkruipen, werden met bier en spuitwater nat gegooid. Er werd geschopt, geslagen, gevloekt. De bebrilde jongeling uit de Achterhoek moest het speciaal ontgelden. Ter Braak ging onmiddellijk door voor een ‘verd... eigenwijs foet’, die extra ‘te grazen’ moest worden genomen. Er werd namelijk een oude rekening vereffend, onder de ontgroeners was iemand die de foet nog kende uit Tiel.Ga naar eind11 Deze oude bekende was Jacob Borst uit Tiel, die precies even oud was als Ter Braak, maar een jaar eerder aangekomen omdat Borst de vijf-jarige hbs had gedaan. Terwijl Menno ter Braak voorzitter van de afdeling Tiel van de Gymnasiastenbond was geweest, had Borst, zoon van een huisarts te Lienden, de Tielsche H.B.S. Club gepresideerd. Beiden waren ook redacteur van een eigen schoolkrant geweest. Tussen de hbs en het gymnasium bestond een werkelijke vete en deze vete werd gepersonifieerd door de letterlijk boven iedereen uitstekende Ter Braak en Jacob Borst, een jongeman met een kaarsrechte maar kleine gestalte en een steile haardos. De laatstgenoemde wreef Ter Braak vooral diens pose van zelfverzekerdheid aan, diens hooghartigheid. Toen Ter Braak zich als kandidaat-lid van het A.S.C. aanmeldde, zag Borst zijn kans | |
[pagina 184]
| |
schoon de verhoudingen recht te zetten en hij stookte de corpsleden op met het argument dat er nu iemand kwam die eens goed aangepakt moest worden. Borst was lid van het dispuut pallas. Waarschijnlijk is Ter Braak, die opteerde voor het letterkundige dispuut hebe, door leden van dat genootschap extra onderhanden genomen. In feite is hij in Amsterdam dus meteen de eerste avond over Tielse kwesties geattaqueerd.Ga naar eind12 De kleren werden hem van het natte lijf getrokken en toen men hem ook nog in zijn onderbroek voor een open raam liet poseren en vervolgens door het trappenhuis joeg,Ga naar eind13 werd het hem allemaal te veel. Weg, weg, naar huis. Zijn vriend Holleman moest te hulp komen om hem naar zijn kamer op de Overtoom te brengen. De volgende ochtend vertrok Ter Braak met 38o koorts uit Amsterdam en sprong in de eerste de beste trein, zodat hij drieënhalf uur in Zutphen moest wachten op een verbinding. Hij maakte een aantal uiterst beroerde dagen door. Tot zondag 18 september ‘heb ik moreel en lichamelijk ongeveer tegen de vlakte gelegen, zoodat m'n vader het niet goed kon keuren, dat ik Maandag weer onder het mes ging’, schreef hij uit Eibergen aan Holleman, die hem met een troostrijke brief had bedacht. De beginervaring[en] van het novitiaat zijn dus voor mij niet zeer aangenaam. Ik wil het toch nog eens probeeren en als me nog een heel pak kleeren overblijft en een goede gezondheid, hoop ik het door te zetten. De kans, dat ik in het strijkje kom, is zeker verkeken?Ga naar eind14 Hij hoopte dinsdag naar de hoofdstad terug te keren om zich woensdagochtend weer aan de ontgroening te onderwerpen. Maar het ging niet; hij was kapot, had praktisch een longontsteking opgelopen en kon en mocht geen poging meer wagen. Zijn vader moest hem in een brief aan het bestuur van het Studentencorps verontschuldigen: Ondergeteekende, arts te Eibergen, verklaart, dat door ziekte zijn zoon M. ter Braak zich aan den groentijd heeft moeten onttrekken; en verzoekt den Senaat eenige rekening te houden met zijn minder goede gezondheidstoestand. Hoogachtend H.E.G. ter Braak.Ga naar eind15 Zijn persoonlijke rol in de hier geschetste gang van zaken is later door Jacob Borst overigens met klem weersproken; hij zou zich in het geheel | |
[pagina 185]
| |
niet met Ter Braak hebben beziggehouden, in malam noch in bonam partem.Ga naar eind16 J.G.G. Borst, destijds student medicijnen, later vermaard hoogleraar interne ziekten aan de Universiteit van Amsterdam,Ga naar eind17 beweerde voorts Ter Braak de volgende ochtend uit bezorgdheid in diens woning aan de Frans van Mierisstraat te hebben opgezocht, wat hij ook bij de andere drie weglopers zou hebben gedaan. Behalve dat dit onbedoeld op een centrale rol van Borst in de ontgroening lijkt te wijzen en ook in tegenspraak is met de verklaring dat hij zich in het geheel niet met Ter Braak zou hebben beziggehouden, maakt zijn gebaar jegens de voormalige gymnasiast geen overtuigende indruk. Deze woonde immers niet aan de Van Mierisstraat maar op de Overtoom en was bovendien de volgende ochtend helemaal niet meer in zijn woning te vinden. Oom Jan en tante Lize waren het maar half