Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Hoofdstuk 10
| |
[pagina 112]
| |
Tussen Eibergen en het op achttien kilometer afstand naar het zuiden gelegen Winterswijk was een spoorverbinding die van het nabijgelegen Neede via Groenlo liep. De schoolkinderen moesten plaats nemen in een zogenaamde ‘boevenwagen’, een aparte wagon voor de toenmalige hooligans. Het gebeurde namelijk wel eens dat de baldadige jeugd de planken uit de vloer trok en vervolgens uit de open ramen tegen de telefoonpalen smeet. Een aparte conducteur moest ervoor waken dat het zo ver niet kwam.Ga naar eind4 In 1938 werd het onrendabele personenvervoer op dit lijntje definitief gestaakt.Ga naar eind5 Nog tijdens zijn Eibergse leerjaren kreeg Menno ter Braak pianoles van Jakob Cöllen,Ga naar eind6 die van 1885 tot aan zijn dood in 1919 gemeentelijk muziekonderwijzer te Winterswijk was, tevens dirigent van het Winterswijks Mannenkoor, het fanfarekorps Euphonia en de Zangvereeniging Caecilia. Hoe groot de ervaring en de capaciteiten van deze ‘muziekdirecteur’ ook waren, zijn pianolessen (die aan huis werden gegeven) leidden bij Menno ter Braak tot een ‘échec’ - in de biografische aantekeningen van broer Wim staat zelfs: een ‘volledig échec’. Het gefnuikte talent zou nadien echter zelf een akkoordenstelsel bedenken en zijn hele leven met groot genoegen piano blijven spelen. Want een muzikaal talent bezat hij, hoe eigenaardig ook: Ter Braak was bedreven in het improviseren, een gave die hij gemeen had met zijn grote voorbeeld, de filosoof Nietzsche. Ook was hij in staat een in de bioscoop gehoord populair wijsje thuis op de piano noot voor noot na te spelen. Later schijnt hij eens te hebben gezegd dat, als hij voor niets had willen deugen of als het allemaal niets geworden was, hij nog altijd pianist in een kroeg had kunnen worden.Ga naar eind7 Het pianotalent kwam trouwens van moederskant: grootmoeder Guurtje Huizinga-Koekebakker was een goed pianiste, evenals tante Lotte; oom Menno, de dominee, speelde voortreffelijk orgel. Met dit laatste instrument kon Menno ook wel overweg. Toen hij wat ouder was, mocht hij wel eens diensten van de Protestantenbond op het Seraphier-orgel begeleiden. Dan kon het gebeuren dat hij tijdens de preek in slaap sukkelde en met zijn volle gewicht op het klavier neerzeegGa naar eind8 - zelfs in dromenland wist hij de dominees te verschrikken! Van wie hij heeft leren vioolspelen, is onbekend, maar dat hij ook dit instrument redelijk beheerste, blijkt uit het feit dat hij geregeld duetten speelde met zijn tante Betsy. Er zijn diverse foto's bewaard gebleven waarop hij een viool vasthoudt, en zelfs één waarop hij met een mandoline is afgebeeld - al heeft hij met dit instrument geen blijvende | |
[pagina 113]
| |
relatie onderhouden.Ga naar eind9 De viool is hij echter tot in zijn vrijgezellentijd blijven koesteren en de piano was hem zelfs een levensbehoefte: 's ochtends bij het opstaan moest hij altijd even spelen, zelfs de binnengekomen post werd aan het klavier gelezen en muzikaal van commentaar voorzien. Wat het improviseren betreft: de meeste mensen die van het blad spelen (wat Ter Braak weer niet kon), kunnen dat niet omdat improviseren een vorm van componeren is, met dien verstande dat een componist de noten vastlegt, waar men ze bij het improviseren de vrije loop laat. Simon Vestdijk, die echt wat van muziek wist, herinnert zich van Ter Braak dat zijn schichtigheid (lees: zijn verlegenheid in gezelschappen) hem op gezette tijden naar de piano dreef, ...om daar uiterst soepel en elegant jazz te improviseren. Volgens [de componist Willem] Pijper, die hem in Rotterdam had gekend, had hij een uitgesproken muzikale aanleg, onontwikkeld natuurlijk, maar wanneer de hyperkritische Pijper zoiets zei, was het gewoonlijk ook waar. Hij had iets lenigs en golvends in zijn bewegingen; in zijn lichaam zat meer muziek dan in dat van menig beroepsmusicus.Ga naar eind10 Trouwens, Vestdijk was zelf ook bepaald het prototype van een ‘stijve Hollander’!Ga naar eind11 De eerste grote ulo-vakantie werd met moeder en verscheidene andere kinderen eind juli - begin augustus 1913 doorgebracht bij oom Jaap Koekebakker, dominee te Aardenburg, en diens vrouw Rie. Daar maakte het hele