Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 524]
| |
Hoofdstuk 26
| |
[pagina 525]
| |
geweest? En sommigen zelfs zodanig dat zij leden onder ziekelijke aanvallen, veroorzaakt door de zwarte gal, zoals in de heroïsche sage over Heracles verteld wordt? De melancholie kan zodoende als een geesteshouding en ziektebeeld tegelijk worden opgevat. In het Dürer-onderzoek is er wel een verband gelegd tussen de persoonlijke lotgevallen van de zwijgzame en gesloten kunstenaar, diens zuinigheid en nauwgezetheid, de dood van zijn moeder, en de cultuur van een aanbrekend tijdperk.Ga naar eind3 Zonder Ter Braak verder met Dürer te vergelijken, kan met zekerheid gesteld worden dat hij in zijn late jaren steeds meer leed onder de ‘ziekelijke aanvallen’, zoals door Aristoteles aangeduid. Het waren toestanden van het meest afschuwelijke ‘scepticisme’, die dwars tegen zijn opvattingen van vitaliteit ingingen en zijn polemische instinct volkomen lam legden. Hij leed dan aan de ondraaglijke afwezigheid van iedere richting en elk contact met de realiteit. Om deze ‘“pathologische” evenwichtsstoringen’ te benoemen, greep hij naar de beroemde formule van Pascal:Ga naar eind4 ‘Le silence éternel de ces espaces infinis m'effraie’ - ‘de eeuwige stilte van deze eindeloze ruimten vervult me met angst’.Ga naar eind5 Deze aanvallen werden bij Ter Braak steeds getriggerd door de politieke ontwikkelingen in Europa, maar zij maakten een duivel los die altijd al in hem schuilde. Het proces begon in maart 1936 met de remilitarisering van het Rijnland, die Hitler in strijd met het verdrag van Locarno doorzette. De gebeurtenissen brachten Ter Braak letterlijk tot zwijgen: ...ik leef onder den druk van den komenden oorlog. Sedert de bezetting van het Rijnland heb ik het gevoel, dat die waanzin ieder oogenblik over ons kan losbarsten, en dat verlamt iedere energie in me, behalve die van het dagelijksch werk, dat eerder afleidt. Deze keer bleef het gelukkig nog bij een ‘laat-maar-waaien-stemming’.Ga naar eind6 Maar met de Anschluß van Oostenrijk twee jaar later kwam deze toestand in zeer verhevigde mate terug. ‘Ik moet je zeggen’, verklaarde hij tegenover Jan Greshoff: ...dat ik gisteren door de Oostenrijksche affaire zoo'n (misschien wel wat pathologische) aanval van menschen- en boekenhaat heb | |
[pagina 526]
| |
gehad, dat ik er maar niet toe kon komen dit verslag op te schrijven. Ik denk er voor het eerst serieus over om naar Zuid-Afrika of een ander land in de verte te emigreeren, desnoods op goed geluk, om uit dit verpeste en perspectieflooze werelddeel weg te komen. Misschien ben ik al weer bijgetrokken als je deze brief bereikt, maar misschien ook niet. Himmler ook al in Weenen; waarom morgen niet in Den Haag? Ik merk steeds meer, dat ik een hysterisch zenuwgestel heb, tot op zekere hoogte; maar het drama in Oostenrijk is wel geschikt om sluimerende hysterische neigingen wakker te maken. Is bovendien niet iederen vereenzelviging van het ik met zijn medemenschen, ‘in abstracto’, ietwat hysterisch? Is het niet een verplaatste angst? Het zal wel zoo zijn, maar het leven onder deze chantage is verre van een pleizier. (Wat zal er met Freud gebeuren? Ik houd mijn hart vast voor dien ouden man, Jood en stichter van al het kwaad in de reine germanenziel.)Ga naar eind7 Hij bracht de dagen door in een toestand van apathie en nervositeit, niet in staat iets te doen, behalve het hoogstnodige. Hij dacht eraan naar een ander werelddeel te verhuizen, Amerika of Zuid-Afrika. Ook lokte hem Portugal, waar Vigoleis Thelen onderdak had gevonden bij de mysticus Teixeira de Pascoaes, die hem als ‘ilustre filosofo e quérido amigo’ uit de verte wenkte.Ga naar eind8 Om het ware plezier in het schrijven te hebben had Ter Braak een bepaalde mate van onbezorgdheid absoluut nodig, maar het enige wat overbleef was gejaagdheid, met als recept: broom, luminal, valeriaan en koffie Hag, en wat vreugde in de weinige dingen die het leven van alledag bracht. Gelukkig had hij zijn trouwste maatje steeds naast zich, Ant: ...zonder haar was ik momenteel niet in staat het hoofd boven water te houden. Zij heeft meer gewone vitaliteit dan ik, en minder behoefte aan cultuur, maar zij begrijpt precies, hoe voor mij die twee dingen in elkaar grijpen. Meer heb ik niet noodig; ik heb zelden zoozeer het gevoel gehad als in deze dagen van volkomen lusteloosheid en onverschilligheid tegenover mijn werk, dat ik gelukkig getrouwd ben, en dat ook daarin een stuk ‘einmalige’ cultuur steekt, dat met abstracte recepten over ‘het’ huwelijk en ‘de’ liefde spot.Ga naar eind9 | |
[pagina 527]
| |
