Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
IV Gymnasiast te TielJe kunt nauwelijks zoo ver teruggaan in de jaren, of het was er, het fluisteren op school, waarbij je moest blozen, waarbij je niet je oogen knipperen moest, je werd warm en verward... je voorhoofd besloeg. | |
[pagina 123]
| |
Hoofdstuk 11
| |
[pagina 124]
| |
woorden van een nicht van de Ten Bokkel Huininks over Trui ter Braak: ze is als een koekoek, want ze legt haar eieren steeds in het nest van een ander.Ga naar eind3 Zijn proefschrift over Kaiser Otto iii zou Menno ter Braak laten voorafgaan door de opdracht ‘Aan mijn Ouders en “Pleegouders”’. Deze laatsten waren oom Jan Gerrit ter Braak en tante Anna Elisabeth Viëtor wier op 16 juli 1900 gesloten huwelijk tot hun grote spijt kinderloos was gebleven. Zij namen het neefje uit Eibergen op alsof het hun eigen kind was. Vooral van zijn tante, een lieve vrouw die zo druk was dat zij soms over haar woorden viel, kon Menno alles gedaan krijgen. Dokter Jan ter Braak was net als zijn acht jaar jongere broer in de Achterhoek een wat stille en in zichzelf gekeerde man. Hij sprak minder makkelijk en was, voor wie aan zijn tongval niet gewend was, lastig verstaanbaar.Ga naar eind4 Zij bewoonden een machtig groot, uit twee huizen samengesteld, pand aan de Korenmarkt 55, waar zij wel een mud neefjes en nichtjes hadden kunnen onderbrengen; nadien hebben er wel drie families tegelijk gewoond en later vormde het een tehuis voor meisjes werkzaam in de gezinszorg. Menno kreeg hier een grote slaap- en werkkamer met balkon, aan de achterkant van het huis. Op de Korenmarkt werd in vroeger tijden graan verhandeld; in 1850 was er een later overkapte Beurs gebouwd met in Korinthische stijl opgetrokken gaanderijen. Het reglement van de Korenbeurs bepaalde dat het luiden van het beursklokje om half tien 's ochtends het moment aangaf waarop de hekken gesloten moesten worden, waarna ze bij het luiden van half twaalf weer werden geopend. In de tussenliggende tijd mochten er geen zakken graan meer worden aangevoerd, behalve door zakkendragers, die met één of anderhalve cent beloond werden.Ga naar eind5 Aan het pleintje tegenover het doktershuis lag ook het bekende hotel-café De Beurs, met een bijbehorend zaaltje waar de Tielenaars eens per maand hun artistieke gaven mochten tentoonspreiden. Voor Menno ter Braak moet Tiel de mondaniteit ten top zijn geweest. Het was een stad met veel vertier, waar geen zaterdag voorbij ging of er viel wel iets te feesten. Dit had zeker te maken met de overwegend vrijzinnig-liberale inslagGa naar eind6 van de bevolking van dit Betuwestadje. J.G. ter Braak en zijn vrouw - dochter van de plaatselijke, nadien Nijmeegse, postdirecteur Willem Frederik Viëtor - behoorden tot de Tielse society, al timmerde de dokter niet geweldig aan de weg. Het waren twee verschillende werelden, de dokterspraktijk diep in de provin- | |
[pagina 125]
| |
cie van vader Ter Braak in Eibergen en oom Jans praktijk in een vooruitstrevende stad als Tiel. Op het platteland was het ploeteren, sjouwen en weinig verdienen, met weinig voorzieningen en gemakken; in het relatief welvarende Tiel was het natuurlijk ook hard werken, maar met aanzienlijk meer comfort en vooral meer ‘kassa’, te meer daar dokter J.G. ter Braak ook heelkundige ingrepen verrichtte, dus als chirurg optrad. Zijn broer Hendrik in Eibergen deed dat overigens ook wel, alleen bracht het hem veel minder geld in het laatje. Ook wat kleding betrof sprongen de verschillen in het oog: waar tante Lize bij een feestelijke gelegenheid een liberty-jurk droeg met een open hals, waarin precies een gouden ketting met medaillon paste, daar was de open hals in het donkere pij-achtige gewaad van Trui ter Braak bedekt met een witte col die bijna tot haar oren reikte: zo bleef zij altijd iets houden van een op een feestje verdwaalde diaconesse. Dan oom Jan: een werelds man, zijn armen los ontspannen op de leuningen van de stoel, een witte hoed op het hoofd, een elegante lorgnet op de neus (zijn neef Menno, bijziend, zou hem daarin tot het einde van zijn levensdagen navolgen). Het voornaam ogende