Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |
Hoofdstuk 18
| |
[pagina 379]
| |
van de preek is het gedurig omwentelen van één waarheid, tot die van alle kanten belicht is. Het preken duurt altijd lang en biedt bovendien een duurzame moraal. Is de preek de uitingsvorm van een betogende cultuur, het aforisme komt voort uit een converserende cultuur. In het eerste geval - Nederland - wil de spreker zijn toehoorder door grof geschut overtuigen en hem optrekken of neerduwen tot zijn eigen standpunt. Hij richt zich in het betoog tot personen die hij in principe als niet van gelijke kwaliteit beschouwt. Daartegenover staat de converserende cultuur, waarbij te denken valt aan de door Ter Braak vaak geprezen Franse hofcultuur uit de zeventiende eeuw. De hoveling beschouwt een flitsende conversatie als een onderdeel van een aristocratische manier van optreden; de gesprekstoon, die het nadrukkelijke van het betoog versmaadt, veronderstelt, dat de gesprekspartner van gelijke qualiteit is, zoodat het begrijpen van elkanders gezindheid door een minimum aan woordcontact tot stand kan worden gebracht.Ga naar eind3 Hier brengt Ter Braak zijn eigen ideaal onder woorden: de aforismenschrijver is een stijlvolle persoonlijkheid uit een stijlvolle cultuur, die er genoegen in schept op elegante en spontane wijze vorm te geven aan de diepzinnigste problemen, maar die geen behoefte voelt zijn gesprekspartner van zijn gelijk te overtuigen. Gelijkheid van niveau maakt onverschillig voor verschil van meningen: men wil elkaar begrijpen, niet overtuigen! Het knellende probleem voor Ter Braak was alleen dat hij niet in het Italië van de renaissancevorsten of het Frankrijk van Lodewijk xiv leefde, maar in het Holland van Colijn en dat hijzelf in een typische preekcultuur was opgegroeid. Het aforisme was zijn ideaal, de preek zijn realiteit, ook in zijn eigen schrijven. In een inleiding tot het boek dat een vervolg op zijn Politicus zonder partij moest worden, stelde Ter Braak dat er veel minder boeken geschreven zouden worden wanneer iedere schrijver wettelijk verplicht was ‘zijn vorige boek eerst in enkele aphorismen samen te vatten’. Elk geschreven verleden zou herleidbaar moeten zijn tot drie, vier gezichtspunten. Hij gaf toe een intens verlangen te kennen naar het definitieve boek dat de wereld voorgoed begrijpelijk maakt, maar hij wist dat dit tegelijk een ijdel zelfbedrog was. Want elke keer als hij een boek af had, moest hij merken dat zijn ideeën zich niet lieten fixeren: | |
[pagina 380]
| |
Dan begint het weten weer tegen de dijken te klimmen; er ontstaan barsten, die eerst onschuldig schijnen, plaatselijk ook onschuldig blijven, maar hier en daar zich verbreeden tot duidelijke scheuren. De gefixeerde begrippen worden overstroomd. Een nieuwe indijking kan beginnen.Ga naar eind4 Voor ‘het definitieve’ was bij hem geen plaats, concludeerde hij. Hij wilde het alleen een functie geven bij wijze van verplichting tot accuratesse: ‘steeds geserreerder, steeds aphoristischer, weg met den woordenvloed!’ Het vorige is altijd te veel geweest en moet tot minder herleid worden om vruchtbaar te kunnen zijn. Om als schrijver niet aan woordverslaving ten onder te gaan, wilde hij desnoods zichzelf met zichzelf bestrijden en met schrijven stoppen: ‘Alsof ik zelf geen recht van bestaan meer zou hebben zonder al deze romans, novellen, essays!’ Ter Braak besefte echter dat de overweging met schrijven te stoppen wel een merkwaardig begin was van een nieuw lang essay in woorden. Hij schoof de inleiding tot dit boek, dat uiteindelijk Van oude en nieuwe Christenen zou worden, in een lade om met een nieuwe, dialogische tekst te komen waarin hij sterk het accent legde op zijn voorliefde voor paradoxen. Want het ‘Gesprek over den zin des levens’ waarmee zijn Van oude en nieuwe Christenen opent, is in feite een dialoog in paradoxen. Dat begint al met de eerste zin, waar de ik-persoon aangesproken wordt met de vraag: ‘Stoor ik je?’ Het antwoord kunnen veel Ter Braak-lezers dromen: ‘Integendeel. Ik was aan het werk’. Ter Braak hield sterk van Nietzsches neiging zich in paradoxen uit te drukken, omdat de paradox, de eenheid van onopgeloste tegendelen, meer wijsheid levert dan de perfecte sluitrede.Ga naar eind5 De oude Grieken die behagen schepten in het construeren van dilemma's, verbeeldden deze lust in het mythische dier Amphisbaena, een reptiel dat op de plaats van zijn staart ook een kop had en in twee richtingen tegelijk liep. Het zou ook het totemdier van Nietzsche en Ter Braak kunnen heten, maar waar de schepping van het tweekoppig monster voor de Grieken nog een spel was, was het voor de Duitse filosoof en de Nederlandse schrijver in het moderne tijdsgewricht bloedige ernst geworden. En juist omdat dit spel bloedige ernst was, schiepen Nietzsche en Ter Braak een tweekoppig monster: want de andere kop van het beest was die van de vrolijkheid.Ga naar eind6 Een paradox, ernst en luim in één. De zin die Ter Braak ergens uit het dagboek van Kafka citeert, is wel eens als motto genoemd voor beter be- | |
[pagina 381]
| |
grip van zijn eigen werk: ‘In diesem Widerspruch, immer nur in einem Widerspruch, kann ich leben’.Ga naar eind7 De paradox is een constante term in zijn wisselende woordconstructies - sommigen zeggen zelfs: de enige.Ga naar eind8 In zijn laatste grote essay Van oude en nieuwe Christenen uit 1937 zou hij schrijven: ‘De verleiding om een definitie, een begrip, onmiddellijk naar het tegendeel van de oorspronkelijke waarde over te halen, wordt een hartstocht, die mij nochtans geen manie lijkt’.Ga naar eind9 Maar in wezen was dit niets anders dan een herhaling van de waarheid van Het carnaval der burgers zeven jaar eerder, waarvan de ‘laatste conclusie moet zijn, dat zij haar gevolgtrekkingen maakt om ze morgen te herroepen, niet uit beschaamdheid, maar met trots’.Ga naar eind10 Het geloof in de paradox ligt, zoals K.L. Poll veertig jaar na Ter Braaks dood opmerkte, niet ver af van het credo quia absurdum. Maar anders dan Poll meende, was de paradox niet het ‘stille nulpunt waar zijn gedachten koortsachtig omheencirkelden’; integendeel, de paradox was eerder de motor achter Ter Braaks denken. Het resultaat zal voor veel lezers echter hetzelfde zijn geweest. Want zelfs Poll, die het werk van Ter Braak nota bene vanaf zijn twaalfde jaar in 1940 gedronken had en die hem als een vader beschouwde,Ga naar eind11 moest bekennen dat het pathos van dat werk op den duur storend voor hem werd. Het geloof in de paradox kan een auteur niet alleen onkwetsbaar maken, maar ook onbereikbaar. Ter Braaks woorden kregen voor Poll het karakter van goochelmateriaal - ze werden steeds weer tegen zichzelf en elkaar uitgespeeld door iemand die aan woorden verslaafd was geraakt, en aan het eigen pathos. De voorthamerende redeneer-etudes maakten hem na een half uur murw. Maar hoe aardig ook door Poll geformuleerd, dit was een stokoude en in de grond ook onproductieve interpretatie van Ter Braak. Diens beste vriend Du Perron had zich al gestoten aan de vorm van Politicus zonder partij, die te veel uit ‘invallen en aphorismen’ zou bestaan.Ga naar eind12 In een recensie van het Carnaval had Jan Campert in 1930 reeds soortgelijke bezwaren naar voren gebracht; bovendien had hij het beeld van de goochelaar nog veel treffender weten te formuleren:Ga naar eind13 Ter Braak speelt een duivelsch diabolospel; en handig manoeuvreert hij met beide stokjes, dat van den burger, dat van den dichter; zijn zilverblinkend, wentelend speelgoed flonkert in de zon, speelsch en rusteloos als zijn geest en zijn scherp verstand; maar het is een dunne, ijle draad, waarop hij meent, dat hij den diabolo handig en zeker opvangt. | |
[pagina 382]
| |