Ant stelde hem voor de duivel uit te drijven door een paar dagen het huis te verlaten. Zij gaven elkaar nieuwe namen en als Koning en Koningin Boosje namen zij in Amsterdam een kamer in Hotel Centraal aan het Leidsche Boschje. ‘Wij zijn hier als plaatsvervangers van onszelf’, hield hij zich voor, en deze rolverwisseling maakte het hem mogelijk een middag naar Artis en een avond op bezoek bij de Binnendijks te gaan. Ook speelden zij spelletjes met elkaar: zij gingen bijvoorbeeld op verschillende plekken in de tram zitten, of namen zelfs andere rijtuigen, zodat zij apart reisden, maar toch ook weer samen. Dit beviel hun zo goed, dat zij er sindsdien een gewoonte van maakten. Wat hem minder beviel was dat Ant zich midden tussen de mensen overgaf aan het genot van het duimzuigen, wat hem driftig deed gebaren: ‘doe dat nou niet!’ Het gevoel van oneindige afstand, van een zo groot wordende ruimte dat hij zich als een stuk steen op straat voelde, zonder houvast of binding met wat dan ook, raakte hij echter niet kwijt.Ga naar eind10 Op de meest onvoorspelbare momenten was hij compleet ongenietbaar; melancholiek, onbepaalbaar depressief; alle praten wond hem op. Zijn huisarts, Hector Rümke,Ga naar eind11 adviseerde hem het platteland op te zoeken en Ter Braak en zijn vrouw reisden daarom door naar zijn ouders te Eibergen. Langzaam kwam hij daar weer bij: Het is mij nu definitief gebleken, dat ik een zenuwstelsel heb, dat zich aan mijn intellectueele beheersching kan onttrekken en zich door zweeten, angsten etc. kenbaar kan maken als iets rebelsch-zelfstandigs. Volgens Wim en mijn dokter heb ik gelaboreerd aan z.g. depersonalisatieverschijnselen; d.w.z. door het zenuwstelsel beïnvloede gevoelens van volkomen leegheid, zinneloosheid en ‘solipsisme’, die gepaard gaan met angst en apathie. Hoe het ook heet, het is zeer onaangenaam en zeer oncontroleerbaar door het bewustzijn; het komt plotseling op om na verloop van tijd weer even plotseling te verdwijnen; je weet dan niet meer, waarom die gevoelens je zoo kwelden.Ga naar eind12 Hij hervond zijn slaap weer, maar behield het gevoel, dat deze periode hem een ‘kwartslag’ had omgedraaid.Ga naar eind13 De Anschluß was een absolute grens in Ter Braaks leven: daarna kwam hij nooit meer aan lang, geconcentreerd schrijven toe. Een roeimachine waarmee hij zijn conditie op peil hield, zou hij sedert die datum niet meer gebruiken: ‘dat is nu niet | |
[pagina 528]
| |
meer nodig’.Ga naar eind14 Terwijl de onrust over deze politiek-militaire gebeurtenis in Nederland en de vaderlandse pers snel voorbijwaaide,Ga naar eind15 trok zij in Ter Braaks ziel een bijna onherstelbaar diepe kras. Met de grootste moeite overwon hij de gevolgen van de zenuwcrisis, die telkens nog kleine nagolvingen opleverde. Een heftige antipathie tegen alles wat meer dan strikt noodzakelijk is om van dag tot dag te leven, was een van de symptomen daarvan. Om zichzelf te vermannen bezocht hij de afscheidsreceptie van zijn leermeester en promotor in de aula van de Amsterdamse universiteit, en hij werd er warempel sentimenteel van. ‘Je mag zeggen wat je wil’, liet hij zich tegenover zijn oud-medestudent Jacques Presser ontvallen, ‘maar die ouwe Brugmans had toch wel een hele massa goeds’.Ga naar eind16 Ter Braak had een aantal langere gesprekken met Rümke gevoerd, maar brak deze af op het moment dat de ‘kernvragen’ omtrent zijn depressie op tafel kwamen. Rümke meende te begrijpen dat zijn patiënt zoiets in een eerdere analyse van een tiental jaren daarvoor ook had laten gebeuren. Hij verwees hem naar zijn oudere broer H.C. Rümke,Ga naar eind17 een grootmeester van de Nederlandse psychiatrie, hoogleraar te Utrecht. Het bleef bij een kennismakingsgesprek. H.C. Rümke had toen net zijn - veelvuldig herdrukte - werk Levenstijdperken van den man het licht gegeven. Hij zal Ter Braak wellicht hebben gerustgesteld dat zijn depressie inherent was aan het begin van een nieuwe levensfase, de ‘virilitas’.Ga naar eind18 Rond het veertigste levensjaar is de levenspositie bepaald. Deze ‘beleving van het definitieve’ kan tot geestelijke benauwenis leiden: veel wat men gehoopt had zal nooit bereikt worden; maatschappelijke erkenning, creatieve expressie en persoonlijk geluk zijn niet ten volle gerealiseerd. Het gaat erom zich in het aanbrekende levenstijdperk te schikken in het onvermijdelijke en zijn doelen te herformuleren, bijvoorbeeld in een nieuwe bepaling van de eigen creatieve mogelijkheden. Veel hiervan kwam Ter Braak bekend voor, maar hij raakte het gevoel niet kwijt dat hij voor de psychiater een ‘interessant geval’ was, geen wezen van vlees en bloed. Niet alleen de Rümkes, maar ook andere zenuwartsen uit Ter Braaks omgeving, zoals de Amsterdamse psychiater en seksuoloog Coenraad van Emde Boas, tevens een geducht antifascist, trokken uit de ontmoetingen met de auteur van ‘Nietzsche contra Freud’ de conclusie dat hij typisch iemand was die een analyse niet aankon.Ga naar eind19 Ter Braaks argwaan jegens de psychoanalyse was echter dat zij haar | |
