Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
V Afdalen naar de diepteDaarom moet ik afdalen naar de diepte:
zoals jij 's avonds doet, als je achter de zee afdaalt
en nog de onderwereld van licht voorziet,
jij overrijke ster!
Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft
| |
[pagina 495]
| |
Hoofdstuk 25
| |
[pagina 496]
| |
Op onvoorspelbare momenten klopte De Lang ook bij Ter Braak aan niet kritiek op diens te lange artikelen, die bovendien van veel te theoretische inleidingen zouden zijn voorzien. Hij schroomde dan niet in Ter Braaks reeds gezette stuk te knippen en plakken, zoals het volgens zijn stijlopvattingen moest zijn. Ter Braak deed het af als ‘een mij volkomen onbegrijpelijk gezanik’ en wist telkens weer zijn oorspronkelijke versie erdoor te drukken.Ga naar eind3 Hij ontwikkelde in dit verband een complottheorie. Achter De Langs aandringen op stichtelijke en leesbare krantenstukken zou een dominee van de Oxford-beweging zitten: namelijk de biechtvader van mevrouw De Lang!Ga naar eind4 De Oxford-groep, een semi-religieuze en vrij fundamentalistische beweging die zich onder leiding van de Lutheraanse theoloog Frank Buchman vanuit Engeland en Amerika inzette voor ‘morele herbewapening’, werd zodoende een nieuwe boosdoener voor Ter Braak.Ga naar eind5 Het meest bizarre was nog dat De Lang zich in politicis het meest thuis leek te voelen bij de rechtse buitenlandredactie, die hij ondanks herhaalde klachten van collega-journalisten bleef protegeren. Maar zo bizar was dit niet: in de Oxford-beweging,Ga naar eind6 ook de Nederlandse, waren er velen die heil verwachtten van de sociale vernieuwing in Duitsland en die een blinde vlek hadden voor de kwalijke aspecten van het Hitler-bewind. Het motief van de rechtse machtsovername in een krantenconcern, dat Ter Braak in zijn toneelstuk De pantserkrant uit 1935 had gebruikt, berustte op waarneming van de dagelijkse praktijk. Het Vaderland was op redactioneel vlak in de jaren dertig een gespleten orgaan geworden. Aan de ene kant stond de groep buitenlandredactie, beschermd door De Lang, aan de andere kant een grote groep ontevreden medewerkers, van wie Ter Braak de spreekbuis was. Maar Ter Braak beklaagde zich over de laat-maar-waaien mentaliteit van deze ontevredenen. Van wie had hij steun te verwachten? Van de parlementair redacteur Gerard Polak Daniëls,Ga naar eind7 die als plaatsvervangend hoofdredacteur reeds enkele keren door De Lang gedesavoueerd was en zich dan overspannen ziek meldde? Misschien van de hoofdredacteur zelf, C.M. SchiltGa naar eind8 - witgrijs haar op de brede schedel - een ‘minzaam en begrijpend mensch’ in een glimmend zwart stofjasje, door eenieder geacht? Neen, het ‘liederlijk nazi-geknoei’ kon onder patronaat van Schilt juist tot bloei komen omdat deze te zwak en fatsoenlijk was. Door deze berustende stemming onder zijn collega's was Ter Braak alleen komen te staan in de burelen aan de Parkstraat. Letterlijk: in de redactiezaal was voor hem geen | |
[pagina 497]
| |
ruimte en wanneer Hein 's-Gravesandes liftkoker-kamertje bezet was, pende hij zijn berichten maar aan de tafel van de sportredacteur, die een hoofdbetrekking bij de Automobiel Club had. Een rake beschrijving van Ter Braaks isolement bij Het Vaderland is afkomstig van een destijds vijfentwintigjarige collega, die tegen een vergoeding van vijfendertig gulden in de maand als jongste ‘redactiedier’ in de menagerie was opgenomen. Jan A. Ages, na de oorlog hoofdredacteur van het Haagsch Dagblad, had tientallen jaren later nog steeds het beeld voor ogen van een door de zaal ijsberende Ter Braak, sprekend als een hagenprediker: ‘kort maar indringend, cynisch en grote indruk makend op de “jongeren”. En praten kon je op de redaktiezaal, want er stond niet één schrijfmachine’ - kennelijk werd nog veel kopij met de hand geschreven. Ages was te jong om te begrijpen welk drama er zich afspeelde, ‘wel, dat Ter Braak zich wanhopig gevoeld moet hebben door de apathie van al die goede mensen om zich heen; apathie ook bij het Joodse “element” in de redaktie. Tenslotte was het alleen hij, die zich aangordde voor de strijd met “Buitenland”. Dat moest hij wel verliezen, want Buitenland had de steun van direkteur E. de Lang, die helemaal achter de “Nieuwe Koers” stond, ook uit spekulatie’. Zo jong was Ages ook weer niet, om te beseffen dat ook De Lang slechts een zetbaas was, namelijk van nrc-directeur Nijgh, die hem op gezette tijden uit Rotterdam telexte om een pot kaviaar bij speciaalzaak Sauer te bestellen.Ga naar eind9 Voor Ter Braak gold al die jaren het probleem hoe hij zijn onafhankelijkheid moest bewaren in ‘deze bij voorbaat tot compromis gedoemde omgeving’. De krant, en zeker niet dit dagblad, was voor hem niet het orgaan waarin hij bij voorkeur publiceerde - ‘maar ik schrijf om mijn brood te verdienen in een krant’. Aan Du Perron, die hem er bij voortduring aan herinnerde dat de journalistiek eigenlijk ver beneden zijn stand was, gaf hij rekenschap van zijn handelen. Het kwam erop neer dat hij de abonnees die echt konden lezen, probeerde te bereiken met behulp van ironie of soortgelijke middelen. Voor de rest van zijn ideeën schuwde hij de krant en reserveerde hij zijn boeken en tijdschriften als Groot Nederland en De Vrije Bladen. ‘Er is hier geen consequentie mogelijk, omdat het geld de inconsequentie zelf is. Wie vreet van den burger (of van den stalinistischen staat, of van wat dan ook) is niet onafhankelijk in den “atomistischen” zin’.Ga naar eind10 Om zichzelf nieuwe inspiratie voor het krantenwerk te geven, had | |
[pagina 498]
| |
hij medio 1938 een keuze uit vijf jaar Vaderland-kritieken gemaakt. Daar kwam veel omwerken aan te pas en het kostte hem bijzonder veel moeite aan dit werk enig belang toe te kennen. Het selecteren en uitfilteren van het al te journalistieke element, gaf hem geen energie maar het gevoel dat ‘ik volkomen geïmproviseerd leef’.Ga naar eind11 Het boek, waaraan hij de titel In gesprek met de vorigen gaf omdat het kritieken over auteurs van een oudere generatie bevatte, bevestigde hem ongewild in zijn vrees dat hij tot niets scheppends meer in staat was.Ga naar eind12 Het blijft een merkwaardig verschijnsel in de Ter Braak-receptie dat zijn Vaderland-kronieken - stuk voor stuk dingetjes van vier uitgetypte vellen, die hij zag als ‘knechtenwerk’ waarvan men de ‘meestermoraal’ tussen de regels moest lezenGa naar eind13 - nu het hoogst worden aangeslagen van zijn gehele intellectuele productie.Ga naar eind14 In gesprek met de vorigen was al tijdens Ter Braaks leven een van zijn meest gewaardeerde publicaties.Ga naar eind15 Uitgever Nijgh & van Ditmar wist er vierhonderdzeven exemplaren van te slijten, die voor de auteur het batig saldo van honderdzestien gulden opleverden. Dat bedrag verdiende hij bij de krant bij wijze van spreken in één week. Daarvoor hoefde hij het niet te doen. In het voorjaar van 1940 was hij niettemin bezig met de voorbereiding van een analoge bundel met de werktitel ‘In gesprek met de tegenwoordigen’, die nog in de herfst van dat jaar zou moeten verschijnen. Hij maakte enkele lijstjes met op te nemen artikelen en bedacht een betere titel: In gesprek met de onzen, maar kwam er niet meer toe uit dit materiaal ook werkelijk een boek te fabriceren. In 1946 zou zijn weduwe met behulp van enige vrienden deze uitgave alsnog realiseren.Ga naar eind16 Vaderland-directeur Ernst de Lang was er de man niet naar enige belangstelling te tonen voor de prestaties van zijn personeel buiten het eigenlijke journalistieke werk om. Hoogstens liet hij zijn oog goedkeurend op een Ter Braak-titel vallen als het boek in een krantenreclame van diens Rotterdamse uitgever aanbevolen werd. Dan verdiende hij er tenminste zelf aan mee. De Lang had de naam van een ongenietbaar mens: zijn gekanker was in het gebouw van Het Vaderland nog boven de machines van de zetterij uit te horen. Du Perron moet een algemeen gevoelen hebben uitgedrukt toen hij hem met een onvertaalbaar woord voor ‘pallurk’ uitschold. ‘Kan je den man niet wat rattekruid toedienen’, vroeg hij de brave 's-Gravesande in een brief.Ga naar eind17 De woede die De Lang over zich afriep werd nog groter toen hij eind 1938 een aantal oudgedienden met één maand hun congé gaf en fors inhield op het salaris van | |
[pagina 499]
| |