gelaat, dat zich quasi-onverschillig maar zeker niet hooghartig, niet verwaardigt in de richting van de lens te blikken, afgewerkt met een fijn geknipt, spits snorbaardje - daaronder een krijtstreeppak met een wit vestje en een zwierige gestrikte das. In contrast daarmee was de uiterlijke verschijning van zijn jongere broer Hendrik weer het summum van eenvoud: foto's laten Hendrik zien met een soort schipperspet op het hoofd, terwijl hij zich zo smal mogelijk probeert te maken op de bank waar hij tussen anderen ingeklemd zit. Ook hij draagt als veel oudere mannen in die tijd een baard en een snor, maar bij hem bedekken ze een groot deel van zijn gezicht; ook hij kijkt niet in de camera, maar waar oom Jan als notabel stadsmens de routine van het poseren beheerst, daar heeft de blik van Menno's vader iets onrustigs en eufoors, zo van was ik maar ginds waar de vogels opvliegen en de rivier stroomt en stroomt. Waar zit Menno, gymnasiast dan nog, op de foto? Hij zit naast oom Jan en tante Lize - en niet naast zijn vader en moeder. De gehechtheid aan een zekere luxe en de voorkeur voor verzorgde, opvallende en chique kleding zou hij van zijn oom en tante overnemen. Zeker in zijn studietijd te Amsterdam, toen hij op eigen benen kwam te staan, kreeg zijn verschijning een bijna dandy-achtige allure. De praktijk van dokter Ter Braak in Tiel strekte zich uit tot de overzijde van de Waal, waar een aantal kleine, maar rijke katholieke dorpen | |
[pagina 126]
| |
gelegen was, te beginnen met het plaatsje Wamel. Een stalen gierpont - de Zeldenrust (‘de rode vlek tussen Rotterdam en Bazel’ voor de scheepvaart)Ga naar eind7 - en een schroefstoombootje, de Gijsbert Stout ii, voorzagen dag en nacht in de verbinding tussen beide oevers. Van huis uit was J.G. ter Braak Nederlands-hervormd, maar hij dacht zeer vrijzinnig, wat alleen al blijkt uit zijn oude, ‘onafscheidelijke’ vriendschap met de Haarlemse doopsgezinde predikant Arjen Binnerts Sz. Ook was dokter Ter Braak sociaal voelend: dit spreekt bijvoorbeeld uit zijn ijveren in de Tielse kerkenraad, na een eclatante gemeentelijke verkiezingswinst voor de sdap in 1919, voor een sterk met de arbeiders meelevende predikant - wat overigens zonder resultaat bleef. Tante Lize was van remonstrantse afkomst en ook haar optreden getuigde van maatschappelijke betrokkenheid. Toen er tijdens de Eerste Wereldoorlog behoefte ontstond aan een gaarkeuken waar minderbedeelden een maaltijd konden halen, was mevrouw Ter Braak-Viëtor degene die deze keuken inrichtte. Het lijdt nauwelijks twijfel dat Menno ter Braak van zijn oom en tante veel directe affectie en warmte heeft ontvangen; misschien zelfs was de beschermende en koesterende drang van deze ‘pleegouders’ zo groot dat hij, in de kern een hoogstgevoelige, maar emotioneel geremde en met zijn compenserende verstand worstelende jongen, vooralsnog niet de juiste discipline en tactiek ontwikkelde om zich voldoende te wapenen tegen de tegenslagen in zijn leven. In wat voor omgeving kwam hij in september 1915 terecht?Ga naar eind8 Tiel was een kleine handelsstad van ruim 11.500 inwoners, met een verzorgende functie voor het omringende platteland, de Neder-Betuwe, de Tielerwaard en het Land van Maas en Waal. De aanwezigheid van een arrondissementsrechtbank - opgedoekt in 1933 -, een kantongerecht, een gymnasium, een hbs, een gevangenis en twee ziekenhuizen (protestants en r.-k.), ‘beide ingericht naar de nieuwste eischen der medische wetenschap’,Ga naar eind9 zorgden voor een grootstedelijke dienstenstructuur. Het merendeel van de Tielenaren was vrijzinnig-protestant, de katholieken maakten als grote minderheid bijna een derde van de bevolking uit; joden, gereformeerden en protestantse dissentergemeenten, zoals de Protestantenbond, vormden kleine tot zeer kleine groepen. Dominant was de cultuur van de hogere middengroepen, die als vrijzinnig-liberaal bestempeld kan worden. De elite kwam samen in enkele genootschappen en sociëteiten - een zogenaamde Groote Sociëteit en een minder besloten Buitensociëteit op de Waaldijk. Met het, doorgaans aan ballotage en | |
[pagina 127]
| |