Ter Braak zou zich het beeld van het diabolospel of van de goochelarij van harte hebben laten aanleunen. Hij maakte er zelf ook gebruik van.Ga naar eind14 Maar de interpretaties van Campert en Poll raken niet aan waar het Ter Braak om te doen was. Zijn jongleren met de paradox verschijnt in een ander licht, wanneer het wordt geplaatst in de traditie van taalcritici als Kierkegaard, Nietzsche en Wittgenstein.Ga naar eind15 Het doel van deze paradoxen-denkers was helemaal niet de paradox als zodanig. Het paradoxale, schreef Ter Braak in een van zijn Propria Cures-stukken op een moment dat hij zelfs nog helemaal geen kennis van Nietzsche had genomen, heeft alleen dan waarde, ‘wanneer het zoo vlijmend, zoo onmeedoogend, zoo... paradoxaal is, dat het de illusie van zijn tegendeel opwekt. Wanneer dit niet bereikt wordt, belanden wij bij de klucht’.Ga naar eind16 Waar het spel met paradoxen inderdaad in een klucht of een manie ontaardt, zoals naar zijn mening bij de toneelschrijver Pirandello, zei hij dus neen. Een denker die alles oplost in relativiteit, is niets anders dan een ‘dogmaticus van de taaiste soort’.Ga naar eind17 Ter Braaks kritiek op de taal gaat uit van de waarneming dat mensen in wezen langs elkaar heen praten. De dagelijkse omgangstaal en de taal van de filosofie zijn slechts geschikt voor een metaforische beschrijving van de werkelijkheid. Taalkritiek kan alleen worden ondernomen in woorden en komt dus voort en vindt steeds plaats in tegenstrijdigheid. Wie werkelijk iets wil zeggen, is praktisch gedwongen tot een heilig stilzwijgen. Maar wie zwijgt, legt zich neer bij een onvolkomenheid. De mens zou zich dan laten verstikken door de ratio. De taak van de denker is niet het opbouwen van een reeks doctrines, maar juist het voortdurend op zijn hoede zijn daarvoor. Want het spontane menselijk gevoel, de ‘levensintensiteit’, is niet toegankelijk voor de rede. Woorden schieten letterlijk tekort. De subjectieve waarheid kan alleen indirect worden | |
[pagina 383]
| |
aangeduid, langs de weg van ironie, satire, komedie en allegorie. Met deze vormen van communicatie kan een schrijver bewerkstelligen wat door middel van speculatieve argumenten niet lukt: iemand in een zodanige positie brengen dat hij moet kiezen - voor zijn subjectieve waarheid. Een echte denker is dus een polemist, die ruimte schept voor nieuwe keuzemomenten van mensen om hun leven te veranderen. Hij neemt een loopje met alles ‘wat zich in het dagelijksch leven met waardigheid siert, zonder daarvoor altijd voldoende motief te hebben’.Ga naar eind18 Hij bedient zich van paradoxen, omdat alleen paradoxen in staat zijn de hogere soort van waarheid te bereiken die voorbij de rede ligt en die leven en denken weer tot een eenheid brengt. De paradox zoals Ter Braak die gebruikte, had dus niets van doen met de stijlfiguur waarmee men een gesprek pepert, bijvoorbeeld door zich te laten ontvallen dat Nietzsche een Fransman was, of dat de griep een zegen voor de mensheid is. Voor Ter Braak kwam dit neer op een gezelschapsspelletje ‘dat evenals bridge een afleiding is voor reeds lang verkalkte wezens’. Deze stijlfiguur benoemde hij naar de bekende Engelse schrijver als de ‘paradox à la Chesterton’.Ga naar eind19 Neen, hij bedoelde iets heel anders. Hij bedoelde de laatste consequentie van het woord als zodanig: Wie al redeneerend de woorden tot het uiterste drijft, komt op een gegeven oogenblik tot de ontdekking, dat ieder begrip omslaat in zijn tegendeel: ‘zijn’ en ‘niet-zijn’, ‘waarheid’ en ‘onwaarheid’, al deze woorden houden op tegenstellingen te zijn.Ga naar eind20 Op dat moment slaan de woorden stuk op hun betekenissen en gaat de autoriteit van het begrip in vlammen op. De mens ontdekt dat de wereld zich niet in een grammaticaal systeem laat vangen, en met de angst en onbevangenheid van een kind moet hij zich oriënteren in een nieuwe werkelijkheid, voorbij de woorden en voorbij de rede. De deconstructivisten van het postmodernisme zouden later in navolging van Nietzsche tot een soortgelijke argumentatie komen. Bij heel zijn polemische aandrift beschouwde Ter Braak zichzelf allesbehalve als een negativist en afbreker. Goede polemische kritiek, verklaarde hij, ‘heeft steeds het onmiskenbaar accent van het opbouwen aan zich’. Hij vergeleek zich met Nietzsche. Diens hele werk breekt af en doet niets anders dan dat, maar mag men daarom beweren dat de | |