met de beslissing van Menno's vader eens. Op 29 september schreef tante Lize een carte aan Maas Holleman in Amsterdam waarin zij haar ‘ontzettend medelijden’ met Menno uitsprak, ‘nu hij daar zoo eenzaam in Amsterdam zit en buiten alles gesloten is’. Was er geen kans dat hij alsnog corpslid werd zonder verder groenen? De behandeling die hij ondervonden heeft is toch wel heel onaangenaam geweest, en is het corps toch tegenover hem te ver gegaan, moet nu zoo'n jongen alleen om het zwakke lichaam, buiten alles staan? Wat is jou oordeel over de heele geschiedenis? Vindt je het lafheid van Menno of begrijp jij wel dat zijn lichaam niet mee kon? Menno's pleegouders vreesden dat hij geïsoleerd zou raken, terwijl hij juist zoveel eigenschappen bezat die hem tot een ‘getapt lid’ hadden kunnen maken. Dat hun gevoelens jegens Borst bepaald niet liefelijk waren, begreep Maas zonder twijfel. Hoe slecht had Menno eruit gezien toen hij na het debacle een weekeinde in Tiel had gelogeerd en hoe gedeprimeerd was hij door het verloop! Helaas, Holleman kon niets meer voor zijn vriend doen. Tante Lize zou het Borst altijd blijven nadragen. Toen deze cum laude voor zijn kandidaatsexamen was geslaagd, stuurde ze zijn moeder een gelukwens met de aantekening dat hij voor zijn karakter geen cum laude verdiende, want zoals hij Menno behandeld had, kon er bij hen niet mee door. De artsen Ter Braak en Borst waren hiermee voorgoed gebrouilleerd.Ga naar eind18 | |
[pagina 186]
| |
Down, down, down - de smaak van bloed; de eerste ervaring van een onneembare hindernis; het besef van tekortschieten en versagen; gegrepen worden door een oncontroleerbare angst ten overstaan van het beest in de mens - hoe kwam hij ooit uit deze put, uit deze depressie? De kaalgeschoren kop werd het uiterlijke teken niet van ‘erbij horen’, bij de corpselite, maar van falen, van afvallen. Outsider. Hij schaamde zich: weggelopen van de insmijt! Slechts twee studenten hadden de proef dat jaar uiteindelijk niet doorstaan. Hij hoorde daarbij. Het heeft hem maandenlang, tot het begin van 1922, gekost om uit zijn isolement te treden. Elk aspirant-corpslid moest na het eerste weekeinde van de groentijd een autobiografie inleveren. De levensschetsen van alle aankomende leden van het jaar 1921 zijn in het archief van het A.S.C. bewaard met een nummer dat correspondeert met de alfabetische volgorde van de achternamen. Nummer drie, dat het nummer van Menno ter Braak moet zijn geweest, ontbreekt evenwel. Het typeert Ter Braaks situatie in het eerste semester van het collegejaar 1921-1922. Henrik Scholte had het zeer goed gezien. Zijn waarschuwing was op zijn plaats geweest. Ter Braaks idealisme heeft door de ruw verstoorde aansluiting bij het Studentencorps een knauw gekregen. Voortaan wist hij dat er een barbaarse realiteit bestaat die de stabiliteit van het cultuurleven in één klap kan ondermijnen. Duidelijk was ook dat deze voortdurend dreigende catastrofe verband hield met zijn fysieke inferioriteit. Deze verontrustende gedachte, deze angst, liet hem nooit werkelijk meer met rust. De beproevingen van de ontgroening, maar ook voorvallen van veel minder ernstige aard, zoals botsingen op straat, gilscènes van prostituees, de politie die de menigte ‘verspreidt’, stonden steeds ...zoo scherp afgeteekend in het mistige herinneringsbeeld van mijn verleden, dat ik soms niet weet, hoe ik een onbekend, dierlijk portret, dat onverwacht in mij opduikt, in dien mist moet localiseeren.Ga naar eind19 Zulke scènes, die hem heftiger wondden dan hij wilde bekennen, konden zich eensklaps weer aan hem opdringen als beelden zonder omgeving, als directe beestachtige situaties, waarbij er altijd een klamme weerzin in hem opkwam. Hij was onderuit gehaald, eerst moest hij zien te overleven, overeind | |
[pagina 187]
| |
