Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |
Hoofdstuk 27
| |
[pagina 542]
| |
Hun depressieve stemmingen wisselden elkaar af als volle en halve maan. Hield hij het niet meer uit van de schrik, dan staarde ze langs hem heen en zei ‘er komt geen oorlog’, waarna hij weer rustig op zijn flets stapte en op de krant kwistig was met de verzekering: ‘je hoeft je geen zorgen te maken, want Ant zegt dat er geen oorlog komt’.Ga naar eind5 De sombere dagen van Ant ter Braak waren veel periodieker; zij was dan compleet ontoegankelijk en bleef lang in bed liggen, maar hij wist daar wonderwel mee om te gaan. Hij legde het zo uit dat een ‘boze geest’ in haar gevaren was, die hij de schuld van alles kon geven. Na verloop van een aantal dagen kreeg hij meestal genoeg van het spook en vroeg hij haar of ze misschien zin had 's avonds mee naar Cineac te gaan. Soms reageerde ze nog niet, maar meestal knikte ze: ‘misschien moeten we dat maar doen en raken we de boze geest onderweg kwijt’.Ga naar eind6 Intussen zaten zij ‘als gebiologeerde konijntjes’ te wachten op het verwachte voorjaarsoffensief van Hitler, dat tot een soort mythe uitgroeide. Heel het land leek in een legerkamp te worden herschapen; ‘als je door de Grebbelinie spoort struikel je over de forten’: Ongeveer iederen avond ‘dondert’ hier het afweergeschut, doordat de moffen-vliegers probeeren met infraroode stralen luchtfoto's te maken van onze versterkingen; maar daaraan wen je ook snel. Als er gevuurd wordt, kijkt niemand meer op. Van tijd tot tijd krijgt iemand, die rustig ligt te slapen, plotseling een granaat in zijn bed, die vergeten heeft te ontploffen, maar tot dusverre is dat nog vrij goed afgeloopen. Het zijn dan ook maar hollandsche granaten. Er worden gelukkig eindelijk wat meer spionnen gearresteerd, die doodgemoedereerd aan de duikbootkapiteins door schijnen te geven, wat er in de te torpedeeren schepen zit en wanneer ze afvaren. Maar zoolang de krijgswet niet is afgekondigd kunnen deze schoeljes niet meer dan 6 jaar krijgen!Ga naar eind7 Het was in deze maanden een leven tussen hoop en vrees. Begin mei 1940 meende Ter Braak dat de toestand voor Nederland niet speciaal dreigend was. De Duitsers zouden het wel druk genoeg hebben in Noorwegen en Denemarken. Hij was blij dat de Staat van Beleg afgekondigd was. Eindelijk konden de nsb'ers ‘eens behoorlijk aangepakt’ worden ‘met de middelen, die zij begrijpen’: huiszoekingen, verhoren, arrestaties en wat dies meer zij. ‘Het is naar, dat wij politiemaatregelen | |
[pagina 543]
| |
moeten bejubelen, maar wij doen het allemaal, voorzoover geen totalitaire agenten’. Zijn pacifistische opvoeding ten spijt werden Ter Braaks opvattingen over de krijgsmacht met de maand welwillender. Zo was hij er al een keer vol goede bedoelingen op uitgetrokken om gemobiliseerde officieren in de kazerne een hart onder de riem te steken met een lezing over Multatuli.Ga naar eind8 Dat de wapenbroeders zich die avond liever een vertoning hadden gewenst van Gone with the Wind of The Wizard of Oz, de filmhits van dat moment, zal Ter Braak ook wel hebben begrepen. Maar voor de verspreiding van zijn literatuurideaal behield hij altijd iets van een zendeling. Tot begin mei had Du Perron nog een kleine twee weken bij de Ter Braaks gelogeerd, om in het Rijksarchief onderzoek naar Dirk van Hogendorp te doen. Hij had het ‘roezemoezig druk’ en bezorgde de ‘cynische aardworm’Ga naar eind9 Ter Braak weinig last. Het literaire bedrijf ging intussen door of er niets aan de hand was. Kees Lekkerkerker, die zich bereid verklaard had het bureauwerk te doen voor een complete editie van het werk van Slauerhoff, kwam enkele malen naar de Kraaienlaan voor gezamenlijk overleg, en dit waren voor Ter Braak welkome afleidingen. Lekkerkerker was zelfs de laatste die per brief een levensteken van hem ontving.Ga naar eind10 Zonder zorgen was het verblijf van Du Perron overigens niet verlopen: Eddy voelt zich de laatste dagen steeds maar beroerd; neurasthenie? Ik weet het