Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Hoofdstuk 17
| |
[pagina 348]
| |
ve, en wat niet al. Op hetzelfde moment circuleerden ook nog de namen van Vestdijk en Ter Braak als mogelijke nieuwe redacteuren van het oude instituut De Gids, zonder dat zij daadwerkelijk gevraagd zouden worden.Ga naar eind4 Ter Braak kreeg via Jan Greshoff bovendien het redacteurschap van Groot Nederland aangeboden, want de uitgever van dat blad, M.E.H. Warendorf, geloofde dat Forum inderdaad zou ophouden te bestaan en rook zijn kansen. Hij vond dat Frans Coenen het tijdschrift verwaarloosde en enkel gebruikte om een paar protégés aan een honorarium te helpen. De andere zittende redacteur, de weduwe Couperus, moest nu ook maar eindelijk bedanken. Ter Braak weigerde echter, wat Jan Greshoff hem kwalijk nam: hij had hem een figuur laten slaan tegenover Coenen.Ga naar eind5 Zo had elke brief iets nieuws in petto. In de krant verscheen zelfs de mededeling dat Forum ophield te bestaan.Ga naar eind6 Du Perron wist toen al zeker dat hij met ingang van de nieuwe jaargang als redacteur zou aftreden: ‘laten we dit hoopje verleden per einde-1933 achter ons laten en onzen gang gaan’. Het leek hem verrukkelijk geen positie meer in de Nederlandse letterkunde in te nemen.Ga naar eind7 Maurice Roelants kwam toen met een reorganisatieplan voor de dag: Forum zou worden gecontinueerd met twee afzonderlijke redacties, een Hollandse en een Vlaamse. Deze laatste toevoeging zou wellicht een verdubbeling van abonnees tot gevolg hebben. Ter Braak schrok echter van dit plan en vreesde te worden ondergedompeld ‘in een bad van vlaamsche rotzooi’ en Du Perron stelde voor de zaak a la Van Speyck te behandelen. Over ‘rotzooi’ gesproken. Verscheidene redactievergaderingen van Forum werden gehouden in het herenhuis van Jan Greshoff aan de Boulevard Auguste Reyers 130 te Brussel-Schaerbeek, dat voor Ter Braak al spoedig buiten domineesland een ‘asyl en vluchtheuvel’ was geworden.Ga naar eind8 Van zo'n vergadering herinnerde Greshoff- die zelf geen redacteur van Forum was - zich de volgende anekdote: Mijn zoons, toen nog knaapjes, hadden wij ingeprent dat zij zich bij zulke gelegenheden muisstil behoorden te houden. Toen zij om vier uur uit school kwamen, werden zij op de trap reeds getroffen door een lawaai, ongewoon in een huis waar de stilte vereerd werd. In de zitkamer zagen zij Du Perron en Roelants, op de rugleuning van een sofa gezeten, ouderwetse Franse en Engelse liedjes galmende, terwijl Ter Braak een veel te luide begeleiding op de piano improviseerde. | |
[pagina 349]
| |
Begin november 1933 viel de beslissing. Zijlstra drong erop aan het plan Roelants uit te voeren aangezien dat een ‘breeder basis’ bood voor financieel welslagen. Voor Vlaanderen was er reeds een meermansredactie geformeerd van Roelants, Gerard Walschap, Raymond Herreman en Marnix Gijsen. Om Zijlstra ook deze keer ter wille te zijn, bedacht Ter Braak een Nederlandse redactie van Victor van Vriesland, Simon Vestdijk en hemzelf. Daarvoor liet hij zelfs een eventueel redacteurschap van Groot Nederland schieten, tot boosheid van Greshoff en Du Perron: ‘Beste vriend, je hebt op twee kaarten willen zetten. Dat komt dikwijls met een breuk uit!’Ga naar eind10 Du Perron voorzag dat de Nederlandse redactie tegenover de roomse Vlamingen ‘de eene concessie na de andere’ zou moeten doen.Ga naar eind11 Hij dreigde Forum te vuur en te zwaard te zullen bestrijden, wat Ter Braak uitermate betreurde en zelfs ‘neerslachtig’ maakte: ‘waarom toch die onmiddellijke neiging tot “sabelkletteren”, terwijl je weet, dat een vriend daarmee een paar dagen in de verdommenis zit?’ Ondanks zijn ruïne op financieel gebied leek Du Perron nog steeds te zijn gebleven wat hij in dit opzicht altijd was: verwend. Uit het feit dat Du Perron zijn vriend van compromissen beschuldigde, bleek dat hij zich niet kon of wilde inleven in de rol die Ter Braak moest spelen. Ter Braak beet van zich af: Of is in den Haag gaan wonen ook al een compromis? Misschien wel; dan is het heele gedwongen leven als maatschappij dier een compromis, dat ik lederen dag weer, of ik nu leeraar of borel ben, moet meemaken om den broode. Mijn probleem is niet meer: hoe vermijd ik het compromis, want dat bestaat alleen voor iemand, die geld heeft, al is het maar voor ƒ 250 in de maand; maar: hoe leefik door het dagelijksche compromis heen, zóó, dat ik er als ‘mezelf’ telkens weer uit kom.Ga naar eind12 In december 1933 verscheen Forum met de mededelingGa naar eind13 dat Everard Bouws zitting had genomen in de Nederlandse redactie als secretaris. Bouws had deze mededeling uit ijdelheid zelf in de drukproeven toegevoegd, wat Ter Braak zo woedend maakte dat hij nauwelijks zijn pen | |
[pagina 350]
| |