het laatst binnengekomen personeel. Met een blauw potlood streepte hij driftig door de declaraties: ‘Als jij piesen moet, pies je maar thuis’.Ga naar eind18 Toen Hendrik Krekel in de zondagkrant van 19 maart 1939 de Duitse bezetting van Praag had gevierd, lag het niet voor de hand dat Ter Braak hiertegen bij De Lang ging protesteren. Omdat hoofdredacteur Schilt, die daarvoor eigenlijk de aangewezen instantie was, gewond te bed lag nadat hij op zijn fiets door een auto was aangereden, richtte Ter Braak een protestbrief aan diens collega P.C. Swart van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Swart was immers ook gedelegeerde voor redactiezaken van Het Vaderland, de krant die hij indertijd nog als oorlogsverslaggever gediend had. Ook deze luitenantszoon moest van Ter Braak weinig hebben - hij had de onruststoker in 1933 liever niet benoemd gezien, maar nu kon hij onmogelijk heen om diens protest, dat gesteund werd door het merendeel van zijn collega's. Er volgde een druk overleg in de nrc-top over het oproer in de redactie van het Haagse dochterbedrijf. Besloten werd tot de volgende maatregelen. Directeur Nijgh en Swart zouden de buitenland-redactie van Het Vaderland ‘uitmesten’ in een periode van twee weken waarin De Lang, die de bende van Krekel jarenlang de hand boven het hoofd had gehouden, met verlof thuis moest blijven. Voorts kreeg de complete redactiestaf de order voortaan in geen enkel artikel meer blijk te geven van welke levensbeschouwelijke of politieke voorkeuren dan ook. Dit betekende voor De Lang een gezichtsverlies waarvoor hij Ter Braak beslist wilde laten boeten. Onmiddellijk bij terugkeer op kantoor boog De Lang zich daarom met een vergrootglas over Ter Braaks krantenartikelen. Het was meteen raak. In een bespreking door de literaire redacteur van Erika Manns Zehn Millionen KinderGa naar eind19 een boek ‘over de opvoeding der jeugd in het Derde Rijk’, ontdekte hij een scala van politieke uitlatingen. Ter Braak beschreef, in navolging van de met name genoemde Rauschning, het Duitsland van Hitler als een nihilistische machtsstaat die met ongekende middelen zijn ideologische dwang doorvoerde. Vooral door jeugdbeïnvloeding, zoals met de Hitlerjugend en de ideologie van ras, bloed en bodem, zouden de jongste onderdanen worden ‘gedrild’ tot de gehoorzaamste volgelingen. Twee dagen later kreeg De Lang echter een bijdrage van Ter Braak op zijn bureau die hem direct deed uitroepen: nu gaat hij te ver! Het betrof een polemisch stuk van Ter Braak tegen de hoofdredacteur van het Haagse dagblad De Avondpost, de rechts-liberaal D. Hans. Deze pleitbezorger van geestelijke en morele herbewa- | |
[pagina 500]
| |
pening had reeds langere tijd een campagne gevoerd tegen Ter Braak en zijn collega Vestdijk, die sedert februari 1938 literair criticus van de nrc was.Ga naar eind20 Hans verweet Ter Braak een eenzijdig intellectualisme en gebrek aan schoonheidszin, terwijl hij Vestdijk uitmaakte voor een geestelijk ‘vrijbuiter’ en ‘kaapvaarder’ van de onzedelijkheid.Ga naar eind21 De reden waarom Ter Braak pas na maanden op Hans' aanvallen reageerde, was alleen achter de schermen bekend: Vestdijk had na een jaar werk geen vaste aanstelling bij de nrc gekregen. Daaraan lagen verschillende redenen ten grondslag. Vestdijk was bij de Rotterdamse krant naar binnen geloodst door zijn uitgever Doeke Zijlstra - een machtig man in het nrc-concern - louter om hem een financiële basis voor het schrijverschap te bezorgen. Maar nrc-hoofdredacteur Swart koesterde grote bedenkingen tegen de arbeidsmoraal van Vestdijk en censureerde zijn artikelen als ze hem te zwaar of te politiserend waren. Vestdijk had zich de ‘braakverwekkende nonsens’ van deze ‘verkalkte idioot’ laten welgevallen met het oog op zijn financiën.Ga naar eind22 De publicatie van zijn roman De nadagen van PilatusGa naar eind23 werd hem echter noodlottig. Niet zozeer omdat het boek ongekend slecht verkocht, maar omdat het door de kritiek aanstootgevend en godslasterlijk werd bevonden. Men noemde het ‘allerbedenkelijkst’ dat een groot blad als de nrc bereid was ‘zulk een geest te roepen aan het hoofd zijner kunstrubriek’.Ga naar eind24 Daarmee had Swart de stok om de hond te slaan: Vestdijks contract werd niet verlengd en zijn plaats werd overgenomen door P.J.G. Korteweg, een journalist die men toch vanwege de Duitse bezetting uit Tsjecho-Slowakije had moeten laten terugkomen. Hoezo hadden literatuur en politiek niets met elkaar te maken? Ter Braak voelde zich door al deze ontwikkelingen op politiek, ideologisch en journalistiek vlak zozeer uitgedaagd, dat hij moest terugslaan. Zijn artikel ‘Het gemiddelde’ was tegelijkertijd een uiting van zijn afkeer van een cultuur van de grootste gemene deler, waarin alle contrasten wegvallen en alles gelijk wordt aan alles. Van een cultuur van de oneindige reproduceerbaarheid die niet tot werkelijke meerwaarde of wezenlijke verschillen leidt, maar tot het gemiddelde van het gemiddelde van het gemiddelde.Ga naar eind25 Het artikel vormde dan ook zijn zoveelste gevecht tegen de molens van domineesland. Doe Hans was een bekend en algemeen gerespecteerd figuur in Den Haag, onder andere door zijn voorzitterschap van de Nederlandsche Journalisten-Kring, de plaatselijke Protestantenbond en - als fanatiek sportliefhebber - van het Comité tot be- | |
[pagina 501]
| |
strijding van het wedden in de sport. Hans verenigde een aantal dingen die Ter Braak tegenstonden: een combinatie van verering van de monarchie, mannelijk zendingsbewustzijn, morele overfatsoenlijkheid en chauvinisme,Ga naar eind26 elementen die samenkwamen in zijn oproep tot geestelijke herbewapening tegen het verval van de tijd. Dat deze aanhanger van de Oxford-groep wèl een ‘correct’ afwijzend standpunt ten opzichte van het nationaal-socialisme innam, kon Ter Braak niet vermurwen. Hij beklemtoonde in zijn artikel dat hij Hans niet persoonlijk kende en dat de animositeit dus niet op privé-vlak gezocht moest worden. Dat Hans hem van repliek zou dienen stond bij voorbaat vast. In De Avondpost van 2 mei 1939Ga naar eind27 bevestigde hij het stereotiepe beeld van Ter Braak in de jaren dertig. Wat deze teveel aan scherpzinnigheid had, miste hij aan mildheid van het hart; hij zou geen literatuur propageren, maar ‘medisch-philosofische studies over zieleleven, sexualiteit, dood’. Ter Braaks ideaal gold de ‘klinische kunst’; Hans typeerde hem als een man in het wit, riekend naar chloroform. Hij verklaarde zich tegenstander van het ideaal van de absolute vrijheid in de kunst: Juist in de absolute vrijheidsideeën heeft het liberalisme der vorige eeuw gefaald. Ook de kunst moet zich gebonden weten door wetten van moraal en fatsoen, ook door de wet van eerbied jegens de overtuiging van andersdenkenden. De kunst heeft ook een ethischsociale functie. Daarom verwerpen wij ‘ontaarde kunst’, die zich te buiten gaat aan immoraliteit en abnormaliteiten. Met zulke uitspraken van Hans in de hand, hoefde het Ter Braak niet veel moeite te kosten aan te tonen hoe dicht deze in de buurt van fascistisch redeneren was gekomen. Wie geen raad weet met excessen van de cultuur en haar tracht in te bakeren in normen van gemiddeldheid, zet de deuren open voor tirannie. Ter Braak had zijn antwoord in een mum van tijd van zijn Remington op papier. Hij legde het stuk op 3 mei zekerheidshalve voor aan zijn chef, Schilt, die er zijn blik over liet gaan terwijl hij melding maakte van een telex van Zijlstra. Neen, geen kaviaarbestelling, maar een blijk van ontstemming over ‘het gebeurde’. Ter Braak dacht dat het allemaal zo'n vaart niet zou lopen en zorgde de volgende middag voor het zetten en de correctie van het stuk, waarna hij het afgaf voor plaatsing. Maar toen hij weer thuis was, trok Schilt hem telefonisch aan de mouw: bezwaar uit Rotterdam. De hoofdredacteur van de nrc | |
[pagina 502]
| |
was, na lezing van Ter Braaks antwoord, tot de volgende bevindingen gekomen: Tegen plaatsing van deze repliek van Ter Braak heb ik bezwaar. Wat nu te doen? Was Ter Braak als de hoofdfiguur Pankow uit zijn toneelstuk De pantserkrant, die zijn gewraakte artikel goedschiks of kwaadschiks in de krant wilde publiceren ook al wist hij dat het hem de kop zou kosten? Hij koos een andere weg. Hij stiefelde enige tijd door het huis, overlegde met zijn vrouw en greep de telefoon. Na het draaien van het nummer van de nrc haalde hij diep adem: rustig overkomen! Maar waar hij niet op gerekend had, was dat Swart hem onmiddellijk afsnauwde en in de hoek drukte. Hij was al vaker op de vingers getikt, was het niet, en de kunstpagina hoorde geen ‘debatingclub’ te zijn! Ter Braak wist niet wat hij hoorde. Zijn enige succesje in de telefonade was dat hij Swart wist te verplichten tot een mondeling onderhoud op diens kantoor de volgende middag. Voor het zover was, moest hij nog een nieuwe oplawaai incasseren. Van de directeur van de nrc ontving hij de volgende ochtend namelijk een schrijven met de tekst: Geachte Heer Ter Braak, | |