[pagina 529]
| |
patiënten trachtte te normaliseren en hun ‘het recht op de onzekerheid, op de onveiligheid, op den chaos’ zou willen ontnemen. Als figuur die zelf de roep had aan een overschatting van het rationele te laboreren, voelde hij zich door de op het ‘onbewuste’ gefixeerde psychoanalyse al bij voorbaat verdacht gemaakt. Hij vond dat de meeste tiefenpsychologische methoden in wezen neerkwamen op mechanische trucs en clichés, bedoeld om de patiënt tot een gehersenspoelde ledenpop te ‘genezen’. Dit bezwaar gold niet voor alle psychoanalytici. Het werk van de Duitse emigrant Theodor Reik,Ga naar eind20 met wie hij enkele jaren eerder ontmoetingen had gehad, en zeker dat van de godfather zelf, Freud, kreeg zijn hoogste waardering. Hij had de Weense geleerde ter gelegenheid van diens tachtigste verjaardag een gelukwensGa naar eind21 gestuurd en zou hem bij zijn overlijden in het Londense Exil eren met een bewogen artikel, eindigend met de woorden: ‘Er is een groot man gestorven’.Ga naar eind22 Dat is niet meteen de reactie van een patiënt die ‘zelf een analyse niet aankon’. In deze jaren kwam ook Ter Braaks vader steeds meer te rijden aan depressies en fobieën. Hij moest enige tijd in een sanatoriumGa naar eind23 voor geesteszieken worden opgenomen waar hij shockbehandelingen onderging, liep van psychiater naar psychiater, en zocht enkele keren ook zijn toevlucht bij zijn twee zoons te Den Haag. Op 12 mei 1939 overleed bovendien zijn zuster Anna - Menno ter Braaks tante - na een periode van totale geestelijke ontreddering; haar lijden bleef de mannelijke Ter Braaks als een schrikbeeld achtervolgen. Het viel Ant ter Braak-Faber op hoe ‘verstopt’ en klinisch Wim ter Braak met deze gevallen omging, alsof ziek-zijn in zijn mensbeeld niet thuishoorde. Zij begreep niet hoe Menno's broer, die volgens haar te beroerd was tien meter om te rijden om iemand een dienst te bewijzen, zelf ooit voor het dienende beroep van zenuwarts had kunnen kiezen. Later kwam het zelfs tot een nooit goedgemaakt conflict tussen Ant en haar zwager, toen hij een lichamelijk disfunctioneren van haar afdeed als een psychosomatische ‘tic’ en weigerde haar überhaupt te onderzoeken. ‘Ik zal je nooit meer lastig vallen’, nam zij zich voor.Ga naar eind24 Zijn onwil om uitleg over zijn gedrag te geven en over wezenlijke levensvragen te praten, begreep zij als het onvermogen de mensen als mens te zien. Zij noemde dat vol misprijzen burgerlijk. Of legde zij niet juist de vinger op de zere plek van de Ter Braaks: hun ‘Saksische paralyse’? Zij leden immers allen in meer of mindere mate aan de kwaal dat zij moeilijk hun gevoelens uitten, zichzelf niet konden of durfden blootgeven; de langzame, secundaire reactie en de | |
[pagina 530]
| |
introversie, de in zichzelf gekeerde verstandelijkheid, vol uiterlijke koelte en quasi-afwezigheid. De psychiater die daar raad mee wist, moest nog gevonden worden. Bij wijze van gelukwens met zijn klaarblijkelijk herstel bracht de Wassenaarse schilder W.J. Rozendaal een aquarel voor Ter Braak niet een gezicht op S. Giorgio Maggiore.Ga naar eind25 De aanblik hiervan gaf Ter Braak de hoop weer helemaal fit te worden door vier weken vakantie in Zuid-Europa te nemen. Deze zomerdagen in de villa La Verne, gelegen aan de Chemin des Sables tussen Antibes en Juan-les-Pins, zouden inderdaad de laatste werkelijke periode van geluk in zijn leven worden. Met Jan Greshoff bedacht Ter Braak een spelletje waarmee hij weer makkelijk uit zijn identiteit kon stappen. Het hele rollenspel had te maken met het ‘eiland-gevoel’ dat ‘Gres’ sinds zijn jongste jeugd kende. Eerst overwogen zij de mogelijkheid hun droom-eiland in de Noordzee te stichten, maar met de hulpmiddelen van dat moment leek hun dat twijfelachtig. Zij gingen er toen maar vanuit dat Walcheren de eeuwenlange onderdrukking van Nederland moe was geworden en voor zelfstandigheid koos.Ga naar eind26 De onkosten zouden gedekt worden door een speelzaal in Domburg. Wij droomden van een zinnebetoverend bouwwerk in de stijl van de stoomdraaimolen, met een overdaad van spiegels, luchters en pluche. Wij waren heftig tegen een republiek. Ook Menno. Doch hij weigerde, uit baldadige bescheidenheid, voor zich en zijn gade een vorstenkroon, zodat er onmiddellijk een vacature ontstond. Middelburg zou een universiteit krijgen en Vlissingen een Rood Paleis, om de haven aantrekkelijk voor zeelui te maken. Eindeloos werd geredekaveld over de voorwaarden van het staatsburgerschap. Het eerste vraagstuk was dit: wordt ieder die op de dag van de onafhankelijkheidsverklaring het eiland bewoont vanzelf Walchenaar? Of moet er een nauwkeurige keuze gemaakt worden? Wij besloten tot het laatste. Het gevolg was dat M. Nijhoff over de grens gezet werd en zijn goederen te Biggekerke overgingen aan de nieuwe staat, doch tegen een bijzonder hoge vergoeding. Wij wilden echter ons nieuwe rijk vrij houden van letterkundigen. Twee, Menno en ik, achtten wij ruimschoots voldoende, veeleer te veel. Bovendien zouden wij Eddy du Perron als hij naturalisatie aanvroeg, onmogelijk kunnen weigeren. Dan zouden wij een trio | |