meer kon vasthouden. Hij dwong Bouws zijn congé te nemen en liet zijn vrouw Ant het secretariaat overnemen.Ga naar eind14 Du Perron dankte hij bij het afscheid als een ‘hartstochtelijk polemist, die nooit anders sprak dan van man tot man’: Deze vrijmoedigheid, deze durf heeft hem de eer verschaft één van de meest gehate auteurs van Nederland te worden; en voor hen, die zijn persoonlijken en onafhankelijken stijl kennen, zegt dit tevens, dat hij daardoor misschien weinig talrijke, maar des te verknochter vrienden heeft verworven. Men kan du Perron niet slap waardeeren, zooals zooveel gemiddelde schrijvers; hij dwingt tot partijkiezen, en daarom is een aanhang van ‘middenstanders’ hem onthouden. Zijn uitgesproken persoonlijkheid is één kant van Forum geweest, die wij niet hadden willen missen, die Forum ook in de toekomst niet wil missen.Ga naar eind15 Du Perron was zeer geroerd en vol dank; hij beloofde aan Forum-nieuwe formule te blijven meewerken, maar zou het blad voortaan wel als N.H.F. beschouwen: Nieuw-Half-Forum.Ga naar eind16 Heel of half, de problemen werden er voor Ter Braak niet minder om. Spoedig moest hij Van Vriesland als redacteur ‘een mislukking’ en een ‘zwak en eigenlijk overbodig element’ noemen: ‘Vic is Vic niet meer; hij wordt, geloof ik, met den dag meer “de man van de N.R.C.”’. Ook voelde hij zich, in weerwil van zijn aanvankelijke geestdrift, van Vestdijk vervreemden. ‘De reuk alleen van “litteratuur” (en vooral bij iemand, die beter waard is) maakt me draaierig. Het schijnt een machtige magneet te zijn!’Ga naar eind17 Zelf had hij van uitgever Zijlstra namens een ‘hoog persoon uit zijn concern’ - met wie nrc-directeur H. Nijgh bedoeld was, tevens president-commissaris van Nijgh & van Ditmar - een vermaning gekregen over politieke publicistiek in Forum. Hij kon Zijlstra niet tegenspreken omdat de redactiestatuten politieke uitlatingen uitsloten, en hij nam zich voor de politiek zoveel mogelijk in onpolitieke termen te behandelen.Ga naar eind18 Du Perron kwam daarop met het plan een politiek, anticollectivistisch blad te beginnen bij Querido, maar Ter Braak zag geen mogelijkheden daarvoor: ‘strijd voor het individualisme laat zich alleen individueel en door het gebruik maken van toevallige “posten” voeren, tenminste hier in Holland’. Ook Zijlstra leek nu in te zien ‘dat het politieklooze momenteel factisch onmogelijk is’. Ter Braak wilde dus politieke uitlatingen in Forum blijven | |
[pagina 351]
| |
riskeren en de inmenging van Zijlstra zou voor hem de kabinetskwestie betekenen.Ga naar eind19 Maar het slikken van bezwaar na bezwaar door de polemist Ter Braak wijst erop hoezeer hij in deze jaren tot een tacticus, een man van de schijn, was uitgegroeid, bereid tot compromissen waar hij zijn tegenstanders misschien om zou honen. Hij was zich er volkomen van bewust ‘dat in deze verrotte crisistijd Forum alleen kan bestaan in deze combinatie’ en hij aanvaardde dat.Ga naar eind20 Een heuse Forum-expositie in de boekhandel D. Bolle aan de Hang te Rotterdam moest de aandacht voor het tijdschrift en voor de daarin publicerende auteurs van uitgeverij Nijgh & van Ditmar aanwakkeren. Ter Braak was zijn openingsspeech begonnen met erop te wijzen dat de oude firma Bolle de uitgeefster was van Prikkebeen, de Don Quichot van de Nederlandse literatuur. Hij zag in zoverre een overeenkomst met Forum, dat beide niet voor vol werden aangezien: Prikkebeen uitsluitend als kinderboek, Forum als een tijdschrift voor ‘wilde’ jongeren.Ga naar eind21 Hoe weinig wild en tegelijk hoe imponerend Ter Braak wel was, merkte de organisatrice van de tentoonstelling, de tien jaar jongere Danny Bolle. ‘De ernst en correctheid van hem sloegen gewoon op je over’.Ga naar eind22 In november 1934 deed zich een nieuw conflict voor binnen de gelederen van Forum. De dichter Slauerhoff eiste op hoge toon dat Van Vriesland als rotte appel in de mand uit de redactie van Forum gestoten werd, anders zou hij naar De Stem verhuizen. De kwestie sleepte tot februari 1935 en Ter Braak werd bozer en bozer omdat hij, terwijl de conflictmaker Slauerhoff in Parijs zat, ‘de zaak weer lijmen’ kon, ‘om aan mijnheer Dirk Coster niet de lol te bezorgen van een verpletterd “Forum”’. Zeker was hij ‘geen avonturier’, tierde hij in een brief aan Slauerhoff, ‘een verredacteurd literator ben ik evenmin; ik geef dit baantje aan de eersten den besten cadeau, die het overneemt’. Hij wilde Van Vriesland niet afvallen omdat deze zich tegenover zijn mederedacteuren altijd loyaal had gedragen. Zou Van Vriesland moeten opstappen, dan ging Ter Braak zijn voorbeeld volgen. Du Perron op zijn beurt begreep dit niet en sprak van ‘donquichotterie inzake “collegialiteit”’. Hij was het ‘totaal’ met Slauerhoff eens, wat niet kon verhinderen dat ook hij met de dichter onherstelbaar gebrouilleerd raakte. De literatuur, meende Du Perron achteraf, was voor Slauerhoff de compensatie, ja de vrijbrief voor minderwaardig gedrag in het leven: een piraat en een kleinburger tegelijk, maar niets daartussen. Ter Braak geloofde dat Slauerhoff zijn gedonderjaag alleen begon- | |
[pagina 352]
| |