[pagina 503]
| |
te spreken, dat U in Uw werk wat meer objectief wordt, d.w.z. niet voortgaat op de wijze als U dat gewoon bent te doen, Uw vriendjes voor te trekken en de verschenen boeken van andere opvattingen dan de Uwe voor een groot deel links te laten liggen. Die weder- keerige ophemelarij van een kleine groep begint het publiek te vervelen. Wij hebben den heer Schilt verzocht in de toekomst nauwer op Uw werk toe te zien. Het laatste artikel had hij niet door moeten laten. Ter Braak wankelde. Als hij in gezelschap wel eens verhalen hoorde over mensen die een ongeluk was overkomen, keek hij lachend van achter de piano op en riep ‘Had'n ze maar thuis moet'n blijv'n’. Nu liet deze galgenhumor hem in de steek. Ant beloofde met hem mee te reizen naar Rotterdam. Zij was het die hem de beslissende vonk van strijdbaarheid gaf: ‘neem je ontslag, wat belet je om er werk van te maken?’Ga naar eind29 Zij wachtte op hem in een café en toen hij na zijn gesprek met Swart naast haar aan het tafeltje kwam zitten, merkte ze dat hij lijkbleek was. Het onderhoud was ‘werkelijk grotesk’ geweest; Swart had zijn eis tot de ‘desavoueering’ van de brief geweigerd, ook al leek hij helemaal niet te weten wat er precies in stond. Ter Braak had hem toen gezegd dat hij daaruit zijn consequenties trok en dat hij nog van zich zou laten horen. Maar Swart had dit kennelijk opgevat als een bewijs dat hij wel terug zou komen. Ter Braak had zijn jaarsalaris van zesduizend gulden en daarmee zijn vrijheid op het spel gezet - want geld is ‘gemunte vrijheid’ -, maar Swart leek ervan overtuigd dat hij in deze periode van economische crisis nooit zo'n riant inkomen zou riskeren.Ga naar eind30 Toch was het Ter Braak me- | |
[pagina 504]
| |
nens. De volgende ochtend, zaterdag 6 mei, was hij voor dag en dauw wakker en zette hij zich aan zijn ontslagaanvrage aan Nijgh,Ga naar eind31 waarvan hij Swart een kopie deed toekomen met het volgende commentaar: Het is mij, zooals ik U gedurende ons onderhoud van gisteren reeds aanduidde, onmogelijk Uw opvatting van liberalisme ten opzichte van Uw medewerkers anders te beschouwen dan als een vorm van gematigde, maar daarom niet minder kenmerkende ‘gelijkschakeling’, en ik ben bereid de consequenties daarvan te trekken door heen te gaan. Mijn begrip van liberalisme houdt n.1. in, dat een leider de werkzaamheid van de personen, met wie hij samenwerkt, niet door schematische indeeling kan bepalen; Uw indeeling in ‘zuivere kunst’, ‘politiek’, ‘religie’ (alsof men deze zaken gescheiden zou kunnen beoefenen) is voor mij een scholastische fictie, en ik zou mij, zelfs indien ik dat in dezen tijd voor mijn geweten zou kunnen verantwoorden, niet in staat achten aan de eischen der daarbij behoorende casuïstiek tegemoet te komen. Mijn samenwerking van vijf en een half jaar met den heer Schilt berustte op den vorm van liberalisme, dien ik hierboven als de mijne heb gekenschetst, en die blijkens de resultaten dier samenwerking zeer wel voor verwezenlijking vatbaar is. Hij nam deze situatie bovenal De Lang kwalijk omdat van hem de aanval was uitgegaan. Toen hij de Vaderland-directeur zijn ontslag kwam meedelen, vertelde hij hem daarom ‘en passant’ ook dat hij een fascist was en dat hij niet wist wat een intellectueel geweten was. Dit laatste leek De Lang volmondig toe te geven, want volgens hem kwam het erop aan samen een krant te maken, en buitenspelers hoorden niet thuis in een elftal dat goed samenspeelde. Hij gaf zijn intrige op quasi-naïeve wijze toe. Ter Braak wist niet hoe hij het had. Geloofde deze man nu werkelijk op zijn Oxfordiaans in ‘Gods Promise’ of was het honderd procent Hitler?Ga naar eind32 Intussen had de hele affaire zich al rond gesproken. Op zaterdagavond vond namelijk in het theepaviljoen van het Gemeentemuseum het diner plaats ter viering van het tienjarige bestaan van de Sociëteit voor Cultureele Samenwerking. Vele tientallen kunstenaars, politici, zakenlieden, journalisten en intellectuelen waren hierbij aanwezig. De kroniekschrijver van de Sociëteit tekent bij die Chinese maaltijd aan: ‘Hoeveel van de aan die maaltijd verenigde leden en genodig- | |
[pagina 505]
| |
den met hun dames zullen beseft hebben dat het zou blijken een galgemaal te zijn?’Ga naar eind33 De Duitse inval liet toen echter nog een jaar op zich wachten. Hoogstens Ter Braak zal het gevoel hebben gehad dat er een galg voor hem was opgericht. Via een redacteur van het Algemeen Handelsblad, mr. L. Meijer, kwam het bericht van zijn ontslag 's anderendaags in de krant. Nu lag de zaak op de straat. Duidelijk kwam in het Handelsblad naar voren dat Ter Braak in feite het slachtoffer was van een wraakactie van de met het fascisme sympathiserende directeur De Lang.Ga naar eind34 Diezelfde zondag ging er van het bestuur van de Sociëteit een sympathiebetuiging naar Ter Braak met de vraag of het mogelijk was zijn ‘stellingneming te ondersteunen en daarvoor in ruimeren kring medewerking te verkrijgen’.Ga naar eind35 Ter Braak kreeg weer enige moed. Hij nam zich voor gewoon zijn dagelijkse werk voor Het Vaderland te blijven verrichten, maar wilde zijn antwoord aan Hans niet ongedrukt laten. Hij deponeerde het artikel daarom als een ingezonden brief bij het bureau van De Avondpost. ‘Mijn eenige voorwaarde’, liet hij Hans weten, ‘is dat U er geen letter aan verandert’. Om de hoofdredacteur niet tegen de haren in te strijken, beklemtoonde hij dat Hans aan het conflict geen schuld had en dat zijn artikel aan ‘correctheid’ niets te wensen overliet.Ga naar eind36 Op dinsdag 9 mei 1939 stond Ter Braaks artikel ‘De cultuur en het gemiddelde’ op de voorpagina van De Avondpost, op het vaste plekje van Hans. Deze maakte van een nawoord gebruik om zich voor deze geste van ‘ridderlijkheid’ zelf op de schouders te kloppen; bovendien citeerde hij openlijk uit een wat vleiend persoonlijk briefje dat Ter Braak bij de kopij gevoegd had.Ga naar eind37 Ter Braak ondernam ook verdere actie. Hij solliciteerde die dinsdag nog naar de vacant komende functie van leraar Nederlands en geschiedenis aan het Tweede Gymnasium aan de Bildersstraat te Den Haag. Met gelijke post verzocht hij zijn gezaghebbende familielid Johan Huizinga een goed woordje voor hem te doen bij de rector. Huizinga deed wat hem gevraagd was en sprak meteen zijn solidariteit jegens Ter Braak uit: ‘de proeven van Nijgh's correspondentie, die ik wel van JakobGa naar eind38 zag, maken het mij volkomen begrijpelijk, dat iemand hem op staanden voet den dienst opzegt’. Hij had deze stap van Ter Braak al langer zien aankomen.Ga naar eind39 Ter Braaks sollicitatiebrief noch Huizinga's informatie konden indruk maken op de rector; uit de 24 sollicitanten die zich hadden aangemeld, werd een half dozijn geselecteerd voor een proefles, maar Ter Braak hoorde daar niet bij. Waarschijnlijk was hij te laat met | |
[pagina 506]
| |
zijn aanmelding.Ga naar eind40 Overigens een gemiste historische kans: op deze school had hij Paul Rodenko, de grote essayist van de jaren vijftig, onder zijn leerlingen gehad. Nu ontmoetten zij elkaar nooit. Bemoedigend ook waren voor hem in deze situatie enkele andere sympathiebetuigingen, al schoot hij er praktisch weinig mee op. Johan van der Woude, die enkele jaren eerder had meegewerkt aan een kleine afzonderlijke publicatie over de Reinaert uit Eibergen, riep op tot actie, al liet hij het initiatief over aan het slachtoffer zelf: ‘Er moet toch verzet ontstaan tegen deze bende zwakzinnigen; organiseer het (bah, wat een woord - en dat 't noodig móet zijn), ik doe graag mee’.Ga naar eind41 Simon Vestdijk maakte een al even loos gebaar: ‘Van Greshoff hoorde ik gisteren de naweeën van deze historie, 't Is werkelijk mooi. Ik denk er hard over om, practisch, mijn relaties met de N.R.C, ook maar te verbreken, zij het ook zonder “demonstraties”, die toch verloren moeite zijn’.Ga naar eind42 Vestdijk zou dat jaar echter nog tientallen bijdragen aan de Rotterdammer leveren. Jan Greshoff daarentegen had onmiddellijk de daad bij het woord gevoegd en zijn ontslag als correspondent van Het Vaderland aangeboden - hij publiceerde regelmatig brieven over Franse literatuur in deze krant. Hij stuurde zijn perskaart terug met de opmerking dat ‘ik geen enkele relatie met Uw blad meer op prijs stel’. Terwille van het effect maakte hij dit bericht ook wereldkundig.Ga naar eind43 Regelrecht uit het hart kwam een brief van good old Henrik Scholte, die in 1933 nog met Ter Braak geduelleerd had om de post aan Het Vaderland. ‘Jouw en mijn leven’, opende Scholte, ‘hebben van onze studiejaren af altijd uit zulke merkwaardige, ik zou haast zeggen contrapunctische parallellen bestaan, dat wij wel steeds op de een of andere wijze eikaars scheepssignalen zullen moeten blijven gadeslaan’. Het treffende daarbij was dat hun instellingen zo hemelsbreed verschilden, dat Scholte altijd aan de zijde van Ter Braaks tegenstanders stond. Het leven zelf heeft overigens bewezen, dat wij beiden consequent zijn geweest in deze instelling. En daarom is het mij een intenze behoefte om je op dit oogenblik uiting te geven aan mijn respect voor de intègre wijze, waarop jij jouw idealen zonder compromis of goedkoope transactie hebt weten te verdedigen, met een zuiverheid, die jouw idealisme ver plaatst boven de troebele en mesquine strijdmethoden van je tegenstanders. Dat zij uiteindelijk wellicht juist mijn medestanders zijn, doet mij op dit oogenblik beschaamd voelen. | |