gezelschap een uitstapje naar Knokke via de rechtstreekse buurtspoorweg: ‘Wij hebben heerlijk genoten in Knokke, je ziet hier het achttal in strandcostuum. Over halen of brengen van de jongens schrijf ik nog wel.’Ga naar eind12 Aldus de krabbel van Trui ter Braak aan haar zuster Lot in Hengelo, op de achterkant van een foto waarop Menno en zeven andere kinderen tegen een kunststranddecor poseren. Tante Lotte zou de kinderen Ter Braak enkele dagen later onder haar hoede krijgen. Een jaar later bracht Menno een regenachtige vakantie door bij zijn oom en tante Ter Braak-Viëtor te Tiel, het Betuwestadje waar zijn moeder hem na beëindiging van de ulo graag op het plaatselijke gymnasium terecht zag komen. Er hing een dreigende spanning in de lucht. Op 28 juni 1914 was de aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk met | |
[pagina 114]
| |
zijn gemalin in Serajevo door Servische kogels om het leven gekomen. Vrij spoedig nadat de ‘groote oorlog’ van 1914-1918 was uitgebroken, schreef Ter Braak een Kort overzicht van den Europeeschen oorlog 1914 in negen hoofdstukken,Ga naar eind13 dat begint met de volgende herinnering: 's Morgens zaten we aan het ontbijt, toen mijn oom, die de courant zat te lezen, zeide: ‘Tusschen Oostenrijk-Hongarije en Servië staat het gespannen. Een oorlog zal wel onvermijdelijk zijn.’ Verder werd er niet meer over gesproken, want och, de haat tusschen de dubbelmonarchie en Servië was wel bekend. In Tiel was de spanning in 1914 goed te voelen. Vooral 's avonds waren de straten vol mensen die de laatste krantenbulletins lazen. De onrust vermeerderde nog toen een detachement infanterie het inundatiekanaal van de Hollandse waterlinie kwam bewaken: de sluizen konden zo nodig onmiddellijk worden opengezet. Op 31 juli stond de terugreis naar Eibergen gepland. Om drie uur die dag in Zutphen aangekomen, zag Menno dat er opeens groene en witte biljetten werden aangeplakt: ‘Allen opkomen! Militie, Landweer, allen.’ In een mum van tijd was alles vol militairen - grenadiers, wielrijders, infanterie en wat dies meer zij. Na de algemene mobilisatie, waarvan de eerste dag bepaald was op 1 augustus, waren er tweehonderdduizendGa naar eind14 soldaten onder de wapenen, die onder andere in allerlei populaire tentoonstellingshallen moesten worden ondergebracht, zoals in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt. De jeugdige geschiedschrijver in zijn Overzicht: ‘Deze mobilisatie is schitterend geweest. In één dag waren alle soldaten op hun post. Zelfs vreemden getuigen er van.’ In september 1939, enkele weken na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, was Ter Braak opnieuw in Tiel, waar een tochtje langs de dijk in westelijke richting naar Ophemert een sterke herinnering in hem opriep. Daar woonde een visscher, Jeebe genaamd, van wien wij paling moesten meenemen naar Eibergen, toen wij in Tiel logeerden, Juli 1914. Dat heeft dieperen indruk op mij gemaakt dan de mobilisatie zelf; als ik dit huisje weer zie en den naam Jeebe hoor noemen, ruik ik de kindersfeer van 1914 weer. Paling is: spanning en vage angst. Zoo ontstaan de meeste herinneringen, althans bij mij. Muziek.Ga naar eind15 | |
[pagina 115]
| |
Na de verspreiding van het bericht van de mobilisatie gonsde het in 1914 door het hele land van de geruchten. Veel burgers waren in die eerste uren totaal van streek.Ga naar eind16 De overal beierende torenklokken gaven de indruk dat er groot gevaar dreigde, dat het land in nood verkeerde. Velen werden door een panische schrik bevangen, zij vreesden dat hun bankbiljetten geen waarde meer zouden hebben. Voor De Nederlandsche Bank te Amsterdam verdrong zich een grote menigte om papiergeld te wisselen tegen edelmetaal. In de winkels werd soms alleen zilvergeld in betaling aangenomen. Op 29 juli bleef de Amsterdamse effectenbeurs vanwege het onbekookt handelen en verhandelen zelfs voor het eerst sinds 1848 gesloten. Een grote angst bij het gezin Ter Braak was aanvankelijk of vader in dienst zou moeten gaan als officier van gezondheid. Toen dat niet het geval bleek, raakte de oorlog iets meer op de achtergrond. Tegelijkertijd bleef hij steeds in directe nabijheid. In Eibergen trok de jeugd naar de grenspost om de wachthoudende Duitse soldaten