nen was omdat Van Vriesland ooit met Darja Collin, de balletdanseres die de dichter als zijn persoonlijke bezit beschouwde, naar bed was geweest. Victor van Vriesland dacht er intussen niet aan uit Forum te stappen en bleef Slauerhoff in de herinnering houden als een ‘rotvent en klier’, wiens creativiteit onlosmakelijk verbonden was ‘met zijn gemene, sadistische karakter’. Heel deze kwestie bezorgde Ter Braak een ‘doodelijke vermoeidheid’ als redacteur; Slauerhoff had zijn ‘laatste restje redacteurs-energie’ op onnavolgbare manier vernietigd.Ga naar eind23 Hij zou later de wrok als de kenmerkendste eigenschap van deze poète maudit typeren. Slauerhoff, meende hij, droeg een blijvende ontevredenheid uit over de permanente schipbreuk van zijn eigen activiteiten. De hele wereld moest daarvoor betalen. Ter Braaks conclusie omtrent ‘Slau’ was, dat deze ‘eenige sadistische intrigantencomponenten’ bezat, die voor samenwerking of vriendschap uitermate gevaarlijk konden zijn. Fraai is Ter Braaks herinnering aan hun laatste ontmoeting. Op zijn verzoek had hij met Slauerhoff een onderhoud om het dilemma van het bestaan van Forum te bespreken en hem te bewegen zich van verdere actie te onthouden:Ga naar eind24 De laatste maal, dat ik Slauerhoff sprak voor zijn dood (in café Terminus hier ter stede), viel het mij op, hoe rechtschapen en orthodox zijn oogen eigenlijk waren; bijna die van een geloovig, rechtlijnig man; de bovenste helft van dit gezicht was positief. Maar daartegen vloekte een mond, die van een verbeten, impulsieve negativiteit was, zooals ik die zelden bij anderen heb gezien; zoo werd het ensemble van dit gezicht gevaarlijk, onberekenbaar, als men wil: tot op zekere hoogte onbetrouwbaar, maar dan vooral niet in den zin van gluiperig of valsch. Integendeel: het volstrekt betrouwbare en het verzet tegen iedere permanente betrouwbaarheid lagen op dit gezicht met elkaar overhoop, als in een drama; het eene oogenblik kon men Slauerhoff als vriend beschouwen, om het volgend oogenblik verrast te worden door een plotselinge eruptie van onverklaarbare vijandschap. Een ‘slordig’ gezicht, een ‘slordige’ natuur; maar deze slordigheid was geen laatmaar-waaien, zij veronderstelt hardnekkigheid, systeem, en zelfs de berekening, die alle activiteit, ook de ‘omgekeerde’, met zich meebrengt. | |
[pagina 353]
| |
Slauerhoff stierf na een smartelijk ziekbed op 38-jarige leeftijd in een rusthuis te Hilversum op 5 oktober 1936. Bij het concipiëren van een in memoriam kon Ter Braak de bijgedachten aan Slauerhoffs drijven tegen Forum moeilijk van zich afzetten. ‘Maar met dat al’, schreef hij aan Du Perron: ‘dit is de eerste van ons, de eerste van wien ik het gevoel heb, dat hij ondanks alles “van ons” was. En als ik zijn werk overzie, vergeet ik gemakkelijk weer die Leeuwarder pestkant van zijn karakter’. Ter Braak stelde een bezoek aan Parijs, waar hij afscheid wilde nemen van de Du Perrons, die Europa voor gezien hielden en naar Nederlands-Indië vertrokken, voor een halve dag uit om Slauerhoff bij zijn verassing te Driehuis Westerveld een laatste saluut te brengen. Want ‘hij is toch een van de weinige menschen, die ik wat waard heb gevonden’.Ga naar eind25 Bij het dalen van de kist werd voor een zestigtal aanwezigen het adagio uit Beethovens Sonate Pathétique ten gehore gebracht. De jonge dichter Adriaan Morriën, afkomstig uit het naburige IJmuiden, had zich ook naar Westerveld gespoed, en gaf zijn ogen de kost. Vierentwintig jaar oud, had hij nog nooit een schrijver in levenden lijve gezien. Er was een vers van hem in het laatste nummer van Forum verschenen en mede daarom ging zijn belangstelling speciaal naar Menno ter Braak uit:Ga naar eind26 Na afloop gingen Ter Braak en Engelman samen naar de spoorhalte vlakbij. Engelman liep links van Ter Braak, was veel kleiner en dribbelde, in mijn herinnering. Hij was het die het woord voerde en het leek alsof hij voortdurend grapjes vertelde. Ter Braak luisterde en lachte. Ik vond het sympathiek dat zij niet met lange gezichten van die crematie kwamen. Ter Braak zag er keurig uit, onartistiek en onburgerlijk tegelijk, en eigenlijk zoals ik mij hem had voorgesteld. Hij was lang, maar leek niet langer dan ik (1.86), zonder een spoor van slungeligheid, met iets gedecideerds en nadenkends tegelijk.Ga naar eind27 Zo zag dus een polemist eruit, die niet provocatief wilde zijn: als een burgerman, maar net iets anders, net iets beter in het pak dan de gemiddelde burger. Het niet-provocatieve zat hem ook in Ter Braaks zachte, afgewende blik. Morriën wist dat hij een exclusief iemand had gezien.Ga naar eind28 Wat hij niet wist was dat Ter Braak als een gek had moeten voortmaken om de avondtrein naar Brussel en Parijs te halen. In datzelfde jaar had Ter Braak een hoogstmerkwaardig schrijven ontvangen waarin een geheel ander beeld van hem geschilderd werd. | |
[pagina 354]
| |
Een slag in het gezicht. De brief was nota bene afkomstig van een familielid: Victor Varangot, de man van zijn jongste zuster Truida. Het volgende smeet hij Ter Braak als verjaardagscadeau in het gezicht: Ik zou kunnen zeggen: je verstikt je kostelijke talenten uit laffe geldzucht. Je hebt je gefixeerd in een welgedaan burgermansbestaan en schrijft rotstukken voor een nationaal-liberale krant (je spreekt immers in je laatste brief van ‘deprimeerende drukte’). Je hebt niets fatsoenlijks meer geproduceerd sinds je je aan die krant verkocht hebt, dus na ‘Politicus’. Het ‘Tweede Gezicht’, voor zover het ontstaan is nà het Vaderland, biedt weinig fraais. Een stuk als ‘Het instinct der intellectueelen’ met name is wel de grootste idioterie die ik in den laatsten tijd gelezen