[pagina 531]
| |
vormen en een tijdschrift daardoor onvermijdelijk worden. Ik voor mij mengde mij in deze politieke verwikkeling waar ik van nature een afschuw van heb, uitsluitend in de hoop later mijn portret op een jubileum- of weldadigheidszegel te krijgen. Wat Greshoff in deze herinnering niet vermeldt, is dat hij zich eigenlijk de functie van verlicht despoot had toebedacht, met Ter Braak in een bijrol als minister van Onderwijs. De munteenheid was de jannen.Ga naar eind27 Hoe goed dit gefantaseer over een naar eigen believen in te richten echte-boterstaat Ter Braak ook deed, eenmaal terug in de graue Alltag van Holland verviel hij in de apathie van het voorjaar. Het akkoord van München sloeg hem bijna knock-out: De maand September was meer dan afzichtelijk. Ik heb weliswaar die spanning met fatalisme gedragen, maar iedere gedachte aan een contact op langer duur berekend dan één, twee dagen leek me onzinnig. [...] lederen middag, als ik van de krant kwam, waar het noodige journalistieke vuil me weer dampend van het fornuis had opgewacht, ging ik in den tuin in de zon zitten, starend en rookend als een man, die de laatste dagen van de wereld opzuigt. Een soort apocalyptische houding. Ik was volkomen voorbereid op den oorlog, die ons tenminste mogelijkerwijs had verlost van dien hysterischen schildersknecht uit Braunau. [...] Je kunt wel adviseeren, dat wij ons niet door die dingen kapot moeten laten maken, omdat wij (daarin heb je schoon gelijk) voor andere bezigheden bestemd zijn; maar de dingen maken je kapot, of je wilt of niet, in zooverre althans, dat iedere cultureele werkzaamheid een idioot spelletje lijkt, met die vernietigingstendens voor oogen. Ik heb mijn Zondagsartikelen soms geschreven met het gevoel van een gek, die met knikkers zit te spelen, terwijl een overstrooming hem binnen een paar minuten gaat wegspoelen. [...] En het ergste is eigenlijk het gevoel van intellectueel-zijn: men zou den oorlog tegen Hitler willen wenschen, men weet tegelijkertijd (in dezelfde seconde), dat daarmee de vernietiging van alles, wat ons toch voorloopig nog dierbaar is, wordt ingeluid, ook al zou dat kort duren.Ga naar eind28 | |
[pagina 532]
| |
Om te kunnen schrijven, begreep hij, heeft een auteur een zekere ‘genegenheid’ voor de mensen nodig, anders kan hij niet met hen communiceren. Die genegenheid ontbrak hem sedert het voorjaar van 1938. ‘In de medicijnen heet dat allemaal depressie. Ik verkeer dus in een depressieve phase’, schreef hij in november aan Gomperts. ‘Een van de dingen, die me bepaald zou verheugen, zou zijn de wetenschap, dat jij wel die genegenheid zoudt kunnen vinden, al was het maar voor een paar jaar van je leven’.Ga naar eind29 Zelf voelde hij zich ‘zoo gaar gekookt met fatalisme, dat het moeite kost weer aan te nemen, dat er morgen en zelfs overmorgen nog een cultuur kan bestaan’. Hij vreesde door deze depressies een stadium van leegheid en verval tegemoet te gaan.Ga naar eind30 Tot overmaat van ramp verscheen op dat dieptepunt ook nog de meest gehate persoon onaangekondigd ten burele van het Vaderland: Victor Varangot. Deze kwam om een aanbeveling als journalist bedelen, want wilde eindelijk een baantje zoeken. ‘Hij is defect’, tierde Ter Braak, ‘dat is het eenige, wat ik er van zeggen kan; hij zal, als het hem tenminste geen moeite kost en geen straf bezorgt, rustig een moord plegen, daarvan ben ik zeker... om dan den volgenden dag bij de weduwe van den vermoorde op de thee te gaan, en een beetje verbaasd te zijn, als men hem niet zoo hartelijk ontvangt’.Ga naar eind31 Dat het huwelijk van Varangot met Truida ter Braak misliep, verbaasde Ter Braak volstrekt niet. Nog één keer kwam Varangot zich bij zijn zwager en oud-leraar melden, nu om zijn huwelijksproblemen te bespreken. Ter Braak wees hem onmiddellijk de deur. Terwijl hij de indruk wekte een hand te geven als afscheid, drukte Varangot hem een brandende sigarettenpeuk in de handpalm.Ga naar eind32 Toen Varangot ook nog in staat bleek Truida van een trap te duwen, werd hij voor de familie Ter Braak de incorporatie van al het kwaad in de wereld, dat zich wist te hullen in een mantel van argeloosheid - de moordenaar die een kopje thee komt halen. In de permanente oorlogsdreiging van 1939 en 1940 kreeg het fatalisme steeds meer macht over Ter Braak. ‘Hoe hoog de golven ook gaan, wij weten, dat Onze Vader aan het roer staat’, verzekerde minister-president D.J. de Geer ‘psalmzingend’ voor de radio nadat in november 1939 voor een Duitse inval was gevreesd. In deze zenuwoorlog bleek Ter Braak zich ineens goed te houden en sliep die nacht als een os.Ga naar eind33 Ik tracht mij los te maken van alles, wat ik bezit; te wennen aan de bom die mijn bibliotheek zal opruimen. Ik verbeeld mij soms al los | |