niet, want het belast hem geenszins met tallooze menschen te praten en een massa werk te verzetten. Hij klaagt erover, dat hij als een oude heer (physiek gesproken) uit Indië is teruggekomen, dat hij geen weerstandsvermogen meer heeft, etc. Het is erg moeilijk om al die klachten te verifieeren, omdat hij altijd weer andere klachten heeft, maar dat hij niet best in orde is, staat wel vast.Ga naar eind11 Ter Braak had zelfs zijn huisarts moeten laten komen om de hartklachten van zijn vriend - ‘Ik voel me bij momenten gewoonweg als “aan het eind van alles”’Ga naar eind12 - te laten onderzoeken. Hij was daarom toch wel opgelucht toen deze naar Bergen in Noord-Holland vertrok, waar de Du Perrons een huis hadden gehuurd ‘aan een voor een polemisch temperament zeer passenden weg’: Doorntjes. In Bergen zou Du Perron echter aan het ziekbed gekluisterd blijven. Het begon intussen prachtig | |
[pagina 544]
| |
mooi weer te worden; Ter Braak had zijn zomerbroek uit de kamfer gehaald, die hem weemoedig deed terugdenken aan de vakantie te Juanles-Pins in 1938. Op vrijdagochtend 10 mei 1940 werden Ter Braak en zijn vrouw rond vijf uur gewekt door enorm vliegtuiglawaai en geschiet. Door het raam zagen zij dat er een luchtaanval gaande was op het ten zuiden van Kijkduin gelegen ‘hulpvliegveld’ Ockenburg.Ga naar eind13 Het was stralend weer; aan de hemel daalden tientallen parachutisten omlaag als engelen van verderf. Zonder Ant rechtstreeks aan te kijken zei Ter Braak: ‘het is zover’. Hij zag dat zij knikte. Zij omhelsden elkaar, bewogener dan zij ooit hadden gedaan. Moest dit hun afscheid zijn? Weer staarden zij naar buiten. Nu pas viel het op dat alle buren voor de ramen stonden, in hun nachthemd of pyjama. Op de een of andere manier gaf dat een gevoel van saamhorigheid. Zwijgend gingen zij zich wassen en aankleden. De stilte in huis was des te beklemmender omdat verscheidene Nederlandse vliegtuigen bombardementen uitvoerden op het door de Duitsers ingenomen Ockenburg. De salvo's hielden lang aan; pas in de middag was het vliegveld weer in Nederlandse handen. Heel het gebied rond Den Haag was intussen een verward strijdtoneel geworden. De overval op de residentie was in feite mislukt - tot na de capitulatie zou geen Duitse soldaat een stap in de stad zetten. De paniek was er niet minder om.Ga naar eind14 In de loop van de ochtend nam de luchtactiviteit af en vertrok Ter Braak op de fiets naar de krant. Hij trof daar Max Nord aan, die tevergeefs probeerde de almaar rinkelende telefoons in de verlaten redactielokalen tot zwijgen te brengen. De schrik was van Ter Braaks gezicht te lezen: de gevechten van de Fokker-vliegtuigen boven de duinen met de Duitse Messerschmitt-jagers hadden Ter Braak kennelijk zeer opgewonden. Van directeur De Lang ontving Ter Braak een getekende verklaring dat hij in dienst was van Het Vaderland, met het verzoek ‘hem gelegenheid te geven zich van zijn huis naar de Parkstraat te begeven, vice versa’. Deze doorlaatpas was noodzakelijk omdat het verkeer reeds op verschillende punten in de stad was afgesloten. Er gingen geruchten over Duitse sluipschutters in Nederlandse uniformen op de daken in de binnenstad; her en der hadden zich wachtposten opgesteld om mensen tegen te houden en te controleren. Bij aanhouding vroegen soldaten het wachtwoord Scheveningen te zeggen; wie de Nederlandse ‘sch’-klank niet kon uitspreken werd als spion gearresteerd. Maar dat de zogenaamde ‘vijfde colonne’ een complete hersenschim was, drong tot weinigen | |
[pagina 545]
| |