heb. Het zou bijna door een Vlaming geschreven kunnen zijn. Als jij een ‘vent’ was, had je allang je ontslag bij mijnheer Schilt ingediend. Neen, b.M., ik geloof niet, dat als we het precies nagaan, we in ‘karakterloosheid’ voor elkaar behoeven onder te doen.Ga naar eind29 Deze Varangot was destijds, eind 1929, leerling geweest van Ter Braak in klas 4c van de vierde vijfjarige hbs te Amsterdam. Beiden bewaarden daaraan een ‘aangename herinnering’.Ga naar eind30 Varangot, hoewel op dat moment pas zeventien jaar oud, had zich door Ter Braak als een volwassene behandeld gevoeld. Het had indruk op hem gemaakt dat deze invalkracht aan het einde van het jaar voorlas uit Dantons Tod van Büchner, hoewel hij geen Duits gaf, maar Nederlands. Ook zou hij nooit vergeten hoe Ter Braak uitlegde wat een cliché was: door een echt cliché mee te nemen uit de drukkerij. Daaraan kon je zien dat het iets was dat voortdurend gebruikt werd, tot slijtens aan toe.Ga naar eind31 Vermoedelijk zal hij in de persoon van Ter Braak een voorbeeld en mentor gevonden hebben, want zelf voelde hij zich ook een lange, magere, provinciale stuntel - Varangots thuishaven was eigenlijk Baarn -, die zich voortdurend geweld moest aandoen om over zijn verlegenheid heen te stappen. Aan Ter Braak bestudeerde hij hoe dat ongeveer moest. Na zijn eindexamen hbs-b volgde Varangot privé-lessen Latijn en Grieks met het oog op het staatsexamen en liep hij ook reeds enkele colleges kunstgeschiedenis aan de universiteit van Amsterdam. Maar met het staatsexamen wilde het niet lukken, alles benauwde hem en hij besloot Holland te verlaten. Hij hoopte in Brussel een dergelijke studie te kunnen volgen op basis | |
[pagina 355]
| |
van een aanbeveling van zijn oud-leraar Ter Braak, die prompt bereid bleek in die wens te voorzien. Met zijn zenuwslopende stijfheid en beschroomdheid maakte deze jongeman, die zich ook nog eens op een streng vegetarisch dieet had vastgelegd, ‘een steeds aangenamere indruk’ op Ter Braak. Varangot, geloofde hij, had iets ‘veelbelovends’ over zich en moest alleen nog ‘loskomen’. Uit de dikke schrijfportefeuille van dit onbekende talent haalde hij twee stukken die hij in Forum liet afdrukken. Dat dit kritische proza zich als het reinste epigonisme van Ter Braaks eigen essayistiek liet lezen, ontging de nagevolgde niet, maar hij zag daar geen bezwaar in: ‘Schrijf vooral door, ik heb er vertrouwen in! Vooral, omdat je intellect zoo scherp is’.Ga naar eind32 Ter Braak verzocht zijn vriend Greshoff in de Belgische hoofdstad zich over zijn werkloze pupil te ontfermen: ‘Het is een erg verlegen, maar bij betere kennismaking erg aardige jongen, die zich verbergt, maar om den dood niet dom is. En geen streber, of “litterator”. Help hem een beetje op weg als je kunt en wilt’.Ga naar eind33 Huize Greshoff werd in de jaren dertig tot een refugium van jonge lieden die in de noordelijke Nederlanden hun draai niet konden vinden. Van Varangots voorgenomen studie kunstgeschiedenis kwam in Brussel in het geheel niets terecht en de goede Greshoff was meteen bereid de weinig amusante Varangot een baantje als zijn secretaris aan te bieden. Nog even had Varangot het geprobeerd als vertegenwoordiger in lichtprojecties, maar in zijn lomp aandoende verlegenheid had hij geen enkele bestelling kunnen plaatsen. Greshoff was in die tijd behalve correspondent van Het Vaderland en mede-redacteur van Groot Nederland ook hoofdredacteur van het Hollandsch Weekblad voor België, weinig meer dan een veredeld advertentieblad uitgegeven voor de Hollandse kolonie in België - Greshoff sprak smalend van ‘gepensioneerde kolonels’. Zodoende kon hij altijd wel secretariële hulp gebruiken. Ook opende hij zijn kolommen in Groot Nederland voor de jonge publicist; zo liet hij Varangot over de Nobelprijswinnaar Boenin schrijven hoewel deze zelfs de naam van de Rus nog nooit had gehoord. In huize Greshoff ontmoette Varangot de jongste zuster van Ter Braak, Truida. Achteraf bleek dit zoveel als de kat op het spek binden. Truida was na haar liaison met Van Vriesland en het huwelijk van haar broer ‘overbodig’ geworden en kon met enige tactiek tot secretaresse van Maurice Roelants worden gebombardeerd.Ga naar eind34 Zij mocht bij de Greshoffs zolang een kamer betrekken. Tussen Varangot en de vier jaar oudere Truida ontstond al spoedig een liefdesrelatie. Mocht deze onvoorziene | |
[pagina 356]
| |
ontwikkeling al niet tot complicaties leiden, dan wel de volgende feiten. In april 1934 stuurde Varangot via Greshoff vanuit Brussel een novelle naar Ter Braak, waarvan deze onmiddellijk in vuur en vlam raakte. Het verhaal heeft als thema een complot tot ‘defloratie’ van een jonge veronderstelde maagd, Virginia, het nichtje van een plattelandsburgemeester. De mannen in het dorp, onder wie een Don Juan, een gentleman, een schurk, een dichter en een filosoof, smeden het plan haar te doden, om haar zowel te kunnen misbruiken als ook haar ziel onschuldig in de hemel te laten komen. Het complot wordt onderbouwd met een cultuurhistorische uitweiding over de inflatoire status van de maagdelijkheid in de Europese cultuur. Uiteindelijk is het de dichter die aan het langste eind