Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Hoofdstuk 6
| |
[pagina 53]
| |
hiernamaals. Zijn volgelingen, de ‘mennonieten’, noemden zich in Nederland bij voorkeur doopsgezinden en werden ook wel als ‘wederdopers’ aangeduid. Omdat de in het Friese Witmarsum geboren Menno in zijn geboorteland werd vervolgd, leidde hij een rondtrekkend leven met Oost-Friesland als basis. Minne - Menno: de associatie met ‘liefde’ is terug te vinden in een vierregelig Latijns gedicht van Martinus Hamconius, dat hier in modern Nederlands vertaald is:Ga naar eind4 Menno, pastor uit Witmarsum, de oudste der wederdopers, De geest van Menno Simons spookte door de families Huizinga en Koekebakker, soms letterlijk. Op de vooravond van het huwelijk tussen J. Menno Huizinga en Guurtje Koekebakker in 1875 was er een feestelijke maaltijd, in de pauze waarvan Hein Koekebakker optrad als geestverschijning van Menno Simons; Dirk Huizinga (J. Menno's broer) verscheen als spiritist en liet het niet aan wijze lessen voor bruid en bruidegom ontbreken.Ga naar eind5 Zou de voornaam van J. Menno Huizinga en van de naar hem genoemde (klein)kind(eren) rechtstreeks aan de boeteprediker van Witmarsum zijn ontleend? Op zijn reeds eerder gememoreerde 75ste verjaardag, op 3 juni 1884, gaf dominee Jakob Huizinga aan zijn zoon Jurriaan Menno nog een tweede gedenkpenning ten geschenke. Bij de penning hoorde ook een briefje in fraai handschrift: ‘Gedenkstuk voor Mentje van den vijf en twintig jarigen Trouwdag van Vader en Moeder.’ Er was nog een ander briefje bijgevoegd in het kriebelige handschrift van Jakob: Dit gedenkstuk van den 25 jarigen huwelijksdag mijner ouders 17 Oktober 1822 door mij medegevierd, waar bij in den spaarpot aller zes kinderen eene gelijke herinnering werd nedergelegd - vroeger het eigendom eener reeds lang gestorvene zuster - bestem ik thans gaarne tot een gedenkstuk van mijn bereikten leeftijd, juist voor mijn zoon Jurriaan Menno, omdat hij den hem blijkbaar geliefden naam Menno ontleent aan de vroegere eigenaresse van | |
[pagina 54]
| |
dit stuk, zijne voormalige tante Mentje Dirks Huizinga, wier herinnering ik juist door den naam Menno levendig wenschte te houden. J.H. De naam Menno is dus oorspronkelijk gekozen ter nagedachtenis van een jong gestorven zuster van Jakob Huizinga, Mentje Huizinga, geboren op 16 juli 1812, overleden negentien jaar later te Westzaan op 13 augustus 1831. Via haar neef Jurriaan Menno HuizingaGa naar eind6 is de naam ‘overgesprongen’ op een volgende generatie. Want de arts gaf zijn eerste zoon, geboren op 21 februari 1876, ook weer de naam die hem zo bijzonder beviel: Menno. Deze Menno, een dominee, zou tot op hoge leeftijd doorgaan als Menno Huizinga Jr. Ook hij noemde zijn zoon weer Menno; deze zou fotograaf worden van beroep.Ga naar eind7 Last but not least is daar Menno ter Braak, kleinzoon van J. Menno Huizinga, die met zijn 38 jaar precies twee keer zo oud werd als de oorspronkelijke naamgeefster, Mentje Huizinga. Dat Menno ter Braak trots was op zijn voornaam, lijdt geen twijfel, ook al deed hij er nergens concrete uitspraken over. Hij gebruikte hem, in een tijd waarin het de gewoonte was alleen de initialen van de voornamen te vermelden, nagenoeg steeds voluit. De uitgever Doeke Zijlstra sprak de voornaam van Ter Braak uit als ‘Mais-non’, waarmee hij bedoelde dat hij Ter Braak zag als een geest was die ‘stets verneinte’, als Mefisto: Ich bin der Geist der stets verneint!
Und das mit Recht; denn alles, was entsteht,
Ist wert, daß es zugrunde geht;
Drum besser wars, daß nichts entstünde.