[pagina 384]
| |
auteur van Die fröhliche Wissenschaft zijn leven verdeed in negativiteit? Ter Braak geloofde niet dat opbouwen en afbreken elkaar uitsluiten, integendeel; wat hem in het harnas joeg was uitsluitend het nabauwen: ‘...nabauwen van gemeenplaatsen van anderen, om beangstigende, misschien doodelijke waarheden op te dirken tot hoffelijke, elegante vleierijen’.Ga naar eind21 Ter Braaks afkeer van de systematiserende rede was tegelijk een kritiek op de toenemende specialisering van de kennis in zijn tijd, waarvan de uiterste consequentie was dat men alles van niets gaat weten. Hij voorzag een in elkaar grijpen van de grootste geleerdheid met de grootste barbarij. De beschaving ging een vicieuze cirkel voltooien: ‘zij zou, zwoegend onder den last van eeuwenoude tradities en zweetend onder honderden vakken, automatisch terugstorten in het barbarendom en ten gronde zijn gegaan zonder dat zij het zelf had gemerkt’. Maar wie weet zal de cultuur al ten onder zijn gegaan voordat het zover is: ‘een weinig van de nieuwste gifgassen is al voldoende om langs geheel anderen weg alle specialisten van den aardbodem te doen verdwijnen’. De cultuur dreigt te verstikken in de feiten, in de kwantiteit ten koste van de kwaliteit. De meeste mensen vereenzelvigen zich met hun specialisme en zijn in de eerste plaats jurist en referendaris en pas in de tweede plaats mens. Het gaat ons als koning Midas: alles wat wij aanraken wordt goud, goud der beschaving, maar wij leven temidden van dit goud minstens even hongerig en armoedig als vroeger toen het goud er nog niet was, en wij zijn even rijp als Midas weleer voor de verlossende symboliek van een paar ezelsooren.Ga naar eind22 Hij bekritiseerde ook de verspilling en het misbruik van woorden in zijn tijd. Door de voortdurende woordherhalingen en -bombardementen in de media zag hij het publiek immuun worden voor de werkelijke betekenis van die woorden. Een verschrikkelijk bericht dat vijf, zes keer herhaald wordt, verliest gaandeweg zijn verschrikkelijkheid, ook omdat nieuwe sensaties de eerste schok al lang verdrongen hebben. De executie van een moordenaar, de marteling van een gevangene, het bombarderen van een ambulance: de lezer slikt deze feiten gemakkelijker naarmate ze vaker op de voorpagina staan. Hij zal ten slotte pas wakker worden als hij zelf met granaten uit zijn bed wordt geslingerd.Ga naar eind23 Waar moest die | |
[pagina 385]
| |
combinatie van steeds groeiende kennis en steeds groeiende verwarring toe dienen? Tot een steeds volmaakter wordend gebouw? Ter Braak geloofde er niet in: dit bouwwerk zou een immense toren van Babel blijken te zijn, die op een gegeven moment door complete desorganisatie in puin zou storten. De paradox en de boutade moesten bij Ter Braak als middel dienen om de lezer uit zijn woordenslaap te schudden. Door zijn paradoxale manier van denken, waarvan net een voorbeeld gegeven is, hoopte hij gedachten aan te boren die nog niemand durfde te formuleren, omdat zij tegen de traditie en het reeds geformuleerde indruisen. Zijn ideaal van leven en denken als een spel moest éérst echter nog afrekening en gevecht betekenen. Het verzet van deze polemist gold de ‘voos geworden’ rangorde van de burgerlijke maatschappij, waarin de intellectuelen de functie hadden van ‘parvenus van het lallen’. Multatuli had dit verschijnsel gedefinieerd als het ‘cretiniseren van de individuen’: het bevorderen van achterlijkheid. Deze waardevermindering moest teniet worden gedaan; Ter Braaks kernvraag was net als die van Multatuli hoe het evenwicht tussen mens en cultuur hersteld kan worden.Ga naar eind24 Alleen de paradox was volgens Ter Braak in staat het lallen van de intellectuelen te