trekt. Want als Virginia zijn vers gelezen heeft, weet ze: ‘dat is de eenige man op de wereld die werkelijk respect voor mijn maagdelijkheid heeft. Van dien man alleen zou ik kunnen houden’. En op een lenteavond, ‘nadat de zon bloedrood was ondergegaan en terwijl het perzikbloesems regende, bezat de dichter Virginia in een gemeenen, alledaagschen coïtus onder den blooten hemel en op den harden grond’.Ga naar eind35 Aan de ontknoping van de novelle zal wel enig wishfull thinking van de dichtende auteur ten grondslag hebben gelegen. Misschien dat deze wensvoorstelling ook op Menno ter Braak is overgeslagen, feit is dat de novelle, bij alle neteligheid van het onderwerp in verband met zijn eigen voorgeschiedenis - zijn onvermogen om Gerda Geissel en later zijn echtgenote Ant Faber op het moment suprême te ontmaagden - onmiddellijk bij hem aansloeg: Ik ben er zeer over te spreken! Dit verhaal bevestigt me, wat ik van je eerste zending af verwacht heb: je originaliteit en meer dan dat. Misschien herinnert de opzet en ook de ‘irrealiteit’ der situaties en personages wel ietwat aan ‘Bij Gebrek aan Ernst’ van du Perron (het komt, dunkt mij, uit dezelfde behoefte aan ‘spel’ voort), maar dat beteekent toch allerminst, dat je die stijl imiteert of zelfs maar volgt. Neen, ik vind dit ding in zijn soort een volstrekt gaaf en persoonlijk stuk werk. Voor de Hollanders ongetwijfeld zeer stuitend door de uitstekende ‘ongevoeligheid’, waarmee je de z.g. gevoelens inzake de liefde behandelt.Ga naar eind36 | |
[pagina 357]
| |
Ook complimenteerde hij Varangot met het vermijden van een banale ontknoping van het verhaal, die zou zijn geweest dat Virginia géén maagd bleek te zijn. Het is niet moeilijk te spreken van een complete obsessie van de Forum-venten voor het thema van de ontmaagding. Ter Braak toonde weliswaar een uitgesproken afkeer van het machismo van de cultuur van de jaren dertig, zoals in het voorgaandeGa naar eind37 reeds gebleken is - hij verachtte bijvoorbeeld ook de ‘erotomanie’ van een Binnendijk, een Van Vriesland -, maar bleef in verschillende opzichten toch schatplichtig aan datzelfde machismo. Emotioneel waren er nog veel resten die niet strookten met zijn rationele en morele standpunt. De ‘ongevoeligheid’ ten opzichte van het liefdesgevoel die hij in zijn brief aan Varangot als ‘uitstekend’ betitelde, heeft bepaald iets geforceerds als men Ter Braaks amoureuze ontboezemingen ten opzichte van zijn eigen vrouwen erbij betrekt. De koele pose is bluf. Toen de redactiesecretaris van Forum, Everard Bouws, enige tijd eerder met een Duitse vrouw in Dresden voor de kerk was getrouwd, had Ter Braak zich in zijn brieven aan Du Perron nog krom gelachen en zich verlustigd in de gedachte: ‘Vannacht smaakt onze Everard dus zijn eerste echte, gezegende huwelijksnacht!’Ga naar eind38 De humor suggereert een souplesse en ontspannenheid die Ter Braak op dit gebied in het geheel niet bezat. Du Perron trouwens evenmin. Deze had in het eerste nummer van Forum 1935 een fragment uit zijn autobiografische roman Het land van herkomst voorgepubliceerd, waaruit de beladenheid van het bewuste onderwerp overduidelijk blijkt. De jonge Ducroo - Du Perrons alter ego - onttrekt zich in extremis aan de mogelijkheid tot ontmaagding door zich uit de armen van de vrouw los te rukken, om zich vervolgens een half uur lang verslagen onder de douche af te spoelen. Welke mengeling van schaamte, afkeer en schuldgevoel het precies is geweest ‘waarom er niets gebeurde’, kan de ik-figuur ook bij het schrijven nog steeds niet zeggen, maar belangrijk in dat verband is een uitspraak eerder in de tekst: ‘men ontsnapt nooit aan Freud’.Ga naar eind39 Bij alle belang dat zij aan een krachtig en (zelf)bewust persoonlijkheidsideaal hechtten - ‘“een vent”, daarom gaat het overal en altijd’Ga naar eind40 -, waren Ter Braak en Du Perron vaak nog als kinderen in de handen van, wat Freud noemde, het Es en het Über-Ich; vrij vertaald: het onbewuste en het geweten. De ‘oplossing’ van Virginia moet Ter Braak daarom bijzonder hebben aangesproken: én met de buit ervandoor gaan - de gehaaidste | |
[pagina 358]
| |
zijn -, én de dichterlijkheid koesteren - een rein geweten houden -, én harde seks hebben. Dat de novelle eindigt met de geboorte van een dochtertje Virginia, ter ere van haar moeder en tot instandhouding van het dichterschap, mag in dat verband wat ironisch heten: Varangot noch Ter Braak zou ooit kinderen krijgen. De sprong van fictie naar realiteit blijkt hier dus te groot. Victor Varangot zou zelfs nooit met zijn dichterlijkheid in het reine komen en bleef zijn hele leven de auteur van deze novelle van een twintigtal bladzijden. Namelijk de novelle die tot opheffing van Forum leidde. Het Nederlandse deel van de Forum-redactie verklaarde zich unaniem voor plaatsing van de novelle; Ter Braak zelfs ‘sterk voor!’ Ant ter Braak-Faber tikte het handschrift uit, en Ter Braak reserveerde de publicatie ervan voor een speciaal novellennummer, dat echter geruime tijd moest worden uitgesteld omdat de kopij uit Vlaanderen nog niet binnen was. Mede om Varangot met dat uitstel te verzoenen bood hij hem aan elkaar voortaan te tutoyeren: ‘Het feit van het leermeesterleerlingschap is nu op den achtergrond gekomen, lijkt me’.Ga naar eind41 De novellenspecial moest nu in februari 1935 verschijnen, langer dan een jaar nadat Varangot het verhaal op papier had gezet. Op de laatste avond van januari 1935 nam Marnix Gijsen nog snel de proeven van het volgende Forum door en schrok zich een hoedje. Dezelfde avond liet hij zijn Vlaamse mederedacteuren per brief weten dat zijn positie onhoudbaar geworden was. De voorpublicatie uit Het land van herkomst had hij nog laten passeren, maar dit was teveel. Hij kon de verspreiding van dergelijke lectuur vanuit katholiek standpunt niet verantwoorden. Sowieso had hij het land aan een ‘snobsenliteratuur’ die als enig motief het ironiseren van de maagdelijkheid kende.Ga naar eind42 Zijn collega Maurice Roelants schreef daarop aan Ter Braak dat hij Gijsens optreden weliswaar afkeurde, maar dat ook hij de publicatie van Virginia niet kon billijken.Ga naar eind43 Ter Braak reageerde bitter: ‘ik dacht nog wel, dat het Vlaamsche katholicisme zoo vreugdig en tolerant was! Lieve hemel, welk een desillusie’. Van niets had hij meer afkeer dan van de hypocrisie à la Gijsen, ‘die zich op de borst slaat en bang is door andere hypocrieten te worden verloochend’. Hij was bereid de publicatie uit te stellen om de zaak nog eens door te spreken, wilde eventueel met Varangot onderhandelen om een woord te schrappen als daarmee de situatie kon worden gered, maar waar het de moraal van het verhaal betrof had hij zijn standpunt al bepaald: ‘geen duimbreed wijken’.Ga naar eind44 Dit betekende voor Forum zoveel als een ‘kabinetscrisis’.Ga naar eind45 | |
[pagina 359]
| |
Een maand later protesteerde Du Perron tegen het feit dat Gijsen nog steeds niet was afgetreden en Virginia in het tijdschrift schitterde door afwezigheid. Dat strookte niet met het principe van ‘volstrekte onafhankelijkheid van de gescheiden redacties’. Hij wenste geen ‘katholiek-vlaamsche inmenging in wat ik toch nog als “onze” kant beschouw’ te pruimen.Ga naar eind46 Gijsen had zijn aftreden in afwachting van een gemeenschappelijke vergadering weliswaar voorlopig ingetrokken, maar Maurice Roelants had in een brief aan Ter Braak reeds klare wijn geschonken: zoals er geen politieke of godsdienstige zaken van discutabele aard in Forum thuishoorden, zo ‘moet ook de erotische litteratuur naar die Hollandsche tijdschriften worden verwezen, die uit den aard van hun redactioneele samenstelling daarvoor aangewezen zijn’.Ga naar eind47 Roelants vond in deze opvatting uitgever Doeke Zijlstra aan zijn kant. Deze wilde alleen dan erotiek uitgeven, als zij de ontroering van ‘litteraire schoonheid’ teweegbracht. Daarvan had hij noch in het bewuste fragment van Du Perron, noch in Virginia iets bespeurd.Ga naar eind48 Ter Braak schudde daarop met zijn hoofd. Waar was het Europese ideaal van Forum gebleven? Hij ergerde zich over de ‘provinciaalsche mentaliteit’ om hier van ‘erotische literatuur’ te spreken en hij wenste onder geen beding de verantwoordelijkheid te dragen voor een Forum ‘onder de indirecte supervisie’ van paus Pius xi. In een postscriptum van zijn brief verklaarde hij zich ook te hebben gestoord aan de door de Vlaamse redactie bij een artikel van Gijsen ‘op onkuische wijze’ afgebeelde werken van de beeldhouwer Debonnaires, namelijk drie vrouwelijke badenden en een torso, naakt. Was het niet wenselijk dit soort voorstellingen voortaan met vijgenbladen en capes te reproduceren?Ga naar eind49 Om dit grapje kon Maurice Roelants niet lachen. Hij vond het Ter Braak onwaardig. ‘Het zou mij spijten als ge met pirouettes van dat soort moest doorgaan’. Het verwijt van de katholieke hypocrisie pareerde hij door Ter Braak voor een calvinist van de vrijdenkerij uit te maken.Ga naar eind50 De Nederlandse redactie, in spoedoverleg bijeengekomen, besloot tot een merkwaardig compromis, dat zij de Vlamingen als ‘een loyale oplossing’ voorschotelde, namelijk Virginia in de voor Vlaanderen bestemde oplage van Forum te supprimeren.Ga naar eind51 Roelants geloofde nu met zijn collega's Walschap en Herreman dat een half uur vergaderen tot een oplossing zou leiden. Op woensdag 24 april 1935 treinde Ter Braak daarom met Vestdijk en Van Vriesland naar Antwerpen voor een gezamenlijke vergadering, maar het was een vergeefse tocht. Walschap had net een | |
[pagina 360]
| |
keeloperatie ondergaan en was niet fit genoeg voo reen gewichtige discussie en Marnix Gijsen was ‘vergeten’ - dit laatste woord volgens Ter Braak tussen aanhalingstekens - afbericht te sturen. Toen de Hollandse Forum-redacteuren bij Walschap hadden aangebeld, dacht deze dat zij heren van de belasting waren en liet hij zijn dienstbode opendoen met de volstrekt geloofwaardig overkomende mededeling: ‘Menier ies naar een trouwfeest in Maeseyck’. Men kan zich de vloek van de drie Hollanders voorstellen. Op het moment dat Walschap hun stemmen hoorde, kwam hij eindelijk te voorschijn, ziek en helemaal confuus.Ga naar eind52 Een ‘doodelijke’ vermoeidheid overviel Ter Braak door deze affaire. Zijn streven om Forum overeind te houden werd mede ingegeven door de overweging dat het redacteurschap van dit tijdschrift de