[pagina 507]
| |
Scholtes emotionaliteit kwam ook voort uit het feit dat zijn eigen leven een dramatische wending genomen had. Na tien jaar was zijn huwelijk op een scheiding uitgelopen en Isabel, zijn knappe Amerikaanse vrouw, zou uitgerekend die dag met hun kinderen naar haar geboorteland vertrekken. Scholte herinnerde aan hun huwelijksdag in 1929 toen Ter Braak en Binnendijk als getuigen waren opgetreden en zij zich aan de kostbaarste dranken, zoals een honderdjaar oude cognac, te buiten waren gegaan.Ga naar eind44 Isabels vader was immers miljonair! Maar ook onthulde Scholte dat zijn ex-vrouw altijd veel meer voor Ter Braak dan voor hem gevoeld had, vooral vanwege zijn geestelijke weerbaarheid: Je hebt haar verleden jaar bij Chez Eliza eens gezegd, dat je thans in je hart eigenlijk het liefst in Amerika zou zijn. Mocht dat ooit zoo ver komen, zoek dan mijn gescheiden vrouw in San Francisco op. De wetenschap, dat zij op dit keerpunt van je leven aan jouw zijde zou staan, is iets, dat ik wil dat je weet.Ga naar eind45 Ook een morele steun voor Ter Braak in deze dagen was de ontmoeting met een vluchteling uit Wenen: de dichter en tekenaar Uriel Birnbaum. In juli 1938 had hij een petitie opgesteld waarin hij met 24 andere Nederlandse cultuurdragers de Minister van Justitie om een verblijfsvergunning voor Birnbaum verzocht.Ga naar eind46 Ofschoon Uriel Birnbaum in de oorlog van 1914-1918 aan het front een been verloren had, liep hij als jood in het door Duitsland geannexeerde Oostenrijk groot gevaar. Zijn werk wortelde in een sterk gelovige joodse traditie en had een bezeten verbeeldingskracht die voor de nazi's als entartet gold. De steunuitkering voor de zwaar invalide kunstenaar werd onmiddellijk ingetrokken. Het lag voor de hand dat hij hoopte zich nu in Nederland te kunnen vestigen, waar hij via zijn inmiddels overleden vader, de orthodox-joodse cultuurpionier Nathan Birnbaum, en zijn broer Menachem Birnbaum, die zich beiden reeds in april 1933 als emigranten in Scheveningen gevestigd hadden, verscheidene vrienden had. In juni 1938 kreeg Menachem Birnbaum van Ter Braak de mondelinge verzekering dat hij zich op alle mogelijke manieren voor diens broer zou inspannen. De criticus had bij die gelegenheid in het werk van Uriel mogen bladeren, dat op hem ‘einen sehr bedeutenden Eindruck’ maakte. Ter Braak vond zijn schoonvader J.L. Faber, nog steeds sdap-lid van de Tweede Kamer, bereid het rekwest te ondertekenen.Ga naar eind47 | |
[pagina 508]
| |
In januari 1939 slaagde Uriel Birnbaum er inderdaad in met zijn vrouw en dochter de tocht naar de Hollandse vrijheid te maken.Ga naar eind48 In de deftige Haagse kunstzaal d'Audretsch kreeg hij de gelegenheid een overzicht van zijn oeuvre te tonen, liefst 187 werken.Ga naar eind49 Voorafgaand aan de expositie, maar ook daarna, had Ter Braak verscheidene ontmoetingen met de kunstenaar.Ga naar eind50 Uriel Birnbaum was een kosmos. De verhalen en tekenkunst van Birnbaum deden Ter Braak denken aan Kafka, aan Sjestov, aan Samuel Lewin. Weer ervoer hij dat in de fantastische verbeeldingswereld die de joodse geloofstraditie had voortgebracht, veel meer levenswaarheid schuilde dan in de nieuwsfeiten en de liberale logica die dagelijks door de krantenpersen uitgespuugd werden. De kunstenaar vertelde hem van een immens novellenproject Die Errettung der Welt, dat hij als een grote antiutopie had opgezet. Hij hekelde de ‘wereldverbeteraars’ die op basis van abstracte slogans macht en controle over de mensheid hadden verworven, maar haar in feite met vloedgolven van bloed en tranen overspoeld hadden. Juist het ongrijpbare en meest persoonlijke in de mens hadden zij kapot gemaakt, meende Birnbaum, waardoor de naar efficiency en materiële welvaart strevende wereld in haar binnenste van een afgrijselijke doodsheid getuigde. Birnbaum toonde hem onder andere een cyclus van inkttekeningen van ‘de keizer en de architect’. De keizer draagt de architect op zijn visioenen van een Hemelse stad te concretiseren. De bouwheer zet een groot aantal plannen op papier: een marmerstad, een porseleinstad, een stad van basalt, van parelmoer, van kristal en vele andere materialen. Hij ontwerpt zuilen, trappen en torens. Van alle plannen is er echter niet één dat volledig tegemoet komt aan het ideaal van de vorst. De tekeningen van Birnbaum tonen de architect aan het werk voor een groot verlicht venster. Het licht komt van een sterrenhemel met gedramatiseerde sterrenbeelden. Op een tekening met als titel ‘Ende des Abenteuers’ is de hellepoort te zien; een ridder die een brug is overgestoken, komt uit op een kolom, gedompeld in een oneindig vacuüm.Ga naar eind51 Ter Braak kreeg moed en niet alleen dat, hij kreeg ook inspiratie. Vaak was hij vervuld van angst voor een hemelse heilstaat, volkomen doorzichtig en volledig hermetisch, als het leven in een inmaakglas. Van Birnbaum leerde hij dat hij die angst ook creatief kon maken. Als Ter Braak al gedacht heeft dat De Lang zou schrikken van zijn ontslagaanvraag, had hij het mis. Zijn directeur bleek zelfs opgelucht te zijn dat hij van deze medewerker verlost was. De spijt die hij pro forma | |
[pagina 509]
| |
in een brief van 10 mei betuigde over Ter Braaks vertrek per 1 september, bleek zeker niet uit de inhoud van de brief zelf: Het spijt mij voor Het Vaderland, dat wij iemand van Uw naam gaan verliezen, maar het is U bekend, dat ik mij niet heb kunnen vereenigen met de eenzijdigheid Uwer zienswijze en de behandeling van de rubriek. Een polemiek als die begonnen met den heer Hans, is naar mijne meening voor de krant slecht. Ik weet, dat vele lezers tevergeefs uitzagen naar besprekingen van boeken, die U terzijde legt. En ook al ken ik meerdere abonné's die Uw stukken gaarne lezen, ik geloof toch, dat, zoo wij den juisten man kunnen vinden, het voor beide partijen beter is dat U heengaat. Het is jammer geweest, dat niet zoo nu en dan eens een streep gehaald is door een stuk, door U geschreven, of de opneming ervan is geweigerd, want dan zou U langzamerhand begrepen hebben, dat het er allereerst om gaat de belangen van de courant te dienen. Toen U hier gekomen zijt, hadt Ge van een courantenbedrijf niet het minste besef en U hebt m.i. Uw groote vrijheid geleidelijk verkeerd gebruikt. Ter Braak zat intussen niet bij de pakken neer en had de afschriften van zijn correspondentie met Nijgh en Swart opgestuurd aan hun collega-commissarissen van de nrc en Het Vaderland. Het waren de heren Samuel van den Bergh, de joodse ‘margarinekoning’ (Ter Braak) uit Wassenaar, en oud-minister van Waterstaat J. Kraus. Voordat hij zijn ‘gedragslijn’ in deze aangelegenheid verder bepaalde zou hij graag van hen vernemen, ‘of U in dit verloop van zaken aanleiding vindt van Uw meening te doen blijken of eenige stap te ondernemen’.Ga naar eind52 Ter Braak wist dat beiden liberalen in hart en nieren waren en veel gezag genoten. Toevallig was er op 11 mei een commissarissenvergaderingGa naar eind53 gepland. Bij de rondvraag nam voorzitter Kraus het woord en verklaarde dat hij op de hoogte was van het ‘gerezen conflict’. Nijgh krabde zich op het hoofd: conflict? Dat was toch afgedaan? Vervolgens bevestigde Van den Bergh dat ook hij post van Ter Braak had ontvangen. Hij had tevens een telefoontje van zijn partijgenoot mr. H.J. Knottenbelt gehad, die hem had verteld dat in liberale kringen velen zich onrust maakten over de berichten die over Ter Braak de ronde deden, namelijk dat hij bij Het Vaderland zou vertrekken. | |
[pagina 510]
| |