[pagina 533]
| |
te zijn van deze dingen, maar het zal zeker voor een groot deel verbeelding zijn. Los van boeken zijn resumeert voor mij los zijn van bezittingen. Aan andere bezittingen dan boeken hang ik niet; ik heb sinds lang het gevoel, dat zij mij toevallig in den weg kwamen. Alleen mijn boekenbezit is een eigen vormgeving.Ga naar eind34 Ter Braaks obsessie met boeken werd echter zo groot dat hij een gat in zijn boekenkast, ontstaan door een weggenomen boek, niet meer kon verdragen. Met zijn vrouw maakte hij de afspraak dat zij weliswaar zijn boeken mocht lenen, maar voor de periode van één week, langer hield hij niet uit. Toen hij in de vakantie van 1939 terugkeerde naar zijn land van herkomst in de Achterhoek en Tiel, legde hij een stuk brood op de keukentafel in de Haagse Kraaienlaan. Het schiep een band tussen hem en wat hij achterliet: bij terugkeer zou het er nog liggen en aan de schimmel kon hij de verstreken tijd aflezen.Ga naar eind35 Wat hem verder aan het leven bond waren de twee jonge angora-katten Adrianus, een zwarte kater die zich als een kardinaal gedroeg, en Jaffa, een hutspotkleurig wijfje. Zij gaven hem voortdurend te kennen dat ze Hitler wilden overlevenGa naar eind36 - en hielden daarmee hun baasje in leven. De vlooienplaag die zij meebrachten, nam hij op de koop toe. Maar Ter Braaks minimalisme, zijn wantrouwen ten opzichte van het leven en het zich terugtrekken op het allernoodzakelijkste, blijkt het schrijnendst uit de ondankbare woorden die hij in zijn dagboek aan tante Lize besteedde, de vrouw die hem in zijn gymnasiumjaren te Tiel als geen ander had vertroeteld en hem na zijn zelfmoord als geen ander heeft beweend. De passage is om reden van piëteit uit de uitgaven van het dagboek weggelaten, maar het is een gebaar van vroomheid dat bij de auteur althans niet past. Met duidelijke afkeer beschreef hij zijn tante als een ‘geëxtraveerde persoonlijkheid’: Neemt veel indrukken op, verwerkt ze snel, reageert primair, maar alles verdwijnt spoorloos of blijft in chaotische wanorde ronddrijven, terwijl enkele simplistische ideeën dienst doen als ‘steunbalken’ van het leven. Godsdienst past in deze levenswijze evengoed als radio. Vroeger verafschuwde zij de radio, omdat zij er geen had; nu gaat zij met de radio naar bed en staat er mee op, lijdt snel mee met een oorlogsbericht, slaat daarna de maat of neuriet bij een concert (alleen klassieke muziek wordt als muziek beseft; rest: | |
[pagina 534]
| |
lawaai), maar slaat vooral geen uitzending van het A.N.P. over. Zij heeft ontzaglijk veel gelezen en leest nog veel, zonder dat het eenige verandering teweeg brengt. Normen blijven vastgelegd op het peil van een vrijzinnig opgevoed kostschoolmeisje, dat, beschermd door een goeden man, geen enkele behoefte had om uit haar milieu te treden, zelfs niet in gedachten. Ter Braaks afscheid van domineesland is nooit compleet geweest, anders had hij zulke regels niet geschreven. Het moet hem een ergernis zijn geweest, of jaloers hebben gestemd, te merken hoe goed zijn tante in staat was de invloeden van de buitenwereld af te weren of snel te verwerken. Toch hield hij het ook voor mogelijk: ...dat een al te wreede verstoring van het milieu zulke menschen met één slag vernietigt, omdat zij niets, wat abstract tot hen komt, als concreet of mogelijk concreet kunnen beseffen. Type: kip zonder kop, maar van de allersympathiekste soort. De vrijzinnig opgevoede gymnasiumjongen die dit schreef, kon zelf door een geringere verstoring van het milieu worden vernietigd. Zijn tante Lize en oom Jan, de arts uit Tiel, wisten maar al te goed hoe ‘de invloeden der buitenwereld’ hun neefje mentaal konden treffen, tot depressie aan toe. Met de tekeningen van de magische vierkanten die Ter Braak in datzelfde jaar 1939 in zijn agenda maakte, gaf hij onbedoeld aan dat zijn gedachten voortdurend op hetzelfde punt uitkwamen, dezelfde uitkomst kregen en zich in een melancholische cirkel bewogen. Zeker zijn oom had zijn werk op de voet gevolgd en had zijn bezorgdheid over de pathologische elementen daarin niet geheim gehouden.Ga naar eind37 Hij wist hoe gevoelig Ter Braak voor de buitenwereld was, in het klein en het groot. Ter Braaks cultuurkritiek vertegenwoordigt als het ware verschillende stadia van zijn geestelijke gezondheid en zij concentreert zich rond drie thema's: het Amerikanisme, de hybris van de Europese geest, en het ressentiment in het christendom. Tezamen vertegenwoordigen deze het probleem van het nihilisme in de westerse cultuur. Als redacteur van Propria Cures had hij in de eerste helft van de jaren twintig een kruistocht tegen de geest van Amerika gevoerd. ‘Amerika’ gold voor hem als een cultuur ‘zonder eenig uitzicht’, een eindstadium. Hij getuigde daar- | |