door. Zij leidde tot een paniekerige schaduwstrijd die voor de Hagenaars de voornaamste ervaring van mei '40 werd. Tot grote opluchting van zijn vrouw was Ter Braak op de gewone tijd weer thuis. Hij vertelde dat hij tijdens het laatste luchtalarm een veilig heenkomen had gezocht in de ouderlijke woning van Batten aan de Sportlaan. Fred BattenGa naar eind15 was een schoolvriend van Van Lier, thans student Nederlands te Leiden, die zich al jaren aan Ter Braak en vooral Du Perron opdrong en die hij gewoonlijk als een ‘keffertje’Ga naar eind16 van zich afhield. Hij had Battens pessimisme proberen te pareren met de opmerking dat alles van een Engelse tegenaanval afhing, maar de jonge indischman schudde neen. Ter Braak probeerde het nog een keer: een deel van de Britse home fleet zou al aan de kust zijn gesignaleerd. Ofschoon Batten zich ook hierdoor niet liet geruststellen, zou hij die middag naar het hoogste duin aan het Stille Strand fietsen. Er bleek zelfs geen vissersbootje te zien.Ga naar eind17 Intussen was ook Mien, Ants zuster naar de Kraaienlaan gekomen. Haar man Wim ter Braak zou als arts de komende dagen waarschijnlijk onafgebroken in het, centraal gelegen, gemeenteziekenhuis Zuidwal moeten werken. Om niet alleen te zijn, vroeg Mien of zij voorlopig bij Ant en Menno mocht blijven. 's Middags wandelde het echtpaar een eind, de laatste keer, want hierna zou het te gevaarlijk blijken. Die avond werd er een buurtcomité gevormd om 's nachts beurtelings wacht te lopen. Terwijl Ter Braak daarin meedraaide, lag Ant wakker; hij kwam thuis met een verhaal over de aardige gesprekken die hij met overbuurman Van der Ent had gevoerd, een advocaat die een Luxemburgse vrouwGa naar eind18 bleek te hebben. Door de moeheid en het menselijke contact stond zijn gezicht minder strak dan die middag, merkte ze. Zij wisten hierna nog enkele uren te slapen. Ook de elfde mei ondernam Ter Braak zijn dagelijkse tocht naar de krant. Hij arriveerde vroeger dan normaal. Samen met Max Nord bladerde hij het ochtendblad door. Er stond van Nord - het leek hem ‘of ik het een eeuw geleden geschreven had’ - een verslag in van een literaire bijeenkomst. Waarschijnlijk vanwege kopijgebrek was reeds vandaag, één dag te vroeg, Ter Braaks zondagsartikel over een roman van de Vlaamse schrijver Frans Delbeke geplaatst: Wonderlijk, zei hij [= Ter Braak], met zijn vinger op het artikel wijzend, dat wij ons nog zo lang druk hebben gemaakt over die dingen.Ga naar eind19 | |
[pagina 546]
| |
Tot zijn ontzetting vernam hij dat zijn oude vriend Jo Otten de vorige dag in grote verwarring zijn huis aan de Boschbesstraat had verlaten en sindsdien spoorloos was. Ottens vrouw meende dat hij waarschijnlijk geprobeerd had zijn oude woonplaats Rotterdam te bereiken en ergens gestrand was, maar dit bleek na enkele dagen ijdele hoop. Op de ochtend dat de gezamenlijke noodeditie van Het Vaderland en de nrc uitkwam met een oproep van Jetty Otten voor nadere informatie omtrent haar man, verscheen de politie bij haar aan de deur. De schrijver bleek op 10 mei door een bom te zijn getroffen en kon slechts door de flarden van zijn opvallende, rood met groen geruite overhemd worden geïdentificeerd.Ga naar eind20 Na terugkeer in de Kraaienlaan besloot Ter Braak die elfde mei met een aantal buurtbewoners tot het oprichten van barricades in de straat. Er scheen zich namelijk een groep van enkele honderden Duitse soldaten in een boscomplex bij Ockenburg op te houden. Ook waren er geruchten over een doorgebroken vijandelijke tank in het Westland. Met behulp van stoeptegels, klinkers, stukken hout, huisraad en aan elkaar gebonden pakken Vaderland werd de toegang tot de straat zo goed mogelijk versperd. Zij waren daar uren mee bezig. Voor Ter Braak, die behalve korte stukken fietsen nauwelijks nog aan beweging deed, een ongehoorde inspanning. Om zelf niet opgesloten te raken, liet men het trottoir aan beide kanten in de volle breedte vrij. Erg veel zin had de tankwal daardoor natuurlijk niet. En waarom zouden de Duitse troepen de omweg via de Kraaienlaan maken om in de residentie te komen? Zouden ze niet simpelweg door de Laan van Meerdervoort naar het paleis Noordeinde oprukken? Ter Braak was te koortsachtig in de weer om zich daar druk om te maken. Intussen was Fred Batten, die gezelschap zocht, een kijkje komen nemen. Hij hoorde Ter Braak met een knipoog naar het manshoge bouwwerk zeggen: ‘Dat is, geloof me, wat anders dan artikelen schrijven!’ Ook nu reageerde Batten met dédain, onder andere door met krullende lippen Ter Braak op zijn vieze handen en de vegen op zijn grijze pantalon te wijzen. Hierop draaide de criticus zich geïrriteerd om en voegde Batten woorden toe die hij normaal gesproken nooit bezigde: ‘Ik voel me nu pas, werkelijk, Nederlander’.Ga naar eind21 Even bleef Batten stil; hij schaamde zich en was Ter Braak het liefst om de nek gevlogen, overmand door een redeloos gevoel van broederschap. Ter Braak liep zijn huis in om zich te verschonen; hij baalde toen hij merkte dat Batten hem achterna kwam en | |