Nijgh speelde de zwarte piet toe aan hoofdredacteur Schilt, die Ter Braak niet genoeg ‘onder den duim’ gehouden had. Swart voegde daaraan toe dat Ter Braak zich ook niet onder de duim liét houden; hij had trouwens zelf zijn ontslag ingediend. De Lang, derde in het koor, zei de indruk te hebben ‘dat de heer ter Braak spijt heeft van zijn zoo snel genomen besluit’. Professor Kraus zag daarin des te meer reden om Ter Braak de gelegenheid te geven ‘zich nog eens uit te spreken’. Bij Nijgh ging een alarmsignaal over. Hij achtte het ‘gevaarlijk’ wanneer Kraus alleen met Ter Braak zou spreken: deze zou hun gesprek onjuist kunnen weergeven of althans onjuist interpreteren. Swart viel hem bij door eraan te herinneren ‘dat de waarde van den heer ter Braak relatief is’. Hij vertelde dat De Lang hem had voorgesteld zich in verbinding te stellen met P.H. Ritter Jr., die ‘groote populariteit geniet’. Mocht deze Utrechtse criticus toehappen dan zou het verlies van Ter Braak ‘ook weer niet zoo groot zijn’. Swart wist toen echter nog niet dat Ritter, die bij het Utrechtsch Nieuwsblad in een comfortabele zetel zat, er bijzonder tegen opzag Ter Braak te vervangen. Tot veler verbazing zou Ritter dan ook openlijk zijn steun en waardering voor zijn jongere collega uitspreken: ‘wie kan er in Nederland (en buiten Nederland?) schrijven als Menno Terbraak? Zijn betoog geeft een even groot genot als de flonkering van zijn geest, [...] wien het ernst is met zijn kunst, hij geeft er de voorkeur aan, door Terbraak te worden gekraakt, dan door de “gemiddelden” te worden geprezen’. Dat Ritter zelf van dit laatste - een gemiddelde, die prijst - juist een perfecte demonstratie had gegeven, moet de auteur zijn ontgaan.Ga naar eind54 Op de commissarissenvergadering waren de gemoederen intussen danig verhit geraakt. Kraus en Van den Bergh hielden vast aan hun standpunt ook Ter Braak in deze kwestie te willen horen. Zij wilden dat meteen de volgende dag ten huize van Kraus aan het Nassauplein 33 doen. Tot grote schrik van allen werd Nijgh onmiddellijk na de laatste hamerslag onwel; een ambulancewagen moest hem naar het ziekenhuis brengen, waar bleek dat hij een beroerte had gehad, met gedeeltelijke verlamming tot gevolg. Toen Du Perron via Ter Braak hiervan vernam, stak hij de armen in de lucht: ‘Dat Nijgh een beroerte heeft gekregen doet me hartgrondig genoegen. Iedere oudere patser die op deze wijze rebelleert tegen zijn superieuren in intelligentie en geweten, moest op deze wijze worden verlamd’.Ga naar eind55 Ter Braak wist zich van zulk kannibalistisch leedvermaak te onthouden, ook omdat hij begreep dat de race nog | |
[pagina 511]
| |
lang niet gelopen was. Hij pakte de zaak wel bijzonder tactisch aan. In het onderhoud met Kraus en Van den Bergh ging hij niet onmiddellijk op hun schikkingsvoorstel in, maar stelde zich gereserveerd en zakelijk op. Juist door de kwestie principieel te spelen, kon hij ook voorwaarden stellen. Volgens Uw eigen woorden ben ik in dit geval slachtoffer geworden van bepaalde misstanden aan Het Vaderland. Ik meen, dat deze erkenning inhoudt, dat mij t.o.v. het verleden zoo volledig mogelijk voldoening wordt geschonken; niet alleen vanwege mijn privébelangen, maar ook (wellicht in de eerste plaats), omdat deze zaak thans, door de publiciteit die er jammer genoeg aan gegeven moest worden, een zaak geworden is van de persvrijheid en de liberale journalistiek in het algemeen. Absolute opheldering is ook in het belang van Het Vaderland dringend noodzakelijk. Hij duwde de deur ook van zijn kant een stuk open. De toekomst was blanco, meende hij, en zij zou zowel voor de krant als voor hemzelf een experiment worden; ‘een experiment, dat wij, dunkt mij, kunnen riskeeren, wanneer er wederzijds vertrouwen bestaat’. Hij verzekerde tegelijkertijd dat hij geen ‘doctrinair’ was en oog had voor het belang van de krant.Ga naar eind56 Ter Braak was dus uit op ‘volledige genoegdoening’, maar wilde ook wel weer rekening houden met de andere partij. Deze compromisbereidheid is vreemd als men bedenkt hoezeer hij in de grond van zijn hart het krantenbedrijf verachtte als slavenwerk. Hij meende echter dat hij er bij een andere courant ongetwijfeld niet beter aan toe zou zijn. Bovendien was hij van een oer-Hollandse honkvastheid. Het aanbod een cultuur-historische rubriek voor het Algemeen Handelsblad te verzorgen liet hij dan ook passeren.Ga naar eind57 Het belangrijkst van alles was dat hij zijn dossier zag als een bewijs voor de ‘toenemende gelijkschakeling aan de liberale pers’.Ga naar eind58 In een brief aan Greshoff maakte hij de balans op: Wij denken over de toekomst voorloopig maar zoo weinig mogelijk na. Als ik blijf, ben ik toch van plan, zooals ik je al zei, om iets anders te zoeken op den duur. Ga ik in September weg, dan ligt een zee van onzekerheid voor me, die mij niet afschrikt, op dit oogenblik. Ik ben niet invalide, heb weinig vaste verplichtingen, kan het wel even uitzingen; bovendien heb ik het gevoel, dat ik bij Het Vad. wat | |
[pagina 512]
| |
uitgeschreven raak, en een andere richting moet inslaan. Tactisch heeft het zeker voordeden als de zaak in orde komt, maar dat is dan ook alles.Ga naar eind59 Ter Braak hoopte daarom stiekem dat Swart zijn poot stijf zou houden: ‘Dit stuk pedante, doctrinaire liberaal staat of valt met zijn dictatorschapje aan de N.R.C, en Het Vad.’Ga naar eind60 Om zichzelf financieel in te dekken, accepteerde hij intussen het aanbod van uitgever Leopold om voor vierhonderd gulden in de zomermaanden Rauschnings Revolution des Nihilismus te vertalen. Dit betekende nog wat extra stress, maar strijdvaardig als hij was kon hij het hebben. De volgende maandag vertrok hij met Ant naar Parijs om zijn vriend Jan Greshoff en diens gezin uitgeleide te doen bij hun vertrek naar Zuid-Afrika. Greshoff vluchtte voor de politieke ontwikkelingen in Europa, maar hij hoopte ook in Zuid-Afrika het volle pond te kunnen geven aan zijn dichterschap, dat jarenlang had geleden onder zijn redactionele en journalistieke werkzaamheden. Het werd een emotioneel afscheid, waar Ter Braak bijna een volle week voor uittrok. In de afgelopen jaren was Greshoff hem een vriend en vaderfiguur tegelijk geworden, bezonnen maar standvastig, conservatief maar vernieuwingsgezind, mild maar krachtig. Ook in het Vaderland-conflict was Greshoff hem tot grote steun geweest, terwijl Ter Braak de opvliegende Du Perron met opzet zo lang mogelijk onwetend had gelaten. Deze voelde dit dan ook ‘typeerend voor de afstand èn voor de verzwakking in de vriendschap’.Ga naar eind61 Nu zou er ook - fysieke - afstand komen tussen Ter Braak en Greshoff, maar de vriendschapsband werd er alleen maar sterker door. Zij voerden in het laatste jaar van Ter Braaks leven een uitgebreide en voor hun doen vaak zeer emotionele correspondentie. Nadat hij zich met zijn vrouw en twee zoons in Marseille op het schip geïnstalleerd had, greep Greshoff meteen naar de pen: Afscheid nemen is niet zoo makkelijk als over afscheid schrijven. Het was ellendig. [...] Maar de werkelijk groote beroerdigheid zit in het vaarwel van de vrienden. Jullie weten zelf niet, kunnen niet weten wat je voor ons beteekent: een groot stuk van ons leven.Ga naar eind62 Hoezeer het vertrek hem aan het hart ging, bewijst ook een aantal aforismen dat Greshoff kort vóór zijn vertrek aan het papier had toevertrouwd en dat hij onder de titel Op de valreep (Variaties op Vaarwel) | |
[pagina 513]
| |