hoge contributie gebonden, lidmaatschap daarvan verzekerde de sociaal ambitieuze Tielenaar zich van de nodige standing en respectabiliteit. Toen Tiel nog een garnizoensstad was, plachten de officieren elke dag in de Groote Sociëteit, opgericht in 1790, de krant te lezen; tegen het einde van de middag verscheen de volledige rechterlijke macht om de afgelopen dag door te nemen, en iedere middag gingen de deuren van het gymnasium uiterlijk om halfvier dicht, omdat de rector, Le Grom, geen minuut later dan vier uur op de sociëteit wilde aankomen. Verscheidene Tielse families zijn tweehonderd jaar onafgebroken lid geweest; geen moment dat er niet een jonkheer Van Lidth de Jeude lid was of een Van Rappard.Ga naar eind10 De gymnasiumleerling Menno ter Braak was voor zulk grotemensengedoe natuurlijk nog veel te jong en te groen. Deze sociale structuur moet wel een stempel op hem hebben gedrukt. Zelfbewust als hij wilde zijn en weinig spontaan als hij was, was het hem al in Eibergen moeilijk gevallen onbevangen met de dorpskinderen om te gaan. Nu kwam hij thuis bij de kinderen van een stedelijke elite die zich hecht aaneensloot om zich te onderscheiden van de lagere sociale klassen. Dit versterkte in hem een elitaire neiging, die hem later soms kwalijk is genomen. In de jaren dat Menno ter Braak in Tiel verbleef, spitste zich ook hier de arbeiderskwestie toe. Er ontstond vijandschap tussen kapitaal en arbeid, ‘talrijker dan de behuisden in kastelen waren de beluisden als kamelen’.Ga naar eind11 De vroeger harmonieuze standsverhoudingen kwamen onder druk te staan door een groeiend zelfbewustzijn en toenemende politisering van de arbeiders. Zij organiseerden zich in vakverbonden en werkliedenverenigingen en zagen het zetelaantal van de sdap aan het einde van de oorlog vermenigvuldigd van één tot vijf. Liberalen, orthodoxprotestanten en katholieken sloegen de handen ineen om zich tegen het rode gevaar te beschermen. Gezamenlijk cultiveerden zij het ideaal van Nederlands eenheid onder het Oranje-koningshuis als propagandamiddel tegen de socialisten. Het hoogtepunt van deze actie werd bereikt in november 1918, toen Troelstra de machtsovername door de arbeidersklasse aankondigde - een revolutie die hij echter binnen de kortste keren weer affloot. De liberalen reageerden als gebeten. Er werd een fakkeloptocht georganiseerd en op zaterdag 30 november hield de Oranjevereniging een feestdag waarop de Tielse bevolking massaal haar loyaliteit aan regering en koningshuis betuigde. Massaal, want slechts een kleine minderheid van de plaatselijke sdap-leden had zich achter | |
[pagina 128]
| |
Troelstra geschaard. Ongetwijfeld hebben die dag ook in het ‘stiefouderlijk’ huis aan de Korenmarkt de vlaggen en wimpels uitgehangen, ongetwijfeld heeft ook de zestienjarige Menno zich die dag met vrienden en vriendinnen in het feestgedruis begeven en zich 's avonds op de dansvloer uitgeleefd. Het zou nog verscheidene jaren duren voordat hij door de ideologische achtergronden van de oranjeviering heen prikte en er zelfs van ging walgen, zoals bijvoorbeeld tot uiting komt in het hoofdstuk ‘Oranje boven!’ van de roman Hampton Court: Bah, hij haatte dat oranjegespuis met al die gelijke verschillende smoelen. Alle jezus, wat loopen die kerels statig in de rij! [...] Met zijn hoevelen zijn ze wel op straat vandaag! Meer dan op 1 Mei? Tellen, en wie met het grootste getal uit de bus komt, die heeft het recht om gelijk te hebben.Ga naar eind12 Voor hem gold toen alleen nog maar het recht en het gelijk van het kleinste, ondeelbare getal: de enkeling, de persoonlijkheid. Ofschoon Tiel aan de in 1882 geopende Betuwespoorlijn Rotterdam-Arnhem/Nijmegen lag (de verbinding waarvan Ter Braak dankbaar gebruik maakte), werd en wordt zijn karakter toch vooral bepaald door de majestueuze rivier de Waal, rustig voortstromend in haar 320 meter brede zomerbed, kolkend in haar 1100 meter brede winterbed. In de jaren tien van de twintigste eeuw was het water nog helder en weerkaatste het als een staalblauwe spiegel het licht van de hemel; het kon echter ook vaal en grijs zijn en overdekt met donderende