[pagina 547]
| |
zelfs als teken van langer verblijf zijn hoed aan de kapstok haakte. Gelukkig wist hij hem met een smoes het huis uit te werken. Enkele uren later keerde Batten terug om zijn hoed te halen die hij in het portaal had laten hangen. Ter Braak speelde de vermoorde onschuld en wees naar een vuilnishoop aan de overkant van de straat. Op het bericht van vijandige insluipers was het hoofddeksel daar haastig gedeponeerd. Vermoorde onschuld, of zag Ter Braak werkelijk spoken? Maar daar zit hem de clou: deze dagen werden spoken werkelijkheid - en omgekeerd. De rit van een Nederlandse pantserwagen door de verlaten straten van de binnenstad werd door de Hagenaars opgevat alsof het een armageddon was.Ga naar eind22 Na veel overleg werd die avond in het buurtoverleg besloten een nsb'er in de straat bij de politiecommandant aan te geven. Bij arrestatie bleek de bewuste man in het bezit van wapens en munitie. Of Ter Braak ook de ‘foute’ echtgenoot van zijn huishoudster heeft aangegeven, is niet bekend. In en om Den Haag was het deze dag betrekkelijk rustig. Daarom fietste Ter Braak met zijn vrouw nog naar Van Crevel en Van Lier, die beiden in de Tweede Schuytstraat woonden, om naar het medium te luisteren dat hem normaliter zo mateloos irriteerde: de radio. Deze bijeenkomsten rond het radiokastje aan de muur, met Van Lier in de rol van een pythisch orakel, de oorlogssituatie wikkend en wegend alsof het radiosignaal hem verbond met beide fronten tegelijk, waren hem de afgelopen maanden tot een soort ritueel geworden. Maar juist nu verdroeg hij deze ‘samenzweringen’ niet meer. Om anderen niet onnodig lastig te vallen en vooral om zichzelf te ontzien, besloot hij een bakelieten Philips-radio te bestellen, die hem twee dagen later thuis bezorgd werd.Ga naar eind23 Ook nam hij zich voor die nacht en de komende nachten weer wacht te lopen. Het gevoel van onheil nam compleet bezit van hem en zijn vrouw. Hij wist niet meer of hij thuis moest blijven of vertrekken, of hij buiten gevaar liep of in de Kraaienlaan zou worden opgepakt. Het vertrek van de regering en van koningin Wilhelmina - voor wie de enige keuze was vlucht of zelfdodingGa naar eind24 - op 13 mei had de nervositeit in de residentie alleen maar groter gemaakt. Den Haag was absoluut niet veilig meer. De scenario's van Ter Braaks laatste dagen zijn niet eensluidend en vaak zelfs volkomen tegenstrijdig. Volgens Hein 's-Gravesande zou hij in Bilthoven zijn ondergedoken, waar Ter Braak reeds in 1936, in hotel De Leyen, gedurende een korte vakantie bij zinnen was gekomen.Ga naar eind25 Toch lijkt dit hoogst onwaarschijnlijk, gezien het - niet denkbeeldige - risico | |
[pagina 548]
| |
op deze reis Duitse soldaten voorbij de Hollandse waterlinie in de armen te lopen. Volgens Mien ter Braak, die bij haar zuster en zwager in de Kraaienlaan logeerde, is er geen enkele twijfel dat Ter Braak op 13 mei vertrok. Maar waarheen? Hij weigerde dat te zeggen. Waarschijnlijk was hij zo down en ellendig dat hij haar aanwezigheid in huis niet meer uithield en haar sommeerde te vertrekken niet het argument dat hijzelf weg moest. Zijn vrouw liet het allemaal gebeuren vanuit een gevoel dat zij op een zijpad geraakt was en vanuit de verte toekeek wat er op de hoofdweg gebeurde, zonder daar enige invloed op te kunnen uitoefenen. Het ging aan haar voorbij en zij mijmerde herhaaldelijk weg in een stemmingsbeeld, dat zij archetypisch voor haar leven