bundelde in een klein, bijzonder mooi boekje. Het bevatte een gedrukte opdracht ‘Voor Ant ter Braak-Faber’. Greshoff relativeerde zijn afkeer van de verschrikkingen van de huidige wereld, zo blijkt uit de tekst, door erop te vertrouwen dat alle verschijnselen onderworpen zijn aan een proces van ‘ononderbroken verandering’. Alleen dit heel basale vertrouwen weerhield hem ervan zelfmoord te plegen. De moedige wanhoop waarmee hij naar Zuid-Afrika vertrok, met achterlating van zijn vrienden, grondde hij op een logica die raakt aan de levensfilosofie van de wellicht dierbaarste onder die vrienden: Verlies is geen verlies, want men wint een afscheid. Winst is geen winst, want men verliest een verlangen.Ga naar eind63 Ook voor Ter Braak was het afscheidsmoment bijna ondraaglijk geweest; hij kon die nacht niet slapen en had allerlei fantastische halfdromen, ‘in een soort tusschentoestand’.Ga naar eind64 Hij weigerde te geloven dat Greshoff werkelijk tot een ‘Afrikaander’ zou transformeren en dat gaf hem hoop voor de toekomst: ‘in deze soort wereld moeten de menschen, die elkaar na staan, toch eigenlijk maar niet al te zeer in de diaspora blijven’. Maar Greshoff en hij zouden elkaar niet meer in levenden lijve ontmoeten. Het was ook de laatste keer in zijn leven dat hij over de grens was geweest: in september zou Frankrijk door het uitbreken van de oorlog potdicht komen te zitten. Parijs bestond als het ware niet meer; de week in mei groeide voor Ter Braak uit tot een legende: ‘iets van heerlijke losheid en warmte en licht. Hoe lang nog, Hitler?’Ga naar eind65 Terug in Nederland wachtte hem een onderhoud met Van den Bergh en Kraus. De heren deden zich bijzonder vriendelijk voor en vertroetelden Ter Braak als een verloren zoon. Bijna was deze pardoes weer in het Vaderland-schuitje gestapt, tot hij een concept kreeg voorgelegd waarin weliswaar aan een aantal grieven tegemoet werd gekomen, maar het voorbehoud betreffende religie en politiekGa naar eind66 onverminderd van kracht bleef. Het schikkingsvoorstel bevatte namelijk de clausule dat ‘bij de vrijheid van critiek die den letterkundigen medewerker van een liberaal dagblad als Het Vaderland is toegestaan’, deze rekening dient te houden met wat de lezers van dit dagblad van een literaire kritiek mogen verwachten. In tegenstelling tot de ‘volledige vrijheid’ die een schrijver in een wetenschappelijk tijdschrift kent, moet de letterkundige criticus van een dagblad binnen de perken blijven, ‘die hem door den aard zijner | |
[pagina 514]
| |
lezers worden opgelegd en met name zich moet onthouden van uitspraken, die hem op politiek of religieus gebied brengen en waarvan hij kan vermoeden, dat zij in den kring der lezers aanstoot zullen geven’. Ter Braak moet dit als een nederlaag hebben ervaren. Rekening houden met, binnen de perken blijven, zich onthouden van, geen aanstoot geven: kon hij zich als polemist daarmee verzoenen? Zonder definitief ja of neen te zeggen, stapte hij weer op de fiets naar huis. Hij voerde ampel overleg met Max van Crevel en zijn broer Wim en besloot niet toegeeflijk te zijn: Ik ben heelemaal niet stroef, en ben over allerlei bijzaken al heengestapt, maar de hoofdzaak (de principieele kant van de quaestie trouwens, waarom alles begonnen is) is voor mij de vrijheid om te schrijven over dingen, die in den ruimsten zin met de cultuur samenhangen; daarbij zijn politiek en religie evengoed inbegrepen als de litteratuur, en misbruik van die vrijheid heb ik tot dusverre nooit gemaakt.Ga naar eind67 Hij deed de commissarissen vervolgens een tegenvoorstel waarin die ‘zotte bepaling’ werd geschrapt. Nu moest hij wachten, terwijl zijn geduld uitgeput raakte. Hij drong bij Van den Bergh aan op spoedig uitsluitsel.Ga naar eind68 De ‘zwevende’ positie waarin hij verkeerde bracht immers met zich mee dat zijn persoon nog steeds onderwerp van openbare discussie was, ‘zonder dat daar eenige officieele inlichting tegenovergesteld kan worden’. Ook kon hij geen besprekingen over andere betrekkingen aanknopen, terwijl hij de mogelijkheid daarvan toch open moest houden. Zijn vertwijfeling werd zo groot dat hij overwoog het land te verlaten en Greshoff achterna te reizen. Het gerucht van zijn aanstaande vertrek ging als een lopend vuurtje door cultureel Nederland. Ter Braak ontving roerende blijken van sympathie zoals van de anglist Pier van der Kruk. Deze verzekerde hem in een brief dat slechts twee mensen in zijn leven grote betekenis hadden gehad: de schilder en schrijver Wyndham Lewis in Engeland en de auteur van Politicus zonder partij in Holland. ‘Beiden waren voor mij “eye-openers” in de beste zin van dat woord’.Ga naar eind69 Van der Kruk had Lewis in de loop van 1937 en in de winter van 1938 in zijn atelier aan de Notting Hill Gate bij Kensington Gardens opgezocht, waar hij ook kennismaakte met Ezra Pound en T.S. Eliot, wier portretten Lewis op dat moment in zijn kenmerkende vorticistische stijl op het | |
[pagina 515]
| |
doek bracht.Ga naar eind70 Het schilderij van Eliot zou een groot schandaal veroorzaken nadat het door de Royal Academy of Arts voor haar tentoonstelling van 1938 was afgewezen. De Hollander zag een grote verwantschap tussen Ter Braak en Lewis en vertaalde op eigen initiatief de twee eerste hoofdstukken van Politicus zonder partij in het Engels. De lectuur daarvan ontlokte de Amerikaans-Britse kunstenaar het lapidaire commentaar: ‘Ter Braak, he's allright’. Van der Kruk was zozeer onder de indruk van Ter Braaks veronderstelde vertrek naar Zuid-Afrika, dat hij aanstalten maakte naar hetzelfde land te emigreren. Hij haastte zich met de boot naar Londen om afscheid van Lewis te nemen, die hem laconiek, maar daarvoor niet minder hartelijk in zijn woning ontving met het voorstel samen een fles wijn te nuttigen en sigaren te roken ‘as big as a torpedo!’Ga naar eind71 Of Ter Braak op zijn beurt ook zo geestdriftig was over Wyndham Lewis, met zijn elitaire theorieën over de teloorgang van de westerse beschaving en zijn fascistoïde cultuurideaal,Ga naar eind72 viel bij voorbaat te betwijfelen. Op uitnodiging van de aanbeden criticus betrad Van der Kruk in juni 1939 Ter Braaks studeerkamer aan de Kraaienlaan. De gastheer hield hem een kistje met kleine tuitknakjes voor, waarvan hijzelf met ‘geknepen ogen’ een exemplaar consumeerde. Ter Braak sprak enige gratuite waardering uit voor zijn Engelse collega, van wie Van der Kruk hem de recente bundel The ArtistGa naar eind73 geschonken had - ‘heel interessant hoor’ -, maar hield het gesprek verder algemeen. De anglist hoopte stilletjes Ter Braak in het geval van emigratie tot een vertrek naar Londen te bewegen, maar moest concluderen dat diens affiniteit met de schepper van The Caliph's Design zijn beperkingen kende. Aansluiting bij het artistieke milieu rond Lewis leek Ter Braak in het geheel niet in overweging te willen nemen. Hij had duidelijk andere dingen aan zijn hoofd en liet zich ook niet verleiden over Lewis in het openbaar zijn mening te geven.Ga naar eind74 De weinige, gekoesterde, brieven die Van der Kruk na deze persoonlijke kennismaking nog van Ter Braak ontving, zou hij in de oorlogsjaren tijdens een woedende ruzie met zijn vrouw in zijn huis te Loosduinen verscheuren. Zijn bewondering voor de Nederlandse essayist was daarmee geenszins geluwd: hij droeg haar over op de jonge Willem Brakman, die daarvan een halve eeuw later kond zou doen in zijn roman De koning is dood.Ga naar eind75 Brakman ging er prat op dat zijn enthousiasme voor Het carnaval der burgers nog groter was dan dat van zijn leermeester Van der Kruk, ja zelfs onovertroffen was in Nederland. | |
[pagina 516]
| |
Hij beleefde bij Ter Braak ‘een feest van taal en het avontuur van een welhaast onuitputtelijke inventiviteit met de charme van het overbodige’. In een periode waarin het inhumane domineert, meende Brakman - en hij bedoelt daarmee ook de huidige tijd -, is Ter Braaks cultuurkritiek van de hoogste actualiteit. Zoals bij Van der Kruk, had Ter Braaks ontslagkwestie in het voorjaar van 1939 inderdaad veel opschudding en verontwaardiging in cultureel en journalistiek Nederland gewekt. De meningen waren nauwelijks verdeeld. Behalve een enkel confessioneel orgaanGa naar eind76 en het nsb-weekblad Volk en Vaderland,Ga naar eind77 dat de ‘blaasbalger’ Ter Braak verantwoordelijk stelde voor de politieke vergiftiging van de literaire kritiek, spraken Ter Braaks collega's zich unaniem uit tegen de ‘zonderlinge eisch’ (Van Duinkerken)Ga naar eind78 van de Vaderland-directie. De linkse kranten Het Volk en Vooruit voerden een regelrechte campagne voor Ter Braak, terwijl het katholieke tijdschrift De Nieuwe Eeuw wekelijks op de zaak terugkwam. Tot zijn verbazing zag Ter Braak zich ineens opgehemeld als een ‘sieraad’ voor de liberale journalistiek! Het conflict bracht zijn vriend H. Marsman, die al enige jaren in het buitenland vertoefde, ertoe in hetzelfde weekblad een algemene beschouwing te geven over ‘De taak der litteraire dagbladcritiek’. Marsman sprak schande over de ‘volslagen systeemloosheid’ van de Nederlandse literatuur, die enerzijds te wijten was aan de overproductie van middelmatige boeken, maar anderzijds ook aan de dagbladkritiek: ...die zich in onze verslapt-democratische tijden van haar taak een weinig verheven begrip heeft gevormd. Zij is in vele gevallen in zulle een vernederende mate de slavin van haar lezers geworden, dat langzamerhand Jan Rap en zijn maat is gaan uitmaken welk cultureel peil de litteraire critiek in een dagblad innemen mag. Hij pleitte ervoor ‘uitsluitend critiek te laten schrijven door bekwame en onafhankelijke menschen’.Ga naar eind79 Zonder de ontslagkwestie met name te noemen, had hij Ter Braak toch een blijk van solidariteit gegeven. Intussen wachtte deze nog steeds op het beraad in de top van Het Vaderland. Op 5 juni 1939 vond er een nieuwe commissarissenvergadering plaats, waarop Nijgh vervangen werd door zijn schoonzoon, mr. Huib de Bloeme, de adjunct-directeur van de NRC. Nu kwam alle gewicht contra Ter Braak bij Swart te liggen: ‘Als men ter Braak te veel vrijheid laat, zal hij | |