doorbreken, alleen de paradox kon de tot een instrument geworden rede op zijn kop zetten en de communicatie weer menselijk maken. Pas dan kwam de weg vrij voor een veel wezenlijker communicatie dan die in woorden en begrippen. Het is helemaal niet toevallig dat Ter Braak voor de beschrijving daarvan grijpt naar het beeld van de oogopslag. Dat was immers een belangrijk motief geweest in de door hem bewonderde roman Eva van Carry van Bruggen: Waarin zit het toch dat je hardheid of goedheid, domheid en verstand onmiddellijk kunt lezen uit altijd twee oogen en altijd één mond? Waarom zou je het eene gezicht willen streelen en het andere willen slaan? Alleen het oogcontact kan iemand naar die verten en grenzen rukken waar de vergezichten zijn, ‘vergezichten van wat je “Ik” noemt’.Ga naar eind25 Ter Braak nam deze notie dankbaar over: Het oog is voor ons de oogopslag, die een onmiddellijk contact van mensch tot mensch tot stand brengt, waarvan men zich in woorden | |
[pagina 386]
| |
niet eens rekenschap kan geven, omdat woorden sedert eeuwen van dat contact trachten af te leiden.Ga naar eind26 Men zou kunnen zeggen dat Ter Braak als schrijver gedreven werd door een Pygmalion-complex. Hij kon niet verdragen dat wat hij in liefde had geschapen - namelijk woorden - in wezen slechts steen was. Net als de Griekse god dreef dit besef hem tot diepe melancholie, en de klacht van Pygmalion kon de zijne zijn: ‘Laat me sterven, eeuwige goden, ik wil niet meer leven. Al wat ik maak is dood en dood is al wat ik aanraak’.Ga naar eind27 Alleen de paradox is in staat het dode materiaal weer adem in te blazen; alleen de paradox is in staat die logica te vinden die, zoals Ter Braak zegt,Ga naar eind28 tussen de woorden zwerft. Overal waar de meeste mensen een sluitende formule vinden, vond hij innerlijke tegenspraak. Op het gevaar af zich buiten te sluiten - want het paradoxale wil voor veel intellectuelen nog steeds zoveel zeggen als het onzinnige, dus verwerpelijke - probeerde hij met zijn paradoxen alle dure gedachten over de ‘zin des levens’ om te zetten in een woordenspel en daarmee het leven zelf tot een spel te verklaren.Ga naar eind29 Dit epateren met paradoxen als een spel waarmee Ter Braak zich ‘als een vriend in klanken en teekens van onuitputtelijke veelvoud aan ons’ wilde meedelen,Ga naar eind30 is veel van zijn lezers inderdaad moeilijk gevallen. Zelfs de man die in 1937 als vriend in Ter Braaks leven zou verschijnen en die decennia lang als zijn tovenaarsleerling gold, H.A. Gomperts, zou afstand nemen van het Ter Braakiaanse relativisme, al had hij daar een halve eeuw voor nodig.Ga naar eind31 Maar het was oude wijn in nieuwe zakken. Al tijdens Ter Braaks leven regende het kritiek op zijn begripsgoochelarij, op zijn ontluistering van de rede, waarmee hij in de buurt van het irrationalisme van de nazi's dreigde te komen. Toch was dit relativisme een bestanddeel van zijn denken waaraan hij niet kon ontkomen.Ga naar eind32 Steeds was zijn inzet een ethische: het scheppen van méér en betere keuzemogelijkheden in een leven dat hij als een ernstig spel wilde opvatten en niet als een dwingend systeem. Daarom verzette hij zich ook steeds tegen critici die Nietzsche meenden te moeten veroordelen om zijn paradoxen en tegenstrijdigheden. Hij vond deze kritiek een ‘waarheid als een koe’ - en daarin ligt ook de kern van zijn weerwoord op zijn eigen critici à la Gomperts. Wie Nietzsche probeert te reduceren tot schema's en ondubbelzinnige waarheden, houdt een denker over zonder nuancering en zonder stijl: de Nietzsche, kortom, waarmee de nationaal-socialisten goede sier maakten. Maar die was en bleef voor Ter Braak een vervalsing.Ga naar eind33 | |
[pagina 387]
| |