beschouwde. Op tienjarige leeftijd was ze door een misstap in diep water geraakt en van onder de waterspiegel had ze gezien hoe er handen wild naar haar grepen. Zij had dit echter niet als een redding ervaren: zo mooi als hier had ze het nog nooit gehad. Voor haar had ze nooit uit het water gehaald hoeven worden.Ga naar eind26 Op 14 mei was Ter Braak, ochtendmens als hij toch al was, weer vroeg uit bed. Tegen haar gewoonte in stond Ant samen met hem op. Zij wist dat het minste hem uit zijn evenwicht kon brengen. Terwijl Ter Braak het ontbijt klaarmaakte, ging de deurbel: Fred Batten.Ga naar eind27 Deze vertelde hem, staande in de deur, dat de nederlaag nog slechts een kwestie van uren was. Hij vroeg Ter Braak dringend de stad te verlaten. Het gevoel van paladijn te zijn - ik weet geen beter woord - de paladijn van een groot, maar weerloos man, wiens leven ik zovele jaren had gevolgd, ook als hij daarvan niets had gemerkt, en die ik in de laatste dagen in een broederlijk gevoel had willen beschermen, zonder te weten op welke manier... Als hij vluchtte, nu het nog niet te laat was, naar Engeland, de veilige overkant van de zee? Batten bood aan voor Ter Braaks papieren en wat dan ook te zorgen. Als hij maar zou zorgen dat hij wegkwam. Ter Braak mompelde dat hij niet in het goud stikte en zelfs als hij wel zou gaan, zou hij nog in het zicht van een veilige haven kunnen stranden. Op dat moment hield Ant ter Braak, die - bezig met haar morgentoilet - boven aan de trap meeluisterde, het niet meer. Zij had zich al minutenlang geërgerd aan die ‘rotzak’ die de ‘hele rust’ weer kwam bederven. Luid rolde haar stem de trap af: | |
[pagina 549]
| |
...luister toch niet naar die lullificaties! Laat die vent opdonderen met al z'n verhalen! Van een domineesdochter had Batten deze ferme taal niet verwacht. Hij sputterde nog wat tegen, maar ‘Fredje’ Batten was niet de engel om Ter Braaks noodlot te keren. Niets en niemand kon hem nog uit zijn weerloosheid krijgen, of het zouden twee mensen moeten zijn geweest: zijn vrouw en zijn broer. Maar zij verzetten zich niet tegen de tragedie, integendeel, zij bespoedigden haar. Ter Braak stelde Batten gerust en bracht hem, met een hand in de rug, naar de open deur. Op de drempel zagen zij bij de overburen een venster openzwaaien en een grijs hoofd naar buiten komen. Meteen gilde Batten naar de onbekende wat hij van de toestand dacht. Was Nederland niet verloren? De overbuur riep dat hij de situatie inderdaad als hopeloos beschouwde. ‘Ik heb een vreselijk gelijk, Menno’, draaide Batten zich om, ‘zie je wel?’ Nu was Ter Braak werkelijk in paniek en riep naar Ant dat hij onmiddellijk weg wilde. Met een monotoon, bezwerend stemgeluid liet zij weten dat ze eraan kwam, maar zich eerst rustig wilde wassen en klaarmaken, net als elke andere morgen. Anders zou zij de dag niet aankunnen. Ter Braak liet Batten vertrekken met de woorden: ‘Het zal met Eddy nu ook wel afgelopen zijn. Er is voor zoiets gelukkig nog cyaankali’. De twintigjarige greep hem bij de arm en vroeg hem vooral ‘geen gekke dingen’ te doen. ‘Als we er niet doorheen komen’, repliceerde Ter Braak, ‘lopen we bij jullie aan. Tot ziens!’ Terwijl Ter Braak en zijn vrouw aan het ontbijt zaten ging wéér de bel. Weer grote angst. Gelukkig bleek het Hein 's-Gravesande, die deels uit bezorgdheid, deels uit voorkomendheid, Ter Braak zijn salaris kwam brengen.Ga naar eind28 Onder normale omstandigheden ontving deze zijn loon altijd in een geldzakje op de krant. Voor het eerst in jaren bezorgde de ontvangst van het salaris Ter Braak geen feestelijk gevoel. Steeds had hij er met Ant een klein feestje omheen gebouwd: zij gingen dan de stad in en kochten gewoontegetrouw een langspeelplaat - jazzmuziek, klassiek, Franse chansons -, maar nu was het hem alsof hij zich in een onmetelijk grote holle ruimte bevond, die hem tegelijkertijd plat drukte en de adem afsneed. 's-Gravesande moest hem iets vreselijks meedelen: de uitgever Doeke Zijlstra, van Nijgh & van Ditmar, zou in Rotterdam op het Beursplein vanaf een dak zijn neergeschoten terwijl hij voor zijn personeel een salarisvoorschot ging halen. Het levenloze lichaam was | |