[pagina 517]
| |
trachten altijd weer van een boek die kanten te bespreken, en naar voren te brengen, welke òf de politiek, of de religie raken’. Van den Bergh wees erop dat het ook uiterst moeilijk was die kanten van een literair werk te negeren. Maar hij viel Swart bij met zijn mening ‘dat de heer ter Braak een lastig man is, nog jong en impulsief, zoodat men te eeniger tijd toch last met hem zal krijgen’. Hij betwijfelde of het mogelijk was alle partijen tevreden te stellen. Ten slotte werd toch overeengekomen Ter Braak een compromisvoorstel te doen toekomen. Het was Van den Bergh die vanuit zijn Wassenaarse villa ‘Wiltzangk’ nog één keer als ‘man van gevorderden leeftijd’ Ter Braak toesprak.Ga naar eind80 Hij had zich weliswaar gestoord aan Ter Braaks neiging de zaak op de spits te drijven, maar hij wilde geen ‘oude wonden’ openrijten, anders zou het nog slecht kunnen aflopen. Het nieuwe schikkingsvoorstel bleek alleen in die zin een wijziging te bevatten dat Ter Braak gehouden was: ...in dubieuze gevallen, te beoordeelen door den Hoofdredacteur, in 't bizonder over aangelegenheden van politieken en religieuzen aard met laatstgenoemde overleg te plegen. [...] Commissarissen stellen tevens voor, teneinde moeilijkheden in de toekomst te voorkomen, de werkzaamheden zóó te regelen, dat de letterkundige redacteur voortaan geheel vrij zal zijn van eiken invloed van den Directeur der courant op zijn werk, zijn artikelen geregeld aan het oordeel van den Hoofdredacteur zal onderwerpen, die, eventueel na raadpleging van Mr. Swart, zijn oordeel daarover zal uitspreken, waarbij de Redacteur van Letteren en Kunst zich zal dienen neer te leggen. Als dit al een overwinning voor Ter Braak was, dan een Pyrrusoverwinning. Toch noemde hij het ‘een voor beide partijen bevredigend resultaat’ en haastte hij zich zijn ontslagaanvrage in te trekken.Ga naar eind81 Vaderlanddirecteur De Lang, die duidelijk gezichtsverlies had geleden - de tweede keer in korte tijd, na de affaire-Krekel -, moest hiermee akkoord gaan, al was het met duidelijke tegenzin.Ga naar eind82 Toen De Langs ‘ja-woord’ binnen was, verzocht Ter Braak het Algemeen Nederlandsch PersbureauGa naar eind83 het volgende berichtje door te geven voor de avondbladen van 13 Juni: Naar wij vernemen, heeft het eenigen tijd geleden gerezen geschil bij Het Vaderland, betreffende de letterkundige medewerking van dr. | |
[pagina 518]
| |
Aldus geschiedde. De zaak was de wereld uit; de overeenkomst werd door Van den Bergh, Kraus en Ter Braak ondertekend. Maar de laatstgenoemde besefte dat het kantje boord was, zoals blijkt uit een brief aan Greshoff van diezelfde dertiende juni: Dit alles heeft ons in zekeren zin opgelucht, maar ook een beetje teleurgesteld. Mijn hoop om eens een jaar voor mijzelf te kunnen leven is n.1. voorloopig weer fictief gebleken. Dat daartegenover een belangrijke moreele overwinning staat en voorloopig financieele zorgen uitblijven, is wel fraai, maar vergoedt dat perspectief niet geheel. Verder moet ik uiteraard afwachten, wat in de practijk van dit episodetje wordt. Zal De Lang toch weer gaan intrigeeren, eenvoudig omdat hij het niet laten kan zijn macht te laten gelden? In dat geval kan er nog het een en ander gebeuren. Ik zal trouwens zachtjes dan eens omzien naar andere mogelijkheden, want ik heb het gevoel, dat het toch niet meer het ware zal zijn daar in de Parkstraat. Verscheidene omstandigheden maakten dat Ter Braak hierna nauwelijks nog vervelende ervaringen bij Het Vaderland had. Swart werd in de nacht van 30 augustus getroffen door een hartaanval en vervangen door de veel jongere Maarten Rooij. Ook Schilt overviel rampspoed. Naast zijn baan als hoofdredacteur was hij directeur van een meubelfabriek. Deze brandde in februari 1940 tot op de grond toe af, waarna Schilt zich nog minder met de krant bemoeide dan voorheen. Intussen liet De Lang zijn letterkundig medewerker zijn gang gaan, maar deze gaf ook geen reden meer tot commotie. Mocht Ter Braak voor zijn gevoel met een rein geweten uit deze ‘quaestie’ te voorschijn zijn gekomen, dan was er Du Perron om alsnog wat zout in de wonden te strooien. In het Indische blad Kritiek en OpbouwGa naar eind84 bevestigde hij dat het ‘geval-Ter Braak’ een voor beide partijen bevredigende oplossing had gevonden. Maar hij wees erop dat het krantenwerk vanuit het perspectief van de tijdschriftpolitiek altijd iets middelmatigs en verwerpelijks zal blijven houden. Dat Ter Braak het niet nog een keer zou vergeten! Het blijft wat wonderlijk, maar ook kenmerkend voor zijn moeite | |
[pagina 519]
| |
om knopen door te hakken, dat Ter Braak eerder dat jaar twee gelegenheden om een gezaghebbender en onafhankelijker positie in de journalistiek te krijgen, aan zich voorbij liet gaan. In januari deed de directie van de Haagsche Post, te weten de heren S.F. van Oss en R.I. Leopold, hem het verzoek na te denken over het hoofdredacteurschap van dit weekblad, dat met een dalende oplage kampte en jonge abonnees zocht. Ter Braak had maar een vinger hoeven uit te steken om deze baan met een salaris van negen à tien mille te krijgen. Ofschoon de ‘half-fascistische politiek’ van Het Vaderland hem deed walgen, stond hij ‘zeer sceptisch’ tegenover deze mogelijkheid. Hij was bang het ‘vrijbuiterschap’ dat hij bij de krant genoot te verliezen en een ‘leiderspositie’ leek hem een ‘zeer matig genoegen’, vooral aan een ‘tot dusverre zoo anoniem roseGa naar eind85 blad’. Als een positieve factor zag hij de ‘zeer fatsoenlijke antifascistische richting’ van de hp, die in de loop der jaren altijd de politiek van de vier v's had aangehouden: vrede, vrijheid, vriendschap en vreugde.Ga naar eind86 Ter Braak kon daar nog een vijfde v aan toevoegen, die van verscheurd. ‘Zulke beslissingen zijn zeer moeilijk’, schreef hij aan Greshoff: ‘De financieele vooruitgang is natuurlijk ook niet over het hoofd te zien, maar daarvoor doe ik toch niet iets, dat ik beter zou kunnen laten. Adviseer mij eens!’Ga naar eind87 Binnen 24 uur had hij voor zichzelf zekerheid: hij zag ervan af. De directie bleek na ampel beraad geen verandering boven het toenmalige niveau van het tijdschrift in overweging te kunnen nemen. Om met de geijkte methode van boeken ‘bespreken’ door te gaan hield Ter Braak niet voor zinvol.Ga naar eind88 Hierop maakte de hp-directie een volgens velen vreemde manoeuvre door de uitgesproken rechtse D.C.M. Bauduin tot hoofdredacteur te benoemen. Deze moest het weekblad door de oorlog zien te loodsen, maar strandde in 1942 toen hij een publicatieverbod opgelegd kreeg. In december 1939 had Ter Braak nog een korte, maar pittige woordenwisseling met deze Bauduin nadat de Haagsche Post in een redactioneel commentaar het Comité van Waakzaamheid de mantel had uitgeveegd. Wat was het geval? Sinds jaar en dag werden de vergaderingen van het Comité gespleten door de discussie of communisten wel of niet lid van Waakzaamheid mochten zijn. In de confessionele, ultra-rechtse en socialistische pers klonk bovendien regelmatig het geluid dat Waakzaamheid een communistische mantelorganisatie zou zijn. Vooral na de tweede serie showprocessen onder Stalin in januari 1937 klonk de eis tot verwijdering van | |
[pagina 520]
| |