Hoe vervalsend een schematiserende en ongenuanceerde lezing van een aforistische denkwijze kan zijn, bewees Rudy Kousbroek in het openingsartikel van het tijdschrift Braak uit mei 1950.Ga naar eind34 Het is in feite één lange polemiek tegen de man van wie duidelijk moest worden gemaakt dat hij niet de naamgever van dit blad was, maar die hierdoor geheel ongewild toch weer tot toetssteen aller dingen werd gepromoveerd. Terwijl het Ter Braak-beeld van relativist en begripsgoochelaar al tamelijk oud was, kwam nu, tien jaar na zijn dood, een tegenbeeld tot volle ontplooiing, dat tientallen jaren heeft gedomineerd. Namelijk dat van Ter Braak als een denker die nooit in staat was opmerkingen te maken ‘die buiten het gepraedetermineerd schema van het verstand vallen’. Het zou hem aan kunstzinnige emotie hebben ontbroken; in feite kwam het hier op neer: ‘ter Braak is niet artistiek’. Hij veranderde kunst in iets knaps van ijs. Had hij nu nog een ferme baard gehad en een gek pak gedragen, ‘geestelijk gesproken’, maar neen: ‘Het wordt gewoon vervelend om achter bijna alle moderne litteratuur het volle, clean-shaven gezicht van ter Braak te zien staan’. De ezelsoren van Ter Braak zijn Rudy Kousbroek kennelijk ontgaan. Diens laatste argument contra Ter Braak was het gebrek aan ‘hoe moet ik het noemen: goddelijkheid’.Ga naar eind35 Hoe waar en hoe onwaar! Want het laatste en verst reikende stadium van de paradox is de ontploffing als het ware van de logica. De paradox wordt dan het medium van de geest om boven de beredeneerbare werkelijkheid uit te stijgen. De ziekelijke en in 1936 jonggestorven protestantse dichter Piet van RenssenGa naar eind36 bleek een aantal aforismen te hebben nagelaten, waarover Ter Braak oordeelde dat zij ‘in hooge mate’ verdienden te worden gelezen. Hij herkende hierin een zielsverwant van Pascal. Met scherpe onderscheiding en een zuivere toon voerden deze aforismen tot het wezen van de paradox als een weg naar de mystiek. Want ‘alleen in de paradox’, meende Van Renssen: ...kan een bovenzinnelijke waarheid begrepen worden, omdat de paradox haar eigen grenzen door de tegengesteldheid harer deelen in zichzelf vernietigt, zich daardoor tot in het oneindige verwijdt, en krachtens haar boven-verstandelijk karakter tot het opperst zielsbesef, tot de rede bóven de rede spreekt. | |
[pagina 388]
| |
paradox is de hoogste, en laatste, uitdrukkingsvorm der mystiek. De paradox is het esotherisch vrijgebied der van de waan van het intellect verlosten, het toevluchtsoord der geestelijk onbehuisden, de geheimtaal der levenden, der religieuzen en der wijzen.Ga naar eind37 Om de essayist Ter Braak te begrijpen, moet men via Nietzsche ook teruggaan tot Hegel, die er telkens op hamerde dat het denken pas dan een dialectische kracht krijgt als het de tegenspraak opzoekt. De geest moet het negatieve in het gezicht durven zien en er zelfs mee samenvallen; uit dit samenleven met het negatieve ontstaat de toverkrachtGa naar eind38 waarmee het denken tot een werkelijk bewegend, associatief en bemiddelend principe wordt. De paradox was bij Ter Braak de motor van alle beweging en alle levendigheid; alleen wanneer hij in zichzelf tegenspraak voelde, kreeg hij vleugels en voelde hij levenslust. Die vleugels voerden ver, want elke paradox kon het raam zijn, ‘dat een weg vrij laat naar de sterren’. Wie zich aan het tegenspraakkarakter van Ter Braaks logica stoort, aan dat voortdurend vooruitschuiven, overspringen, terugnemen en hernemen van uitspraken en begrippen, die heeft - met alle respect voor zulke eminente Ter Braak-kenners als K.L. Poll, H.A. Gomperts en Rudy Kousbroek - misschien nog niet ten volle begrepen wat de bewegende kracht van zijn geheimtaal was. Hij blijft over het hoofd zien dat er met Ter Braak een heel ander en nieuw soort essayist op het podium trad. Wat op het eerste gezicht het dansen om een nulpunt lijkt, het goochelen met fopmiddelen uit een zwarte toverhoed, dat is eerder een uitdaging mee te gaan in het panta rei van een andere zijnsopvatting. Een uitdaging ook om de ‘waan van het intellect’ los te laten en bovenzinnelijkheid toe te laten, misschien wel in de meest banale en oppervlakkige dingen van het leven. |
|