[pagina 550]
| |
nog uren in de afgezette straat blijven liggen.Ga naar eind29 Hij drong er daarom des te meer bij Ter Braak op aan een schip naar Engeland te zoeken. Als het moest zou hij bij de hoofdredacteur van Het Vaderland een grote som geld lospeuteren om de overtocht te financieren. Tien jaar later herinnerde ‘de goede Hein’ zich dat zijn vriend en collega een resolute indruk maakte. Ter Braak wist precies wat hem te doen stond. Hij wist zich staatsvijand no. 1 en begreep, dat er voor hem onder dit regiem geen mogelijkheid van leven was. Hij was fatalist en had de consequenties volkomen onder het oog gezien. Maar wie fatalist is, handelt niet uit vastberadenheid. Ook deze engel moest het vreselijke schuldgevoel dat hij Ter Braak niet aan zijn fatum had kunnen onttrekken, compenseren met een onverantwoorde idealisering: Ter Braak zou in koelen bloede hebben gehandeld. Maar Ter Braak was niet zo vastberaden uit vrije wil te sterven, dat hij niet toch een vluchtpoging ondernam, hoe halfslachtig deze ook was. Bij de Van Crevels hoorden zij dat er in Scheveningen een schip klaar lag. Niemand geloofde het echt, maar niemand loochende het ook werkelijk. Waarop Ant ter Braak zei: ‘laten we maar gaan kijken, dan weten we het tenminste zeker’. Op de fiets reden zij kort na het middaguurGa naar eind30 met een klein gezelschap, onder wie Kennie van Schendel en haar vriend de arts Anselm Polak Daniëls,Ga naar eind31 door de Stadhouderslaan langs het Gemeentemuseum naar Scheveningen. Kennie van Schendel had in de voorafgaande dagen al enkele voorbereidingen tot een vlucht getroffen en daarvoor onder andere grote voorraden wc-papier en papieren wc-brillen verzameld.Ga naar eind32 De Ter Braaks ervoeren aan de haven alleen maar ‘doodse stilte en rust’. Maar deze indruk was bedrieglijk en een teken van de shock waarin zij verkeerden: in werkelijkheid was het er een complete chaos, met talloze joden en niet-joden ‘die van hot naar her renden’.Ga naar eind33 Kennie van Schendel had een schipper gevonden van een ‘bom’, een visserspink voor garnalen- en haringvangst, die hen wilde overbrengen voor 23.000 gulden, in huidige valuta tegen de 345.000 gulden.Ga naar eind34 Hierop volgde een korte conversatie onder de fietsers: gold dit bedrag per persoon of voor z'n allen? Ant ter Braak kwam dit allemaal volstrekt onwerkelijk voor. Zij zweeg; de absurde hoogte van het bedrag bewees: ‘hier kom je toch niet meer uit’. Ineens bleek dat Kennie van Schendel en haar vriend | |
[pagina 551]
| |
sowieso niet wilden vluchten: Polak Daniëls had zijn ouders uit Groningen te logeren en kon dezen onmogelijk in de steek laten. Bovendien durfden zij alleen in het donker weg te varen. Van Crevel geloofde, op dit beslissende moment, dat hij er ondanks zijn joodse herkomst ‘wél uit zou komen’ en de oorlog in Den Haag zou overleven. Daarmee kwamen de Ter Braaks in feite alleen te staan. Maar zelfs als hij drieëntwintig mille op zak had gehad, was Ter Braak niet op de boot gestapt: hij wilde ‘zolang blijven tot alles afgelopen was’.Ga naar eind35 Wie fatalistisch is, moet berusten en het noodlot zijn gang laten gaan. In groepjes keerde het gezelschap naar huis. Door de radio hadden de Ter Braaks vernomen van het Duitse ultimatum in de vorm van dreigende bombardementen op Rotterdam en Utrecht. In de loop van de middag werd het dreigement bewaarheid. Kort na één uur kleurde de lucht aan de horizon vuil geel en klonk er vanuit de verte een enorm gebonk; het diep dreunende geluid deed Ter Braak denken aan het oorlogslawaai dat hij in de jaren 1915-1918 soms uit Vlaanderen had kunnen horen. Maar dit was onvergelijkbaar heftiger en dichterbij. Zij verschuilden zich met de poesjes achter de piano op de grond en luisterden en wachtten. Hun gedachten gingen terug naar de jaren die ze in Rotterdam hadden doorgebracht en ze