[pagina 535]
| |
mee van een organische cultuuropvatting, die zich baseert op het ideaal van een evenwicht tussen geest en materie. Overheerst de geest dan treden er Indische toestanden op: vervluchtiging van de wereld in gedachten, mysticisme. Overheerst de materie, dan ontstaan er Egyptische toestanden: verstarring, pronkzucht, ten slotte ondergang. Ter Braaks kritiek op Amerika was een intellectuele vorm van moderniseringsangst. Hij voorzag voor Europa een monsterlijke cultuur met de afgod van efficiency: ‘Het Amerikanisme maakt den mensch tot een doellooze machine’; ‘het bederft alles tot in de grond’. Tegenover het Amerikanisme wilde hij een ‘Europeesche moraal’ stellen, ‘die wortelt in het trotsch besef van een steeds opnieuw bevruchtend verleden’.Ga naar eind38 Of dit verleden voor Europa inderdaad zo bevruchtend was, onderzocht Ter Braak in Politicus zonder partij, grotendeels geschreven vóór 30 januari 1933, het moment waarop hij naar eigen zeggen democraat is geworden. Het boek gaf cultuurkritiek als zelfkritiek. De auteur had als student ‘gezweefd’ tussen kunst en wetenschap, maar moest tot de ontdekking komen dat beide doodlopende wegen vormden. Hij analyseerde de malaise van de Europese cultuur als een elefantiasis van de geest en van het woord. De geest was een woekerende ziekte waarin de intellectuelen zich hadden teruggetrokken als gevolg van de verzwakking van het lichamelijke en het instinctieve in de mens. Ter Braak sprak zijn afschuw uit over de voortschrijding van de techniek, de specialisering in de wetenschap, de minachting voor het dier en de natuur, de overschatting van de logos ten koste van de zintuigen. Al de pretenties van de moderniteit probeerde hij onderuit te halen met zijn kritiek en te relativeren met behulp van humor. Vooral in dat laatste hoopte hij een nieuwe formule te vinden voor zijn handelen en denken. De humor moest de vloek wegnemen, die hem als intellectueel het handelen onmogelijk maakte en met depressies bedreigde. De humor moest zijn handelen tot een zodanig avontuur maken, dat elk ander avontuur daarbij zou verbleken. Ter Braak wilde voortaan zonder ‘principes’ leven en nog slechts gehoorzamen aan een politiek ‘die geen bindend antwoord mag geven op het “hoe” en “waarom”’.Ga naar eind39 Hij zou derhalve een politieke avonturier genoemd kunnen worden, ware het niet dat hij koos voor Pascals begrip ‘honnête homme’, dat hij in zijn Van oude en nieuwe Christenen (1937) vertaalde als: fatsoenlijk mens. Met dit boek probeerde hij het nihilisme van de Europese cultuur te begrijpen in het verlengde van het fenomeen van het ressentiment. Van | |
[pagina 536]
| |
oude en nieuwe Christenen heeft als kernthema het christelijk leven in een godloze wereld. De erfenis van het christendom, zo redeneerde Ter Braak, is nog in al ons denken, voelen en handelen aanwezig, terwijl God zelf afwezig is. Wat had die christelijke erfenis ons opgeleverd? Hij voerde de christelijke gedachte terug tot Augustinus' uitspraak van de gelijkheid van alle zielen voor God: in het licht van het hemelse Jeruzalem - het hiernamaals - is iedereen aan iedereen gelijk. Deze gelijkheidsmoraal zou kunnen worden vergeleken met wat Nietzsche de ‘slavenmoraal’ noemde; Nietzsche beschouwde Paulus, de ideoloog van het christendom, niet voor niets als de grote ‘vergiftiger’ van het westerse denken. Heel de geschiedenis van het christendom is niets anders dan het proces van disciplinering van de mens tot een gelijkheidswezen. Ter Braak stemde volledig in met Nietzsches analyse van het Europese nihilisme. Maar anders dan ‘oom Frits’ legde hij het zwaartepunt op Augustinus, die hij nog een tweede streek aanrekende. Namelijk de amorele goedkeuring van iedere handeling, goed of kwaad, zolang deze in dienst staat van Gods rijk op aarde. Ter Braak noemde dit het machiavellisme van de aartsvader. De praktijk wees uit dat het christendom de bestaande ongelijkheden tussen de mensen bevestigde, waar het die in theorie loochende. Deze tegenstrijdigheid was de bron van het ressentiment, opgekropte haatgevoel, waarvan de gehele christelijke geschiedenis doortrokken is. Zij vormt de ‘dramatische kern’ van onze westerse cultuur. Hoe ontstaat nu een