voornaamste bron van inkomsten voor Simon Vestdijk was. Deze had sinds kort zijn ouderlijk huis verwisseld voor een eigen kamer, maar zou zich deze luxe zonder Forum niet kunnen veroorloven.Ga naar eind53 Tegelijkertijd voelde Ter Braak zich van Vestdijk vervreemden, die zich meer en meer als een ‘absoluut litterator’ ontpopte en, op de vlucht voor zijn eigen neurosen, in een cultuur van ‘pissebedden’ leek weg te zakken, terwijl Ter Braak zich juist steeds meer van de literatuur voelde afdwalen. Hij droomde ervan uit Forum te stappen zoals hij destijds uit de Filmliga was gestapt: ‘zonder ruzie, maar op het juiste moment’.Ga naar eind54 Ook de negatieve reacties op Du Perrons inmiddels verschenen Het land van herkomstGa naar eind55 veroorzaakten symptomen van ‘depressie’, ‘misselijkheid’ en ‘walg’ bij Ter Braak. Hij voelde zich ‘in staat tot ieder beklag’.Ga naar eind56 De oorzaak van de misselijkheid lag, behalve bij Virginia, ook bij Ter Braak zelf. In februari 1935 had hij met veel tegenzin de filmrubriek van Het Vaderland moeten overnemen van Luc. Willink. Deze was wegens vermeende corruptie geschorst en zou ook vervangen worden,Ga naar eind57 maar pas in het voorjaar diende zich een opvolger aan. Die vond Ter Braak in de neerlandicus en journalist Jan Hulsker. Aan deze jonge Hagenaar uit de Goudenregenstraat, die later vooral naam zou maken als Van Goghkenner, zou Ter Braak in de komende jaren nog veel genoegen beleven als vriend en collega: ‘een zeer geschikte en bekwame jongen’.Ga naar eind58 De tijdelijke vervanging van Willink en de noodzaak plotseling weer zijn ‘specialistenjargon’ van de Filmliga-periode te hanteren, betekenden voor Ter Braak een belasting die hij er eigenlijk niet bij kon hebben. Hij had het, in één woord, ‘beestachtig druk’.Ga naar eind59 Hierdoor raakte hij snel geïrriteerd en toen hij tijdens een toneelvoorstelling in het Gebouw | |
[pagina 361]
| |
voor Kunsten en Wetenschappen - in de volksmond het Gebouw genoemd - langs drie onmogelijke zitplaatsen had gezworven om eindelijk door bemiddeling van een directielid een geschikte zetel te krijgen, liet hij niet na de volgende dag in de krant ‘op ietwat meer hoffelijkheid jegens de pers’ aan te dringen.Ga naar eind60 Toch ging het krantenwerk hem ogenschijnlijk nog allemaal jaloers makend gemakkelijk af. Omdat Ter Braak als toneelcriticus altijd twee vrijplaatsen kreeg en hij het ook gezelliger vond met zijn tweeën te gaan, nodigde hij regelmatig vrienden en kennissen uit voor een schouwburgbezoek. Zijn vrouw Ant beleefde namelijk weinig plezier aan toneel en bleef, solitair wezen als ze was, liever thuis. Daarom vroeg Ter Braak herhaaldelijk zijn schoonzuster Mineke of Hulskers vrouw Carry mee - damesgezelschap stelde hij zeer op prijs. Maar ook Jan Hulsker mocht zijn chef geregeld vergezellen en hij deed daarbij een interessante waarneming. Na afloop van de voorstellingen in de Koninklijke Schouwburg plachten zij naar het Café Riche op het Buitenhof - boven de ingang van de Passage - te wandelen, om daar nog een biertje of een kop koffie te drinken. Het was dan meestal elf uur, kwart over elf. Menno ging, onder het genot van dat biertje dan zijn kritiek zitten schrijven, en ik herinner me heel goed dat ik dan, vol heimelijke bewondering, toekeek hoe hij, zijn vulpen ver uitstekend tussen zijn vingers, in snel tempo, zonder aarzeling, achter elkaar zijn stuk opschreef, een stuk van misschien een kolom, waarmee hij in ongeveer een half uur klaar was.Ga naar eind61 Eén glas bier was voor Ter Braak voldoende voor een toneelkritiek, en samen wandelden zij dan naar het kantoor in de Parkstraat om de recensie af te geven die in het ochtendblad moest verschijnen. De bewondering van Hulsker voor Ter Braak moet zo groot zijn geweest, dat hij in zijn observatie een detail vergat, namelijk dat Ter Braak zijn vulpen tussen zijn wijs- en middelvinger geklemd hield. Hij schreef niet los vanuit zijn pols, maar vanuit zijn schouder, als gevolg waarvan de schrijftafel meestal spontaan ging meebewegen. Het beeld van de onverstoorbaar schrijvende Ter Braak, met zijn typische manier van hanteren van de vulpen, moet zo obsederend zijn geweest, dat sommigen meenden dat als zij de pen precies zo gebruikten als Ter Braak, zij ook net als hij zou- | |
[pagina 362]
| |
den kunnen schrijven. Maar experimenten in die richting werkten niet. Het bleek niet de pen die de stukken schreef, het was Ter Braak die het deed.Ga naar eind62 Het obsederende moet ook in de omstandigheid hebben gezeten hoe iemand die op zo'n stuntelige wijze schreef, zulke briljante stukken kon produceren: een typisch geval van geestelijke compensatie van lichamelijke onhandigheid. Na de plotselinge eruptie van het toneelstuk De pantserkrant, leverde het jaar 1935 Ter Braak een belangrijke tweede publicatie, Het tweede gezicht, die begin juli verscheen. Het was een bundeling van bestaande essays waarvan hij de uitgave al in november 1934 met de Haagse boekhandelaar en uitgever L.J.C. Boucher was overeengekomen. Als voorbeeld voor deze bibliofiele uitgave in de serie Folemprise golden de Gedichten 1907-1934Ga naar eind63 van J. Greshoff met een portret van de auteur door John Buckland Wright. Deze uit Nieuw-Zeeland afkomstige boekillustrator,Ga naar eind64 een ontdekking van Greshoff, zou ook een portret van Ter Braak vervaardigen. Had Ter Braak voor deze bundel aanvankelijk nog allerlei krijgshaftige titels in gedachten - zoals ‘Degen in inkt’ en ‘Kroniek van den aanval’ -, uiteindelijk liet hij zich inspireren door het openingsessay, ‘Een Studie in Schaduw’, dat hem op de titel Het tweede gezicht bracht. De titel leek hem daarom zo goed, opperde hij in een brief aan Du Perron, ‘omdat aan al deze verzamelde essays dit “achter den acteursvoorgrond” gemeen is (film, psychoanalyse, beschrijvingskunst, etc.)’