deelden het verdriet door om de beurt een mooie herinnering aan de Maasstad op te halen. Ant kon zich nog precies voor de geest halen hoe lekker het in de havens rook. Hij vertelde hoe hij met haar op de tram had gestaan, met het air van een oude meneer. Ze namen, zittend op de vloer, nog wat van de laatste liflafjes uit de keuken. Deze voor hem volstrekt ongewone positie moet Ter Braak onwillekeurig hebben doen terugdenken aan de picknicks tijdens vakantie - Sils 1933 - en de wandeltochten in zijn lagere schooljaren, toen hij van zijn ouders zijn maaltijd nog staande moest nuttigen met de dienstmeid, als onderdeel van de dressuur tot fatsoenlijk lid van domineesland. In de vroege avond vingen ze, langzaam verzonken in een apathische stilte, van het anp op de radio opnieuw dramatische geluiden op: generaal Winkelman... het uiterste bereikt... het droevig lot van den totalen oorlog... wij hebben den strijd gestaakt... De mededeling drong nauwelijks tot hen door; zij wisten het toch allemaal? Uiterlijk zo rustig als maar kon, maakten zij zich klaar het huis te verlaten. Via de Sportlaan fietsten zij richting Stadhouderslaan, maar op de Conradkade sloeg Ter Braak af naar rechts, waar hij op de hoek van de Groot Hertoginnelaan | |
[pagina 552]
| |
en de Tweede Schuytstraat een aantal bekende gezichten ontdekte. Rudie van Lier kwam als eerste naar voren. Ter Braak vroeg hem of de capitulatie ook door de Duitsers omgeroepen was. Van Lier knikte ja. Door wie? ‘Door Jodl, die dat altijd doet’. ‘O, het is dus waar’. Stilte, verslagenheid. Tegen Max Nord zei hij alleen maar: ‘Het is zover’ en reikte hem de hand. Toen verscheen Jacques Gans voor Ter Braak, die half stond, half op zijn fiets zat: ‘Kan ik deze nacht bij jou doorbrengen?’ ‘Je weet Gans, dat het altijd kan, maar vannacht gaat het werkelijk niet’.Ga naar eind36 Terwijl de dakloze Gans bedacht dat hij waarschijnlijk naar het Leger des Heils zou moeten uitwijken, verdween Ter Braak weer in de richting waar hij vandaan gekomen was. Van een afscheid nemen was geen sprake. Met Ant aan zijn zijde arriveerde hij tegen achten bij Statenplein 3b, het woonadres van zijn broer Wim en Ants (half)zuster Mien, die ook de deur opende. Woordloze gedachtewisseling. Kennelijk vond Ter Braak het heel vanzelfsprekend dat zijn broer ook thuis was, terwijl diens aanwezigheid juist zo gewenst was in het ziekenhuis. Inderdaad was Wim ter Braak, als op afspraak, pas een drie kwartier geleden thuisgekomen. Ter Braak wilde met zijn vrouw alleen zijn. Zij namen plaats in Wims praktijkkamer aan de voorkant van het huis, waar alleen een stoel, een tafeltje en een divan stonden. Het was er halfdonker, want de ramen waren afgeplakt met zwart verduisteringspapier. Ant vond het zo unheimlich dat zij hem vroeg naar huis terug te keren; zij beloofde hem dat alles in orde zou komen. Maar hij dacht dat als hij de boeken en de poesjes weer zou zien, ‘hij “het” niet meer zou kunnen’. Wim zou erbij moeten zijn. Hij vroeg haar toen samen met hem uit het leven te stappen. In een fractie van een seconde kwamen er tientallen beelden en antwoorden in Ants hoofd. Zij zag vooral het beeld van haar vader die zij alleen zou achterlaten. Praktisch onmiddellijk antwoordde zij dat ieder mens alleen dood gaat. Samen sterven bestaat niet. Ze begreep wat hij van plan was, ‘maar van mij zal nog veel gevraagd worden’. Bij alle droefenis beloofde zij hem goed voor zijn werken te zorgen en ze later in één uitgave te verenigen. Zij wilde best blijven en hem terzijde staan als het moment gekomen was, maar zij dacht dat het voor hemzelf beter zou zijn samen met Wim te zijn. Ter Braak stond op en nam plaats achter de tafel. Met zijn vulpen, die hij uit zijn jasje te voorschijn haalde, schreef hij een aantal zinnen op een papiertjeGa naar eind37 dat hij haar overhandigde, zonder een handdruk, zonder een kus, slechts een kort oogcontact. | |
[pagina 553]
| |
mevr.A. ter Braak-Faber
Lieve Antje
Ik maak een eind aan mijn
leven, je weet waarom.
