Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Hoofdstuk 14
| |
[pagina 150]
| |
het domineeschap zou kunnen oplossen. Ik vroeg hem verlegen, of hij mij alleen katechisatie zou willen geven. Wat hij gedacht heeft vermoed ik alleen; maar hij ontfermde zich over mij. Drie jaar heb ik naar hem geluisterd; ik heb hem niet begrepen, maar ik ben hem dankbaar, dat hij mij dwong naar dingen te luisteren, die ik niet begreep. Hij was een hartstochtelijk en verstandelijk philosoof, die mij naar Hegel leidde; dat ik nooit Hegel bereikte, ligt niet aan hem, maar aan het leven, dat er iets op tegen schijnt te hebben, van alle Hegel-discipelen ook werkelijk Hegelianen te maken.Ga naar eind1 Deze persoon was de vrijzinnig-hervormde predikant Emmanuel Johannes van der Brugh, die, geboren in 1877, van de leeftijd van Ter Braaks ouders was. Deze zoon van een kostschoolhouder te Den Haag was na de lagere school meteen in de tweede klas van het gymnasium beland. Hij studeerde theologie te Leiden, destijds het bolwerk van de moderne richting (het ‘modernisme’), deed in 1899 zijn ‘Voorstel’, werd in 1900 hervormd predikant te Nieuw Heivoet en kwam in 1905 te Westwoud, vanwaar hij de colleges van de filosoof BollandGa naar eind2 in Leiden bezocht. Van der Brugh was niet de enige vrijzinnige dominee die zich onder invloed van Bolland ‘verdronk’ in Hegel en mede luister gaf aan het neo-Hegelianisme in Nederland. Er zijn bekendere voorbeelden, zoals de radicale broers Henri en Gustaaf van den Bergh van Eysinga en de anarchist Bart de Ligt. De reden dat Hegel in deze kringen meer aansloeg dan de tot dusver gevierde Kant, ligt enigszins voor de hand. Hegel gaf met zijn dialectische methode - waarbij geen enkele gedachte definitief is, maar als het ware door zijn tegendeel opgeheven wordt in een synthese, enzovoort - ruimte voor een vruchtbaar, ofschoon vaak oeverloos filosoferen; bovendien hield hij, veel meer dan de redekritische Kant, een deur open naar het Hogere en naar God. (Volgens Kant is het immers uitgesloten om God als een werkelijkheid of zelfs maar als een mogelijkheid te kennen.) Maar de oude dogma's klakkeloos aanvaarden en verspreiden, dat weigerden deze moderne dominees. In een Gedachtenisrede, uitgesproken ter gelegenheid van zijn zilveren jubileum als predikant te Tiel, waar hij in 1910 beroepen was, lichtte Van der Brugh dit als volgt toe: Men doet de eeuwige waarheid geen dienst, als men ze hardnekkig vastkoppelt aan onhoudbare beweringen. Om daarover het juiste | |
[pagina 151]
| |
oordeel te kunnen vellen, was wijsgeerige bezinning noodig, die de betrekkelijke waarde en onwaarde der verstandsbezwaren kon doorzien. De verachting der intellectueelen moest worden overwonnen, doordat men de problemen dieper peilde en beter oploste, dan zij met hunne vooroordeelen vermochten te doen.Ga naar eind3 Deze benadering gaf Van der Brugh de naam een studeerkamerpredikant te zijn, wat hij grif erkende - hij gebruikte nu eenmaal niet de gemakkelijkste taal. Zijn filosofische belangstelling blijkt ook wel uit zijn werk als secretaris van het Bolland Genootschap en als redacteur van het Nieuw Theologisch Tijdschrift. Deze kleine, wat gezette man met zijn kalende, ronde hoofd droeg onder de forse knevel een fijn, driekantig geschoren baardje: kenmerk van stadse elegantie, ook al was hij altijd krap bij kas, aangezien hij de inkomsten te Tiel moest delen met een collega-dominee. Om er een centje bij te verdienen gaf hij lezingen voor de Volksuniversiteit en de Vrijmetselarij, waarvan hij lid was; bovendien verzorgde hij ook de catechisatie in de hogere klassen van het gymnasium: lezen van de bijbel. Maar Menno ter Braak genoot het voorrecht van privé-catechisatie, waarin hij overigens niet de enige was: later werd bijvoorbeeld ook de ‘rechtse Provo’ Ridder van Rappard door Van der Brugh in de bijbel onderwezen.Ga naar eind4 Het verzoek was inderdaad van Menno ter Braak zelf uitgegaan en zeker niet van zijn ‘stiefvader’, die volgens gebruik enige afstand tot de dominee betrachtte, want: ‘Latijn vraagt niet van Latijn’ - de dokter vraagt niet aan de dominee. Het privé-onderricht