christendom zonder Christus, hoe ontstaat nihilisme? Het christelijke gelijkheidsideaal moest er onherroepelijk toe leiden dat ook God zelf onttroond werd: het christendom bezit een interne dynamiek waarmee het zichzelf uitholt. Nihilisme is niets anders dan een volstrekte vrijheid zonder goddelijke coördinatie. Onze vrijheid in God is ‘losgeslagen van God en uit de hemel gevallen’. Het leidt ook tot een waarheidsconcept zonder coördinaten. Een waarheid zonder God wil zeggen: de leugen wordt autonoom. In Het nationaal-socialisme als rancuneleer uit 1937 trok Ter Braak deze lijn door: ‘De rancune behoort tot de meest essentieele verschijnselen van onze cultuur’. Zijn probleem was nu: tot welk punt blijft de rancune cultuurvernietigend en wanneer kan zij ook cultuurscheppend worden? De haat kan pas creatief worden als zij wordt gestileerd door culturele spelregels. Deze stilering is de taak van de nieuwe elite, zoals de titel van zijn brochure uit 1939 luidt. Ter Braaks alternatief was het oude verticale wereldbeeld in een horizontaal wereldbeeld om te buigen. Hij | |
[pagina 537]
| |
probeerde oude noties en verhoudingen te de-hiërarchiseren door het toelaten van de ‘relativeerende doodsgedachte’ en van de ‘verbale onzekerheid’. Hij introduceerde daarvoor de figuur van dubbelzinnigheid en doopte zichzelf een moderne Don Quichot: ‘Ik zal de onmogelijke mensch blijven, zoolang de thans mogelijke menschen, blijven zooals ze zijn’. Is een leven zonder God mogelijk? Ter Braak wist zeker van wel. De zin van het leven wordt dat van ‘een spel, dat niets dan spel is, en toch ernstig moet worden gespeeld’. De moderne democratie werd voor hem de poging om in veiligheid met onzekerheid te leven - ‘vooruit zonder illusie’. Hij ontwikkelde zich in de jaren dertig zodoende van een nihilist tot een opportunist en verstond daaronder ‘iemand, die handelt naar den eisch van het oogenblik, zonder zich vast te leggen aan een sacrosanct beginsel’.Ga naar eind40 Opportunisme moet de geesteshouding zijn in een nihilistische situatie. Hij pleitte daarmee voor het Amerikaanse systeem dat hij in de jaren twintig nog zo fel had afgewezen: men moet zijn politieke overtuigingen kunnen wisselen als de omstandigheden dat vragen. Deze lucide flexibiliteit was voor Ter Braak de houding om de drie cultuurproblemen te bedwingen, die zich aan hem hadden opgedrongen als persoonlijke problemen: het overwinnen van de chaos, het intellectualisme en de rancune. Ter Braaks verhouding tot de cultuur was er in alle jaren een van grote strijdbaarheid en polemische inzet. Vooral hierom heeft hij de naam gekregen van ‘de grootste essayist die ooit in het Nederlands heeft geschreven’.Ga naar eind41 Maar voor zijn strijdbaarheid heeft hij veel melancholie op de koop toe moeten nemen. De depressieve stemmingen die hem het werk in de tweede helft van de jaren dertig soms onmogelijk maakten, vonden hun oorzaak, behalve in een familiale aanleg, in de aanpassingstactiek die hij in de eerste helft van dat decennium ontwikkeld had om als intellectueel van oude snit mee te kunnen draaien in een gemassificeerde democratie. Om deze adaptatie mogelijk te maken, sloot hij een compromis met de ‘slavenmoraal’ van het krantenbedrijf en wrong hij zich in de onmogelijkste bochten om voor zichzelf geloofwaardig te blijven. Hij ging een gevaarlijk maskerspel aan, waarbij hij zijn identiteit verspeelde aan die van niemand: niet het tweede, noch het derde gezicht - hij bleef maar pellen en vertrouwde ten slotte geen enkel gezicht. De depersonalisatie werd zodoende zijn vaste kenmerk. Alle fopnamen die hij zichzelf gaf, van Reinaert tot koning Boosje, werden schijngestal- | |
[pagina 538]
| |
ten van een auteur op zoek naar een persoonlijkheid. Het was bitterste ernst. Sedert 1933 voerde hij voor de cultuur waarmee hij zich zo totaal verstrengeld had, een strijd op leven en dood. In kleine vriendenkring werd Ter Braak wel de giraf genoemd: een dier met een verschrikkelijk lange hals. Maar van Nederland is bekend dat je kop wordt afgehakt als die boven het maaiveld uitsteekt. Die van Ter Braak stak er permanent boven uit. Uiteindelijk verdween hij, tien jaar na de crisis van 1930, alsnog in de draaikolk van het nihilistische Niets. In een boeiende verhandeling over de joodse, Roemeens-Franse denker Benjamin FondaneGa naar eind42 uit 1939 begreep hij dat het lot van de moderne kunst is haar eigen grenzen te overschrijden en zich te storten in het Niets, ‘waarin ook Rimbaud verdween’. De tragiek van de enkeling in een gerationaliseerde wereld moet op poëtische wijze worden aanvaard, luidde zijn stelling. Hij plaatste zijn eigen leven daarmee definitief in het teken van de amor fati, die Nietzsche geleerd had. De creatieve destructie