te komen. Het niet aankunnen van een situatie als de ontgroening kan bij een persoon een traumatische neurose veroorzaken. Het psychische en intellectuele apparaat moet alle beschikbare krachten mobiliseren om, zoals het in psychoanalytisch jargon heet,Ga naar eind20 Gegenbesetzungen op te richten, om weerstand te ontwikkelen. Er loert het gevaar van herhalingsdwang, om het trauma aan zich te kunnen ‘binden’ en het zodoende af te reageren. De betreffende persoon kan psychisch in een vicieuze cirkel geraken: in de poging ‘af te reageren’ zal hij steeds weer nieuwe traumatische ervaringen opzoeken, of gaat situaties als traumatisch beleven die voor iemand anders gemakkelijk te overwinnen zijn. Altijd broeit er diep van binnen een angst - de verwachting van een gevaar, bekend of onbekend, en altijd moet hij goed zijn voorbereid op dat gevaar. Nu wist Ter Braak, door deze ingrijpende gebeurtenis, dat het leven op de meest onverhoedse momenten ‘plotseling een cynische grap kan schijnen’. Hij had verloren, hij voelde zich verloren en dacht dat het leven hem altijd weer verraden kon. De schil was van de wereld gevallen, hij zag de mens, de dingen in hun naaktheid en hij huiverde. Het was op persoonlijk vlak een herhaling van de ervaring van de Wereldoorlog die hem zo had doen schrikken: er bestaat geen verschrikkelijke daad waartoe de mens niet in staat is. Deze huivering doortrekt heel zijn verdere leven, zijn werk, soms zeer duidelijk, soms nauwelijks merkbaar. Bovendien wist hij dat hij te veel innerlijke weerstand en hoogmoed bezat om zich te laten ‘pakken’. Zijn acceptatiegrens om met zich te laten sollen was laag: kom me niet te nabij. Bewonderenswaardig is dat Ter Braak weer overeind wist te komen en deze traumatische ervaring op productieve wijze een plaats wist te geven in zijn levens- en cultuurbeschouwing, niet in de vorm van een doemscenario, maar als een uiterste poging om het verlies te definiëren als winst: is er een toekomst mogelijk zonder een laatste beschermende zekerheid en illusie, zonder een permanent evenwicht - een toekomst voor een cultuur, getekend door het verlies? Ter Braak, zo zal blijken, heeft de nederlaag die hij in zijn groentijd leed, aangegrepen om een belangwekkender denker te worden dan hij ongetwijfeld zonder deze ervaring was geweest. In zijn rede (jaarverslag) over het corpsjaar 1920-1921 besteedde de rector van de senaat van het A.S.C., Jan den Tex, enige woorden aan de ontgroening. Hij sprak van ‘een zeker pittig karakter’, maar stelde gerust: ‘de groentijd verliep dit jaar zonder noemenswaardige inciden- | |
[pagina 188]
| |
ten’.Ga naar eind21 Ter Braak zou de komende jaren echter nog regelmatig worden herinnerd aan de wijze waarop hij tot de studentenwereld toetrad. Steeds zou dat de herinnering zijn ‘aan een nederlaag’ en hij zocht de fout niet bij de groentijd of bij het A.S.C., maar bij zichzelf. Achteraf gezien kan men misschien zeggen dat het A.S.C. door dit incident nog de grootste verliezer was,Ga naar eind22 maar het Corps zat er niet mee: Ter Braak had moeten slikken. Toen hij in februari 1924 als ‘nihilist’ - iemand die geen lid is van een studentenvereniging - zijn intrede deed als redacteur van Propria Cures, voelde hij, de geboren polemist, zich geroepen op tamelijk brave en nederige wijze zijn afzijdigheid en dus ook niet-polemische houding jegens het Corps te beklemtonen: Het schijnt mij overbodig terug te komen op den samenloop van omstandigheden, die mijn verhouding tot het Corps tot een andere gemaakt hebben, dan degene welke ik gewenscht had. Maar wel acht ik mij hierdoor in vraagstukken van studentenpolitiek in het algemeen aan een strikte neutraliteit tegenover het Corps gebonden.Ga naar eind23 Een enkele keer zou een vertegenwoordiger van het Corps hem in een debat in Propria Cures voorhouden dat een drietal weken groenlopen zijn karakter alsnog ‘enorm veel goed’ zou doen. Dergelijke slagen onder de gordel kwamen echter maar sporadisch voor.Ga naar eind24 De verkiezing tot redacteur van Propria Cures bewees voldoende dat de Corpsleden hem als een gelijke beschouwden. Het dispuut breero schijnt nog wel geprobeerd te hebben hem er weer in te halen, namelijk in september 1922 toen zijn broer Wim lid van dit gezelschap werd, maar daar is Ter Braak niet meer op ingegaan. Wel schoof hij gewoontegetrouw om een uur of half elf 's avonds in café Américain graag aan de tafel van een van de disputen aan. Rancune koesterde hij niet - en het is in het algemeen merkwaardig dat hij die aan de rancune zo'n belangrijke rol zou toekennen, zelf zo weinig rancuneus was.Ga naar eind25 Achteraf kan men zich hem nauwelijks als corpslid voorstellen; de status van ongebondenheid die de ongelukkige gang van zaken van september 1921 noodzakelijkerwijze met zich meebracht, lijkt veel meer bij Ter Braak te horen dan het corpslidmaatschap met zijn conventies en groepscodes. In die zin gebeurde hier het onvermijdelijke en noodzakelijke en was het zeker geen ongerijmdheid. |
|