kreeg Ter Braak in de studeerkamer van Van der Brugh's woning op de walmuur (de Tolhuiswal, met uitzicht over de Waal): een primitief ingerichte ruimte met veel boeken en een waanzinnig groot bureau, te groot voor de activiteiten die hier bedreven werden. Van der Brugh mag zijn pupil dan wel naar Hegel geleid hebben, maar gedurende zijn Tielse jaren heeft Ter Braak hoogstens een beetje aan Hegel geroken en hem zeker niet gelezen. Dat laatste gebeurde niet eerder dan in zijn eerste studiejaar te Amsterdam, zoals valt op te maken uit een brief van Van der Brugh aan Ter Braak van 20 maart 1922,Ga naar eind5 waarin hij hem wegwijs maakt in de literatuur van en over Hegel: Hegel zelf is moeilijk. Misschien een Religionsphilosophie met de commentaar van Bolland, waarvan het 1ste deel maar verschenen is.Ga naar eind6 Beter nog is eerst Gabler,Ga naar eind7 Kritik des BewusstseinsGa naar eind8 | |
[pagina 152]
| |
en J.E. ErdmannGa naar eind9 Leib und SeeleGa naar eind10 door te werken. Dan 't Collegium LogicumGa naar eind11 van Bolland en dan Hegel zelf. Misschien is ook de Geschichte der Philosophie van HegelGa naar eind12 wel te begrijpen, al zal juist de finesse 't dialectisch verband dat hij legt je wel voorloopig ontgaan. Het beste is natuurlijk een cursus in de logica, d.w.z. in de ware logica, mondeling voorgedragen. Maar het is waar ook, daar heb je al iets van gehoord. Erdmann is een klein boekje, Gabler ook nog al bescheiden. Bolland gaf ze beide opnieuw uit bij Adriani. Ook Het Verstand en zijne VerlegenhedenGa naar eind13 van Bolland, is interessant. En dan Zuivere RedeGa naar eind14 het standaardwerk, dat in kleinere stukken uiteenvalt, en dus niet aan een stuk behoeft gelezen te worden... In zijn Journaal 1939 heeft Ter Braak de indruk beschreven van een bezoek van zijn ‘leermeester in den hegelschen wijsheid’ op 22 september van dat jaar te Tiel.Ga naar eind15 In de oorspronkelijke uitgave van deze dagboekachtige aantekeningen (De Bezige Bij, 1945) is dit gehele stuk van twee bladzijden handschrift weggelaten; in Ter Braaks Verzameld werk heeft de redactie uit kiesheid de naam van Van der Brugh - door Ter Braak al steeds tot ‘v.d. Br.’ afgekort - door drie puntjes tussen haakjes (...) vervangen.Ga naar eind16 Een lange zin van acht regels, over de vrouw van de dominee is om destijds begrijpelijke redenen (zij was bij publicatie van het Verzameld werk nog in leven) in zijn geheel geschrapt. Uit kiesheid: de passage is op verschillende punten niet zonder kritiek. De aantekeningen laten zich lezen als een aanvulling op de reeds geciteerde ontboezeming over Van der Brugh in Afscheid van domineesland. Ter Braak schetst 's mans charme en onbevangenheid en zijn talent tot converseren, waarbij hij een anekdote steeds perfect tot zijn recht wist te laten komen. Met zijn gezicht van een sater behoorde hij méér thuis in de achttiende eeuw, bij de Franse aforismeschrijvers, dan op een preekstoel in de twintigste eeuw. Dat hij Hegeliaan geworden was, vond Ter Braak na ruim twintig jaar nog steeds een wonder, dat hij alleen maar kon verklaren door een ‘breuk in deze persoonlijkheid’. Een sater - en toch een dominee; een sceptische, spirituele prater - en toch een Hegeliaan. Wanneer Van der Brugh die tweede kant demonstreerde, ontdekte Ter Braak ‘hetzelfde faciele en altijd verbale samenstel van listigheidjes, dat | |
[pagina 153]
| |
dienen moet om andere dominees en Hegelianen tegen het nadenken over de “laatste dingen” te beveiligen’. Hoe die breuk te verklaren? Vastgeroest? Eerzucht? Huwelijk? Zijn vrouw is, wat haar theorieën betreft, de caricatuur van hem, en zij werd dus ook ijlings lid van de N.S.B.; type van de tekortgekomen, kwebbelende, verzuurde vrouw van een intellectualist, met desondanks groote bewondering voor haar man; hun gemeenschap is zeker vooral het zich gemeenschappelijk miskend voelen, zich achtergelaten voelen in Tiel, terwijl zij beter verdienden. Inderdaad, hij verdiende beter, maar niet om het beetje hegelarij, dat hij weet af te scheiden volgens de clubregels! Er volgen dan verschillende tamelijk bitse opmerkingen over de man die zich, méér