of krakende ijsschotsen. Steeds leverde de Waal een machtige aanblik op, steeds boeide zij het oog (en het oor) en steeds verscheen zij voor de toeschouwer in een ander licht. Nergens, wisten de Tielenaren, was het riviergezicht op de Waal zo groots als vanuit het op de noordoever gelegen Tiel: stroomopwaarts en -afwaarts overzag men de rivier kilometers ver en door het drukke scheepvaartverkeer was het aanzien van de stroom steeds wisselend.Ga naar eind13 Menno ter Braak moet in zijn gymnasiumperiode te Tiel wekelijks een epistel naar het ouderlijk huis in de Achterhoek hebben verzonden, waar deze almaar groeiende stapel correspondentie door moeder Ter Braak als een schat werd bewaard, onder meer om de brieven te zijner tijd aan de toekomstige vrouw van haar zoon te kunnen laten lezen zodat deze een goed beeld zou krijgen van zijn jeugd. Bij dit voornemen | |
[pagina 129]
| |
bleef het; Ter Braaks latere echtgenote werd de lectuur wel aanbevolen, maar zij kreeg het pak om onopgehelderde redenen nooit onder ogen. Wellicht zijn de brieven in de meidagen van 1940 door de overangstige moeder vernietigd, of na het overlijden van de beide ouders in 1952 opgeruimd door een ten aanzien van de waarde van deze stukken wat onverschilliger schoondochter, de vrouw van Ter Braaks jongste broer Jan. Wie van de nagelaten papieren van Menno ter Braak enigszins een overzicht heeft, zou het nodige van wat daarin uitsluitend secretariële of literatencorrespondentie is graag willen missen voor deze juvenilia, waarin de schrijver ongetwijfeld zijn grote waarnemingsvermogen, zijn frisse humor en ironie, zijn ontwakend hart en misschien ook zijn eerste twijfel aan de zin en waarde van veel dingen heeft laten spreken. In later jaren zou ‘Tiel’ voor hem geheel en al tot een sfeer worden, een muzisch beeld, waarin noties van dreiging (de oorlog, de toekomst) en verwachting en verlangen (het leven, de liefde) met elkaar om voorrang vochten. Altijd bleef in hem het heimwee sluimeren ‘naar gras en primitieve geluiden, naar langzame schepen op bochtige rivieren’,Ga naar eind14 altijd ook bleef dit verlangen overschaduwd door de vrees voor oorlogsgeweld en zelfs de ondergang van de gehele wereld. Toen hij tijdens zijn vakantie in september 1939 weer eens enkele dagen te Tiel was, als vanouds logerend bij zijn ‘pleegouders’, zag hij de lijn van zijn leven als het ware getrokken tussen de twee aankondigingen van een wereldbrand en drong de gedachte zich aan hem op dat alles in wezen onveranderlijk en statisch is en elke schijn van verandering bedrieglijk. Op 21 september 1939 noteerde hij in zijn gelegenheidsdagboek, nadat hij de vorige dag in Tiel was aangekomen: Gefietst langs Opheusden-Ochten, met het prachtigste landschap vol herinneringen aan 17e eeuwsche meesters. Dit landschap pas leeren zien door die meesters. Weinig ‘contact’ met den oorlog; het apocalyptische ondier heeft te Dantzig gebruld,Ga naar eind15 maar ik heb het niet gehoord en alleen de conclusies in de kranten gelezen. Zijn stem moet ‘mat’ hebben geklonken. | |
[pagina 130]
| |
dat ik mij telkens verbaas, als er nog ergens eenzelfde naambordje is, als ik nog dezelfde wezens tegenkom van vroeger, en soms niet eens erg veranderd. Het semi-permanente karakter van dit alles (de eleatische ‘schijn’ boven de heraclitische ‘werkelijkheid’) is het eigenlijk-bekoorlijke van deze wandelingen. Panta rei: maar de heer Stolk woont nog precies waar hij vroeger woonde. Hij is nog, hoewel hij wordt gestroomd. En ook dit huis is nog het huis van den vorigen oorlog; het is, alsof het in twintig jaar niets gedaan heeft dan wachten, tot ‘het’ opnieuw zou beginnen. Mijn tante breit weer sokken voor militairen; alleen de radio, waaruit alle nieuwsberichten worden getapt, is een novum.Ga naar eind16 Een radio zou Ter Braak zich in de meidagen van 1940 ook als een ‘novum’ aanschaffen, maar wat hij, antropomorfiserend, zei over het huis van zijn oom en tante, namelijk dat het in twintig jaar niets gedaan had ‘dan wachten tot "het" opnieuw zou beginnen’ - was dat niet een projectie van zijn eigen melancholie en machteloosheid? |
|