Het negatieve heeft echter, op dialectische wijze, altijd ook een positief aspect: ook Mefisto was een ‘Kraft, die stets das Böse will und stets das Gute schafft’.Ga naar eind8 Op een Hegeliaanse wijze die hem niet had mishaagd, zou Ter Braak betiteld kunnen worden als een Widerspruchsgeist: iemand die steeds moest tegenspreken en in de contramine was, maar die de negativiteit (de ‘afbraak’) gebruikte om het goede en positieve te kunnen herstellen. Menno ter Braak liet zich de vergelijking met Mefistofeles graag welgevallen. Het was in zijn dagen al min of meer tot een gemeenplaats geworden. De jeugdige criticus Theun de Vries constateerde in ja- | |
[pagina 55]
| |
nuari 1933 verontwaardigd een ‘soort mefistofelische wraakzucht’ in Ter Braaks Démasqué der schoonheid: Ik geloof niet, dat er één psychopaath, één cynicus of zwartgallig geteisterde onder de zon leeft, die zijn omgeving zoozeer van het natuurlijk pigment heeft ontdaan, als Ter Braak met de bijtende zuren van zijn hoon en twijfel de wereld tot een grauwe kleurlooze chaos wenscht te reduceeren.Ga naar eind9 Ook de jury van de ‘Dr. Wijnaendts Franckenprijs’ van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde verwees in 1937 naar Ter Braaks ‘mefistofelische houding’ als reden voor haar beslissing om Ter Braak de prijs niet toe te kennen voor zijn essaybundel Het tweede gezicht: Met volle erkenning der zeer bijzondere schrijfkwaliteiten van Menno ter Braak, welke zij bij alle leden der Maatschappij als bekend mag veronderstellen, met erkenning ook van 's schrijvers eruditie, scherp analytisch vermogen en zelfstandig oordeel, met erkenning ten slotte van het heilzame gelegen in een niets ontziend blootleggen van schijn en leugen in iederen vorm, meende zij toch dit boek niet voor een bekroning te moeten voordragen. Reden daarvoor was, voor de grootst mogelijke meerderheid der Commissie, het felle en aprioristische wantrouwen, waarmee de schrijver zich voortdurend bepaalt tot eenzijdige critiek, welke steeds het negatieve naar voren brengt en vrijwel nooit oog heeft voor het positieve dat, ondanks tekorten, meestal toch wel degelijk aanwezig is. Door deze mephistophelische houding is de schrijver niet alleen vaak onvolledig en dus onbillijk in zijn oordeel, maar ook mist hij daardoor de kans tot werkelijk opbouwende cultureele werkzaamheid, welke zonder de facultas amandi et aestimandi onbestaanbaar mag heeten.Ga naar eind10 Van de weeromstuit doopte Ter Braak zijn volgende uitgave, een reeks fragmenten en aforismen, genomen uit zijn zondagse krantenkronieken: Mephistophelisch. Slechts een enkele criticus begreep dat er aan Ter Braaks neiging tot negativiteit een positief streven ten grondslag lag, zoals mystieke denkers zich alleen maar zekerheid kunnen verschaffen over de meest positieve levensinhoud die zij kennen, namelijk ‘God’, | |
[pagina 56]
| |
door middel van een consequent neen-zeggen. Wat overigens de positieve levensinhoud was waarop Ter Braaks stelselmatige loocheningen zich concentreerden, vermocht ook deze anonieme criticus - vermoedelijk Vestdijk - niet te zeggen. Maar geen nood, want is juist iemand die over het beste in zichzelf alleen maar weet te stamelen en zelfs te vloeken, niet een Mefistofeles bij uitstek? Daarmee kiest hij de wijste partij. In sommige kringen is de naam ter Braak, zij het wellicht ook hoofdzakelijk krachtens den phonetischen indruk van de rollende r's, een soort vloekwoord; dus ook als hij zijn facultas amandi et aestimandi (vermogen om te beminnen en te waardeeren) in werking stelt, hoort men hem vloeken.Ga naar eind11 Zo gezien, was Ter Braak misschien iemand die iets onzegbaar positiefs te berde bracht, waarnaar wij echter alleen maar kunnen gissen omdat het verhuld is in felle negaties, die men nooit in hun tegendeel kan doen verkeren zonder ze krachteloos te maken. ‘Af-breken’ wil bij Ter Braak zeggen: creatieve destructie, productieve ontluistering. In een vroeg opstel, getiteld ‘Het opium der vormen’, heeft Ter Braak dit principe in een levensformule proberen weer te geven, zonder daar overigens nog de volledige paradoxale kracht van het scheppend vernietigen in onder te brengen (want hij spreekt van drie afzonderlijke concepten en niet van één): Scheppen, het geschapene liefhebben en het toch vernietigen; deze drie noemen wij leven; het zwaarste is deze drie gelijkelijk te aanvaarden.Ga naar eind12 ‘Een naam is een mens,’Ga naar eind13 zei de dichter Nijhoff al. En hoeveel gelijk had niet die andere dichter, Hendrik de Vries, toen hij een keer in een brief de gedachte uitsprak: Het is toch geen toeval dat zooveel dichters namen hebben die men nooit door betere zou kunnen vervangen.Ga naar eind14 Alle vormen, zegt Ter Braak, die getekend zijn door het principe van scheppen-liefhebben-vernietigen (en alle vormen zijn naar zijn mening daardoor getekend), zijn onderhevig aan een wezenlijke tragiek en moeten daarom gedefinieerd worden als ‘tragische tekens’. Ook het le- | |
[pagina 57]
| |
ven van Menno ter Braak kan als zo'n vorm worden opgevat: als een tragisch teken. Zo gezien klopt het, dat Ter Braak geen omineuzer naam had kunnen hebben, voornaam en achternaam. |
|