alle stalinistische communisten. Ter Braak achtte deze paniek echter overdreven: ‘Er zit geen enkele Stalinist in het Comité, preciezer: geen enkele bij de C.P.H, aangesloten partij-communist’. Om de indruk van struisvogelpolitiek te vermijden, besloot het Comité een aangekondigde brochure van de predikant Snethlage - auteur van Sowjet-Unie zegt mij iets (1936) - te annuleren, omdat deze ‘in de reuk’ van communistische gezindheid stond.Ga naar eind89 Na de verkiezingsnederlaag van de nsb in de Tweede-Kamerverkiezingen van mei 1937, waarbij Colijn als overwinnaar uit de bus kwam, kreeg Ter Braaks betrokkenheid bij het Comité ook een andere richting. Hij was niet meer bang voor een dictatuur in eigen land, maar begreep zijn engagement vooral als het waarschuwen en vechten tegen de ‘onkritische zelfgenoegzaamheid’ van de Hollandse democratie.Ga naar eind90 Aan deze kritische opvatting bleef hij ook trouw nadat in juli 1939 het vijfde kabinet Colijn was gevallen en plaats had gemaakt voor een rooms-rood kabinet onder leiding van De Geer, met daarin twee sdap-ministers. Eind 1939 groeide de anti-Sovjetgezindheid in Nederland en in het Comité van Waakzaamheid tot ongekende hoogte door het niet-aanvalsverdrag tussen Moskou en Berlijn en de Russische aanval op Finland, respectievelijk in augustus en december van dat jaar. Ook Ter Braak was ziedend: ‘het Comité van Waakzaamheid [...] moet plaats maken voor een comité, waarin de schoeljes, die Finland trachten te overweldigen, geen millimeter ruimte meer zullen vinden’.Ga naar eind91 Door deze actie zou het Comité in een crisis belanden. Een bestuursvoorstel om het lidmaatschap van Waakzaamheid onverenigbaar te verklaren met dat van de communistische partij, werd door de ledenvergadering te Bentveld verworpen. De bestuursleden stelden hun zetels ter beschikking. In het bewuste commentaar verweet Bauduin in de Haagsche Post de intellectuelen van Waakzaamheid hun ‘argeloosheid’: Deze intellectueelen wilden niet inzien, wat de vakvereenigingen al lang hadden geleerd: dat samenwerking met communisten niet beteekent samenwerking met individuen, die toevallig communistisch gezind zijn, maar samenwerking met een georganiseerde groep, die doelbewust eigen oogmerken nastreeft en daarbij geen middel schuwt. Niet minder dan de Russische inval in Finland is noodig geweest om de argeloos-waakzamen tot inkeer te brengen.Ga naar eind92 | |
[pagina 521]
| |
Dit verwijt kon Ter Braak in zijn zak steken, gezien zijn sussende houding tot dan toe. Misschien verklaart dit de vinnigheid van zijn reactie, waarin hij bij hoog en laag volhield ‘dat het bestuur, waarvan ondergeteekende sedert de oprichting van het comité deel heeft uitgemaakt, nooit iets van de communistische elementen heeft gemerkt’. Zolang de Sovjet-Unie een anti-nationaal-socialistische politiek had gevoerd, was er geen reden geweest voor een intern ‘gewetensonderzoek’. Pas het Duits-Russische verdrag had het noodzakelijk gemaakt de ‘strijd voor geestelijke vrijheid’ in Nederland op twee fronten te voeren. De inconsequentie van deze redenering drong kennelijk niet tot de briefschrijver door. Waarom moest het Comité zich van communistische elementen binnen haar gelederen distantiëren, als die er toch nooit geweest waren? En nog belangrijker: schaamde Ter Braak zich niet een beetje voor de oogkleppen die hij jarenlang richting Moskou had opgehad? Bauduin kon hem in een nawoord dan ook triomfantelijk een argeloosheid in het kwadraat aanwrijven.Ga naar eind93 Tot overmaat van ramp kwam ook dominee Snethlage nog met een repliek waarin hij zich distantieerde van de minachtende wijze waarop Ter Braak iedereen die van het gangbare oordeel afweek, als een ‘serviele lakei’ van de Sovjet-Unie had beschimpt. Inderdaad had Ter Braak ineens een rood waas voor de ogen gekregen. Op 6 januari 1940 werd tot zijn voldoening in Utrecht een geheel nieuw bestuur van het Comité van Waakzaamheid geïnstalleerd: Wij hebben de communisten Zaterdag met overweldigende meerderheid van stemmen uit het C.v. Waakzaamheid gegooid, hoewel de C.P.N, alle moeite had gedaan om dit z.g. bolwerk te behouden. Het was een spannende vergadering, waarbij ook Wim, Van Crevel en Eddy hun stem tegen deze jezuïeten uitbrachten. Wie had dat 10 jaar geleden gedacht: Eddy als stemvee in een vergadering van intellectueelen?Ga naar eind94 Pas in april 1940 werd een nieuw bestuur geformeerd, waarin ook Ter Braak zitting nam. In de beginselverklaring was sprake van Nederlandse intellectuelen die zich richtten ‘tegen elke bedreiging van de vrijheid, van welke zijde zij ook mocht komen’. Maar dit ‘Comité ter verdediging van de geestelijke vrijheid’ kwam niet meer tot daden en werd een gemakkelijk doelwit voor de fascistische pers.Ga naar eind95 Bij de Duitse inval in mei van dat jaar haastten de meeste leden zich alle sporen van hun betrok- | |
[pagina 522]
| |
kenheid bij Waakzaamheid te vernietigen. De Geheime Staatspolizei (Gestapo), die in de loop der jaren sterk in Nederland had weten te infiltreren,Ga naar eind96 kende het Comité echter al vanaf de oprichting in 1936. Ook de naam ‘des links gerichteten’ dr. Menno ter Braak stond vanaf dat moment met een forse onderstreping in de dossiers te Berlijn. Maar de Gestapo was van meet af aan de gedachte toegedaan ‘dass es zu einer erfolgreichen Arbeit nicht kommen wird’, omdat de publieke opinie zich vanwege de ‘communistische tendens’ van deze onderneming en haar initiatiefnemers had gedistantieerd.Ga naar eind97 De angst in mei 1940 bleek achteraf gezien dan ook voorbarig: geen van de bestuursleden van het Comité is vanwege die functie door de Duitsers gearresteerd.Ga naar eind98 Zag Waakzaamheid zich door haar vermeend communistische gerichtheid in Nederland in diskrediet gebracht, nazi-Duitsland nam haar om die reden dus niet serieus. Als lid van Waakzaamheid bleef Ter Braak een partijganger zonder politiek. Als alternatief voor zijn misprezen werk bij Het Vaderland heeft Ter Braak in 1939 behalve de Haagsche Post nog een andere mogelijkheid voor het grijpen gehad. hp-uitgever Leopold en zijn kompaan Van Oss overwogen in januari van het jaar namelijk het concurrerende, kleinere weekblad De Groene Amsterdammer voor een civiele prijs te kopen. Ter Braak wist van dit plan, maar hield zich van den domme om de eigenaars van de Groene, Moussault en Dijkstra, niet in de gelegenheid te stellen de prijs van het blad plotseling te verdubbelen. De situatie werd extra gecompliceerd toen Moussault hem onverwachts opbelde met de vraag of hij het hoofdredacteurschap van de Groene ambieerde. Victor van Vriesland, die deze functie sinds kort vervulde, had er een ‘deerlijke mislukking’ van gemaakt. Naar verluidt een historie waarbij Zijne Majesteit Oude Genever de scepter zwaaide. Ter Braak talmde en draalde. Ook nadat Van Vriesland op een zijspoor gezet was en vervangen door Albert Heiman, bleef Ter Braak nog dagdromen over de vacature bij het blad, waarvan hij reeds in 1925 in reclameachtige stijl had gezegd dat ‘ieder fatsoenlijk intellectueel of semiintellectueel De Groene leest’. Hij had het Amsterdamse blad toen al het hoogst aangeslagen: ‘Daarmee is gezegd, dat ook de jeugd het hoogelijk waardeert, dat de “Groene”, tegenover de anonyme rose karakterloosheid van zeker Haagsch weekblad, een bolwerk is gebleven voor persoonlijke oordeelen’. Een gevaar zag hij alleen in de partijloosheid van de Groene, die slaapverwekkend kon zijn - kortom, een week blad.Ga naar eind99 | |
[pagina 523]
| |
Veertien jaar later moeten deze regels hem door het hoofd hebben gespookt toen hij het slagveld overzag na zijn morele overwinning bij Het Vaderland. Hij bleef, verzekerde hij Du Perron, ‘zeer sceptisch’: Voor mij zou de eenige met geestdrift aanvaarde mogelijkheid zijn een weekblad; iets als De Groene (desnoods De Groene zelf), maar dan goed. Radicaal, antifascistisch, maar niet-alleen-politiek.Ga naar eind100 Terwijl hij het hoofdredacteurschap van dit weekblad voor het grijpen had, leek hij te verdrinken in zijn eigen twijfel. Het begin van zijn vakantie dat jaar viel praktisch samen met het uitbreken van de oorlog. De gebeurtenissen overrompelden hem zozeer, dat hij, oververmoeid ook door de haastvertaling van Rauschning, het plan opvatte een dagboek bij te houden. Dit moest hem helpen de spanningen de baas te blijven. Op 9 september noteerde hij veel te hebben nagedacht over de hangende vacature-kwestie: Soms angstaanvallen, dat ik deze verantwoordelijkheid niet zal kunnen dragen, en speciaal niet in oorlogstijd; ik heb geen ijzeren zenuwen en ben bovendien geen journalist ‘met hart en ziel’ (al kan ik er dikwijls op lijken voor de buitenwacht). Met dat al: het eenige behoorlijke werk, dat op dit moment te doen zou zijn. Mijn hoofdbezwaar gaat, als altijd, tegen de ‘leidende positie’. Ondanks mijzelf ben ik voor sommige kringen een leider geworden; wanneer dat uitgedrukt wordt in een hoofdredacteurschap van een weekblad, wordt het tegelijk gecanoniseerd, en daarvan heb ik altijd den grootst mogelijken afkeer gehad. Leider-allures vervalsenen. Stille hoop, dat de onderhandelingen tusschen v.[an] O.[ss] en M.[oussault] afspringen, zoodat ik geen beslissing behoefte nemen. Anderzijds vrees ik voortaan aan Het Vad. niets behoorlijks meer te kunnen uitrichten, gezien de... leiding.Ga naar eind101 Zo klinkt de biecht van een intellectueel die zichzelf tot een minimum wil reduceren. Ter Braak bleef tot het bittere eind aan Het Vaderland hangen. Zijn laatste levensepisode lijkt bezeten van een onbeheersbare angst, die hij op alle mogelijke manieren onder controle probeerde te krijgen. |
|