was en bleef Ter Braaks hoogste vervulling. Zijn rol als polemist was uitgespeeld, wist hij. Zij moest worden overgenomen door een jongere generatie, waarvoor hij de paden effende. Zijn tanende vitaliteit vroeg om een zuiniger levensformule en hij bezon zich op een nieuwe fase in zijn schrijverschap. Vanaf het midden van de jaren dertig smeedde hij plannen voor een roman die een Hollandse versie van De demonen moest worden. Wat hij in gedachte had was niets minder dan een Verantwoording voor den dood.Ga naar eind43 Hij dacht aan een moordenaar en een musicus als hoofdpersonen, ook hoorde er een oude, innerlijk afgestorven man bij. Uit zijn eerdere roman Hampton Court haalde de auteur de figuur Andreas Laan te voorschijn, die hij, méér nog dan toen, als een pure opportunist wilde neerzetten en daarom trekken van Anton van Duinkerken bezorgde. Jarenlang doken er echter alleen maar afzonderlijke scènes en losse personages op. Het boek moest de grandioze en tragische zedenschets van zijn tijd worden, vergelijkbaar met de romans die, nadien, grote cultuurcritici als Camus (De eerste man) en Pasolini (Olie) bij hun voortijdige dood zouden nalaten. Ook Ter Braak wilde in dit boek alles onderbrengen wat hij aan levenservaring en wijsheid had verzameld. Zijn gehele familie, nagenoeg al zijn vrienden en kennissen, grote namen uit de wereldgeschiedenis - alles en iedereen moest er een plaats in krijgen. Ter Braak kraste vellen en agendablaadjes vol met romanschema's, compleet met de bijbehorende wie is wie? | |
[pagina 539]
| |
Twee centrale lijnen zouden elkaar in het boek moeten kruisen: die van zijn moeder en zijn vader, opportunisme en tragiek, leven en dood. In het opportunisme is de grondidee van het boek en tevens de titel ervan vervat: het plagiaat. Ter Braak was tot de conclusie gekomen dat alle leven en alle geschiedenis in wezen niets anders is dan plagiaat bedrijven. ‘Men is zelf plagiaatvan zichzelf, onophoudelijk. Vacuum. Zin des levens’. De zin is dus Niets. De moordenaar in het boek, waar de figuur van de hispanist Johan Brouwer model voor stond, is gedoemd dit te ontdekken als hij op het laatste ogenblik voor zijn fusillering alles ineen ziet storten en beseft ‘laf en idioot te zijn: door idealen gedupeerd’. De directe aanleiding voor het plagiaat-motief waren verschillende ontdekkingen door Ter Braak van plagiaat en geplagieerd worden in de literatuur en journalistiek.Ga naar eind44 Maar in autobiografische zin raakte het motief aan iets veel wezenlijkers. Door zijn besluit tot adaptatie aan de maatschappelijke omstandigheden en zijn voornemen de strijd om het bestaan te voeren in een almaar wisselend rollenspel, moet Ter Braak uiteindelijk zichzelf als een plagiator pur sang zijn gaan ervaren. Reeds in de wens van Andreas Laan ‘gewoon’ te zijn zoals de anderen, lag dit motief opgesloten; mimicry, nabootsing - heel de cultuur is plagiaat. De (tweede) lijn van de ‘tragiek’, die Ter Braak aan zijn vader ver- bond, raakt midden in de ‘kategorie van het geheim’. Het betreft de vraag of er in een cultuur van schijngestalten en democratische gelijkheid überhaupt nog een vorm van authenticiteit bestaat. Ja, meende Ter Braak, zij bestaat, maar wie naar het authentieke leven zoekt, overschrijdt een heilige grens en treedt in het portaal van de dood. Het geheim is namelijk: Dat ieder mensen, datgene, wat het meest karakteristiek voor hem is, moet verbergen, omdat hij anders niet meer is. Dit bracht Ter Braak tot het vermoeden dat het voorgenomen boek niet te schrijven was: het zou vernietiging betekenen, zonder dat het tot authenticiteit zou leiden. Met woorden komt men nooit tot de essentie. Zijn conclusie was dat er slechts één manier was om, door alle schijngestalten heen, tot het tragische levensgeheim terug te keren: door het plegen van een moord. Dit was ook zijn definitieve antwoord aan Hitler, de grootste boeman van zijn bestaan: | |
[pagina 540]
| |
...de eenige manier om met een moordenaar samen te werken is zelf een moord te doen: why not? Geen ethiek verzet zich daar tegen! De blik in den afgrond. Ondraaglijke angst voor den heilstaat: daaraan heb ik al dien tijd meegewerkt? Leven is strijd. Wie éénmaal de ‘blik in den afgrond’ heeft geworpen, en bij Ter Braak gaat dit motief terug tot zijn kinderjaren, zal in het diepst van zijn ziel altijd een non-conformist blijven. De dood is een herbevestiging van dit non-conformisme, en geeft toegang tot de tragische diepte, die voor de levenden gesloten blijft. Van Het plagiaat had Ter Braak bij de Duitse inval op 10 mei slechts wat losse fragmenten op papier staan. Zin en zinloosheid, schepping en vernietiging: de ontknoping kwam voor hem als een apotheose, achter de sluier van een treurige slapstick. |
|