in zijn schrijfprestaties dan in zijn conversatie, had vastgelegd aan de ketting van Hegel en die zich om zijn ‘hegelarij’ miskend voelde in de domineeswereld, maar zich tegelijk superieur achtte aan de niet-hegelende dominees. De conclusie heeft na al deze gal iets van een overwaardering, een foute optelsom, alsof Ter Braak deze - als we het Journaal mogen geloven - wat wrokkige en mislukte figuur niet het belang wilde ontnemen dat hij in zijn levensgeschiedenis had gespeeld: Alles bij elkaar: een van de inspireerendste figuren, die ik in mijn jeugd ontmoet heb; aan v.d. Br. dank ik mijn eerste arrogantie, maar ook mijn eerste vorming. Rond diezelfde tijd, in het vierde gymnasiumjaar, werd het domineeschap hem op een andere wijze tot een obsessie. Ook dit was een teken van puberteit: zoeken naar de zin van het leven; zoeken naar de eigen identiteit, uitgedrukt in een beroepsvervulling. Want inderdaad speelde de middelbare scholier ernstig met de gedachte later het ambt van dominee te gaan uitoefenen. Hij oriënteerde zich, zocht naar een voorbeeld, controleerde allerlei mogelijkheden: Met een gymnasiumvriend ging ik iederen Zondagmorgen dominees hooren, in en buiten de stad, modern, links-ethisch, rechts-ethisch, evangelisch, orthodox-hervormd, gereformeerd. Wel moet ons een sterke drift naar het Hoogere bezeten hebben, | |
[pagina 154]
| |
dat wij het klokgebeier niet als gewoonlijk in ons.bed beluisterden! Wij waren op dien leeftijd, waarin men zich met geweld een levensbeschouwing wil gaan veroveren; en dus meenden wij de verschillende standpunten tegenover de Opstanding des Vleesches te moeten kennen. Wij hoorden preeken en nog eens preeken, zaten tusschen boeren en winkeliers, vernamen de hatelijkheden, die de secten voor elkaar in bedekte termen overhadden, voelden, dat wij ons verdienstelijk maakten door zooveel ijver voor het Hoogere, maar hielden er tenslotte maar mee op. De laatste preek, die wij op dezen kruistocht hoorden, duurde twee volle uren, en de predikant, die hem uitsprak was links-gereformeerd, links, omdat hij zich op een Zondag met een stroohoed durfde vertoonen. Ik geloof, dat deze twee uur ons te machtig zijn geweest; althans ik herinner mij niets van verdere pogingen in deze richting.Ga naar eind17 Als Menno ter Braak al ooit afscheid van domineesland heeft genomen, dan is het ook goed te constateren dat hij in domineesland nooit echt thuis is geweest, ook al was hij er geboren; hij heeft het land in al zijn provincies en uithoeken bezocht, maar geen plek gevonden waar hij kon aarden. Het geeft hem, vanuit het perspectief van de geloofsgemeenschap, de status van een ontheemde. Toch staat dit ook voor een algemener model; Menno ter Braak was geen uitzondering, maar bevestigde veeleer een regel. Het kostte de protestantse kerken, met name de vrijzinnige stroming erin, in de jaren na 1900 steeds meer moeite de (vermeende) gelovigen aan zich te binden en richting te geven aan het geestelijke en maatschappelijke leven. Er was veel geloofsafval en onverschilligheid te constateren. De Tielse predikanten mopperden er graag over dat de jeugd de voorkeur gaf aan dansfeestjes, flaneren in de Waterstraat of de beruchte najaarskermis boven het volgen van catechisatie. Zij wezen met nadruk op de eenheid van christendom en cultuur: zonder godsdienst zou de mens nooit werkelijk gelukkig worden. Dominee Van der Brugh pleitte ook voor méér kerkelijke invloed op het maatschappelijk werk, de Kerk was immers van grote ‘idealistische beteekenis’ en een middel ‘tot verband en samenwerking van menschen met onmacht’. Het hielp aan de onderkant noch aan de bovenkant van de stedelijke samenleving. Vooral de vrijzinnig-liberale bovenlaag in een gemeente als Tiel bleek weinig gevoelig voor het kerkelijk appel.Ga naar eind18 Dit betekende echter niet dat er sprake was van een samenleving van | |
[pagina 155]
| |
ontheemden: daarvoor was de vrijzinnig-liberale cultuur in deze gemeente veel te coherent. Als men al niet kan spreken van een liberale zuil, dan toch van een liberaal-vrijzinnige sfeer,Ga naar eind19 en in deze sfeer kon Menno ter Braak zeer wel gedijen. |
|