gade te slaan. De dokterszoon Ter Braak verstoutte zich zelfs tot een voorzichtige conversatie. Wat dachten de Duitsers van hun oorlogskansen? Op dat moment stonden Duitsland en Oostenrijk tegenover Rusland, Frankrijk en Servië. Slechts één grote mogendheid, Engeland, deed nog niet mee omdat het haar positie verbonden had aan de onafhankelijkheid van België en Nederland. Duitsland leek eerst Frankrijk te willen verpletteren om vervolgens met Rusland af te rekenen. Er bestond dan ook grote vrees dat de Duitsers de neutraliteit van Nederland zouden schenden om in Frankrijk te komen. Op 2 augustus bezetten zij het Luxemburgse grensplaatsje Troisvierges, waardoor de onzijdigheid van het groothertogdom geschonden werd. De teerling was geworpen. Overal in het Westen ging een kreet van verontwaardiging op tegen de Duitsers, die ook nog eens een ultimatum aan België hadden uitgereikt waarin ze vrije doortocht van de troepen naar Frankrijk eisten. Voor de Duitse generale staf liep de kortste weg naar Parijs nu eenmaal dwars door België. De onvervaarde koning Albert i weigerde en gaf zijn soldaten in een proclamatie te kennen: ‘Caesar heeft tot uwe voorouders gezegd: Van al de volkeren van Gallië zijn de Belgen de dappersten.’ Maar de Belgische vorst zal zeker ook bekend zijn geweest met het spottende woord van Napoleon, dat de neutraliteit een voortreffelijk iets is, maar alleen in tijden van vrede. Spoedig daarna kwam de oorlogsverklaring en vielen de Duitse troepen op 4 augustus België | |
[pagina 116]
| |
binnen bij Visé, vlak bij de Nederlandse grens. De jonge Ter Braak hield de ontwikkelingen elke dag bij door vlaggetjes op de landkaart te prikken. Tijdens hun opmars lieten de ‘Alboches’ - zoals de scheldnaam voor de Duitsers luidde - een spoor van dood en verwoesting achter. Maastrichtenaren en andere Nederlanders verdrongen zich op de heuvels langs de Maasvallei om als ramptoeristen het ‘losgebroken monster’ gade te slaan. Veel Belgische dorpen en steden, zoals Visé, Dinant en Leuven, werden met de grond gelijkgemaakt. In Leuven ging ook de Universiteitsbibliotheek in vlammen op, omdat de Duitse troepen instructies hadden ook de intellectuele hulpbronnen van de vijand te vernietigen. In totaal lieten ongeveer vijfduizend burgers in het ‘doortochtsland’ het leven. In het geval van (al dan niet vermeende) provocaties, bijvoorbeeld door het optreden van francs-tireurs, werden argeloze burgers bij wijze van represaillemaatregel zonder enige vorm van proces terechtgesteld.Ga naar eind17 Vooral de Ulanen, het autonome elitekorps van de cavalerie, waren berucht om de terreur die zij uitoefenden. De moordpartijen zoals die in Leuven, Aarschot en Dendermonde wekten in Nederland grote afschuw. Massaal vluchtten Belgische soldaten en burgers in paniek naar het neutrale Nederland. Want neutraal was Nederland - de Duitse troepen hadden er angstvallig op gelet de Nederlandse afzijdigheid te waarborgen - neutraal zou het ook blijven.Ga naar eind18 De exodus bereikte een hoogtepunt tijdens het beleg en het aansluitende bombardement met Krupp- en Skoda-kanonnen van Antwerpen begin oktober 1914. Een groot deel van de bevolking verliet de stad in dolle, onberaden angst.Ga naar eind19 De veertigduizend achtergebleven soldaten volgden hun voorbeeld en weken uit naar het noorden. In de periode augustus-oktober zochten ruim één miljoen Belgen een veilig heenkomen in Nederland; de meerderheid keerde weliswaar binnen enkele maanden terug, maar ruim honderdduizend Belgen wachtten het einde van de ‘groote oorlog’ af in Nederland, waar de opvang van al deze vluchtelingen de nodige problemen met zich meebracht. De twaalfjarige historicus Menno ter Braak schrijft in zijn Kort overzicht van den Europeeschen oorlog dat zij hier ‘uitstekend werden ontvangen’, maar van deze opmerking dient men de nodige percentages chauvinisme af te trekken.Ga naar eind20 Dat de Belgen bij de vredesonderhandelingen van november 1918 Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg voor zich zouden opeisen, werd overigens door vele Nederlanders als het toppunt van ondankbaarheid ervaren. | |
[pagina 117]
| |