Alles wat er
tusschen ons gezegd moest worden, is
gezegd; ik kan niet meer verder gaan.
Groet alle vrienden. Ik
heb zooveel
vrienden gehad,
daarom was mijn leven
volkomen goed, maar
vooral door jou.
Dag!
je Menno
Daarop verliet hij de kamer en liep de gang door. Ze waren misschien een uur samen geweest. Was er niets in haar dat ineens protesteerde en zei: maar dit gaat niet door! Laat je niet slachtofferen; je kunt altijd nog ontkomen - in Londen of in Amerika, in het naoorlogse Nederland zal men je hard nodig hebben. Dit is maar een overgangsperiode, je zult een nieuw leven beginnen! Een van Ter Braaks laatste opmerkingen had geluid: ‘Ik heb als een polemist geleefd en als een polemist zal ik sterven’. Voor zijn vrouw was dit argument doorslaggevend geweest. Zij vertrouwde erop dat hij de dood kreeg die hij zich in zijn beste ogenblikken gewenst had. Ze was doordrongen van zijn volle overtuiging en rust en begreep datgene wat er moest gebeuren als een ‘zakelijke onderneming’. Ter Braak had haar de overtuiging gegeven niets, maar dan ook niets, te hebben gemist in het leven.Ga naar eind38 Maar kan een polemist wel sterven? Is het niet zijn lot te moeten leven en overleven? Enkelen die Ter Braak van nabij meegemaakt en zijn werk gevolgd hebben, meenden dat hij geen vervoering kende en dat het gemis daarvan de straf ergens voor was.Ga naar eind39 Voor de polemist Ter Braak lag de geestdrift van het scheppen echter in de vernietiging; hij | |
[pagina 554]
| |
bleef zichzelf trouw door te kiezen voor een dood waarvan hij sedert jaren droomde: alles tegelijk te zijn en niets te zijn. 14 mei 1940 kwam voor hem als geroepen. Met zijn broer had hij zijn plan telefonisch al helemaal doorgesproken: laat mij in vrede sterven, in coma bij voorkeur. Hij wist dat Pindarus ‘koma’ de kalmte noemde, die de dood over een mens doet komen. Deze kalmte wenste hij zich, waarin geen soldaat, geen duizendjarig rijk, geen geweld, geen depressie meer konden doordringen. Zijn taak was vervuld, zijn oeuvre lag er, met een belofte voor de toekomst. De laatste levenservaring van deze woordkunstenaar moest zijn ultieme vervoering zijn: muziek. Niets dan muziek. Terwijl Ant zich naar haar zuster in de keuken achter in het huis begaf, stuitte zij in de gang op Wim ter Braak, die ‘met een glaasje met spul’ in de hand zijn broer volgde. ‘Dat vergeet ik nooit’. Voor haar gevoel ging er een à anderhalf uur voorbij waarop de broers boven, in de slaapkamer van Wim en Mien met elkaar praatten. Liggend op het echtelijk bed van zijn broer stak Ter Braak een sigaar op. Hij wilde precies weten hoe het middel zou werken en of het wel zou werken. Zijn broer legde hem uit dat een combinatie van eerst een slaapmiddel en daarna een injectie met snel werkend gif het meest betrouwbaar was voor een zekere dood. Na door Wim zoveel mogelijk te zijn gerustgesteld dronk Ter Braak het glas leeg. Hij voelde zich veiliger dan ooit. De sigaar gleed uit zijn hand.Ga naar eind40 Kokhalzen, overgeven, wakker worden. Een nieuwe dosis van het slaapmiddel. Hoe lang ging dit door? Ter Braaks laatste uren bevestigden ongewild zijn mening dat alle ellende in het leven ‘wanhopig zinvol, spannend zelfs’ kan zijn. Want hij vocht voor de dood, zoals hij gevochten had voor het leven. De absurditeit ging langzaam over in vergetelheid. Hij was gered. |
|