Dit alles is hier zo uitvoerig gememoreerd omdat het niet denkbeeldig is dat er een verband bestaat tussen de paniekstemming in Nederland in mei 1940 en die in België in de maanden augustus-oktober 1914. Het is heel goed voorstelbaar - concrete uitspraken hierover ontbreken helaas - dat de achteraf wellicht als overdreven te beoordelen angst van Ter Braak voor het optreden van de Duitse troepen en het lot dat hem onmiddellijk te wachten stond, hem ingegeven was door zijn kennis van de gruwelen die de Duitse troepen bij hun opmars in de Eerste Wereldoorlog in België op hun geweten hadden. Ook zal hij door krantenberichten en anderszins al vroeg in zijn leven een beeld hebben gekregen van de beproevingen van het vluchtelingschap. Later werd deze indruk versterkt door de verhalen van Duitse emigranten die, al dan niet gedwongen, voor het nazi-regime waren uitgeweken. Van de historicus H.W. von der Dunk, die zelf op jeugdige leeftijd met zijn ouders uit Duitsland naar Nederland moest emigreren, is de opmerking: Vluchtelingen worden gehalveerde mensen. De vluchteling verliest de basis voor zijn gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen, de zekerheid die voortvloeit uit de natuurlijke vertrouwdheid met zijn omgeving, de zelfstandigheid en vrijheid die berusten op dat vertrouwen namelijk dat wat men geleerd heeft, dat de eigen waarden en normen geldige pasmunt zijn.Ga naar eind21 Het ligt voor de hand dat zulke overwegingen ertoe bijgedragen hebben dat Menno ter Braak in mei 1940 naliet al de nodige stappen te zetten om zelf te emigreren. In 1914 besteedde de jonge historicus in zijn Kort overzicht van den Europeeschen oorlog, dat overigens niet verder reikte dan september van dat jaar en ongetwijfeld ook in die maand geconcipieerd is, ook enige aandacht aan het Nederlandse spoorwegwezen in oorlogstijd. Dit onderwerp kreeg natuurlijk zijn speciale aandacht omdat hijzelf elke dag heen en weer naar Winterswijk moest ‘sporen’. De verschillende spoorwegmaatschappijen in ons land staakten tegen 1 Augustus den dienst bijna geheel, zoodat de verbinding tusschen de steden en dorpen bijna geheel werd verbroken. Alle treinen werden voor militairen beschikbaar gesteld. 2 September werd een belangrijke uitbreiding verkregen. Midden September | |
[pagina 118]
| |
werd den dienst weer uitgebreid, doch veel verbeterde hier de toestand niet door. Uit november 1917 stamt een gymnasiumopstel van de dan vijftienjarige Ter Braak, getiteld ‘Het reizen voorheen en thans’.Ga naar eind22 Het geeft een vergelijking tussen het reizen per trein in 1913 en in 1917, waardoor de schrijver duidelijk wil maken wat de oorlog in Nederland heeft aangericht; het instituut ‘trein’ staat als het ware voor het grote geheel van het maatschappelijke verkeer. Opmerkelijk is de pointe tegen het oostelijke buurland, dat kennelijk schuldig wordt geacht aan de malaise: ‘Wanneer, o Duitschland, zult ge niet meer onhebbelijk zijn?’ Het reizen anno 1917 betekent eindeloos wachten aan het loket om inlichtingen, betekent prijsstijgingen van vijftig procent, betekent stampvolle treinen die slechts zeer sporadisch rijden, en als ze rijden staan ze om de haverklap stil omdat de steenkolen het water van de stoommachine niet aan de kook kunnen houden (‘dat is de schuld van Duitschland’); het reizen in oorlogstijd betekent ook de tweedeklaswagen te moeten delen met sociale uitersten: de aristocratie en O.W. (‘dat beteekent oorlogswinst!’), kortom, hier zitten de rechtsgeleerde en de boer broederlijk naast elkaar. Het opstel eindigt met de verzuchting: Wanneer o spoorboekje zult ge weer lijvig en gevuld worden? In 1933, het jaar van Hitlers machtsovername, zou Ter Braak de moderne mens beklagen ‘die zich zelfs betrekkelijk gemakkelijk over een zoo lijfelijk feit als een wereldoorlog heen kan zetten’. Dit Europese optimisme was voor hem voorgoed verleden tijd. Ter Braaks kritiek doet sterk denken aan de boutades van Karl Kraus naar aanleiding van de toeristische uitstapjes naar de slagvelden van Verdun die een Bazelse krant organiseerde. Kraus sprak van ‘het ontluisterende debâcle van de cul- | |
[pagina 119]
| |
tuurleugen der volkeren’, waarmee de Europeanen overtuigend hadden aangetoond dat heel hun geestelijke pretentie ‘gebaseerd was op een van de meest schaamteloze vormen van oplichting’.Ga naar eind24 |
|