.Ga naar eind65 Deze keuze voor een geheel andere titel dan de traditioneel militante titel à la Man tegen man of Politicus zonder partij, geeft aan hoezeer het besef van het toneelmatige karakter van het bestaan, zijn bestaan, zich bij Ter Braak had vastgezet. Hij raakte bijna bezeten van dubbele bodems, van goochelarij en dramaturgie. Liep hij niet het gevaar, door zich voortdurend met schaduwen te verstaan, zelf op den duur ook een schaduw te worden en het verschil tussen dood en leven te vergeten? Zijn vriend Du Perron waarschuwde hem zich toch vooral niet in een macaber spel te verliezen. Deze waarschuwing goot hij in de vorm van het volgende aforisme: Bij freudisme en andere x-stralen, maskers en ontmaskeren. - Men vergeet soms dat alles wat uitdrukking, ‘ziel’ is, op het eerste gezicht moet worden afgelezen; dat het tweede gezicht een anatomisch spierenmasker kan zijn, het derde een doodskop. En men kan individuele verschillen waarnemen tussen doodskoppen, maar toch niet meer - eerder minder - dan tussen beklede gezichten.Ga naar eind66 | |
[pagina 363]
| |
Een andere waarschuwing kwam van de kant van Ter Braaks oom Nico van Regteren Altena. Deze trok in zijn reactie op Het tweede gezicht een rechtstreekse lijn tussen Lodewijk van Deyssel en Menno ter Braak. Had de laatste bij gelegenheid van Van Deyssels zeventigste verjaardag niet zelf erkend dat hij van deze schrijver ‘zijn aanmatiging, zijn onbeschaamdheid en zijn subjectiviteit’ had overgenomen?Ga naar eind67 Oom Nico had voor Van Deyssel in zijn jeugd een grote fascinatie gevoeld. Hij herinnerde zich nog goed dat hij bij het lezen van Van Deyssels opstellen ernaar verlangde diens portret te zien. Wat voor een kerel zou er passen bij die ‘laatdunkende en verwaande’ auteur? Toen kreeg hij het bekende portret van Jan Veth onder ogen: ‘een geweldige kop, imponeerend door zelfbewustheid, een “vent” om bang voor te worden’. Het portret was volkomen in overeenstemming met het ‘forsch-Napoleontisch’ geluid dat uit Van Deyssels proza opklonk. Nu wist hij zeker dat de aanmatigende toon van dit heerschap ‘echt’ was. Neen, dan Menno ter Braak! Oom Nico had zich slap moeten lachen bij het zien van het portret van zijn neef door Buckland Wright. Het leek wel een karikatuur: Alles in dat gezicht is forsch en krachtig gelijnd en geschaduwd. De mond dat gaat nog, die zou ook in een meer gemoedelijk gezicht op zijn plaats zijn, al tracht een nauw merkbare golving in de bovenlip ons smalende tendens te suggereeren; maar de koude, sterke, stalen blik achter de rechte brilleglazen moet het Machiavelli type verbeelden en dan het belachelijk aangedikte spiercomplex dat de gelaatsuitdrukking omlijst en beheerscht! Het kwam hem voor dat de kunstenaar het portret in overeenstemming had willen brengen met het ‘hoerra- en dood-en-verderf-type’ dat uit deze essays tot de lezer sprak. Maar een Van Deyssel was Ter Braak bij lange na nog niet en oom Nico raadde hem aan vooralsnog uit diens persoonlijke nabijheid te blijven, ‘want dan ga je er aan’: Tegen zijn kerngezonde, ongecompliceerde forsche bruutheid leg je het af. Blijf dus voorloopig, als je er leut in hebt, hem attaqueeren uit de verte in een essay of zoo iets en waag je liever niet op zijn feest om hem te complimenteeren en je fijnste, scherpzinnigste meest welgeslaagde en gemotiveerde spot zou zijn oor niet eens bereiken, | |
[pagina 364]
| |
want... naar zoo'n foetus luistert een man als Van Deijssel natuurlijk niet.Ga naar eind68 Van je familie moet je het hebben, zal Ter Braak gedacht hebben. Met de kostbare uitgaveGa naar eind69 in handen moest hij toegeven dat het van buiten weliswaar ‘een zeer fraai boek’ was, ‘alleen het portret van Buckland Wright is toch eigenlijk wel grof en à peu près gebleven’. Du Perron vond het portret ‘lang niet kwaad’, want het deed hem sterk denken aan Sherlock Holmes.Ga naar eind70 Dat hij door de vergelijking met deze fictieve particuliere detective weer een nieuwe zet deed in het schaduwspel, zal hij zich niet meteen gerealiseerd hebben. Intussen definieerde Ter Braak Het tweede gezicht als een typisch product van zijn Forum-tijd en bestempelde hij de polemiek als de grondtoon ervan, trouwens van zijn gehele oeuvre.Ga naar eind71 Voor hetzelfde geld had hij kunnen wijzen op de lange, klassieke traditie van de cultuur van het tweede oog, die terugvoert tot Plato.Ga naar eind72 De kern van deze traditie is dat een denker nooit moet vertrouwen op wat het eerste oog waarneemt, maar dat hij de wereld van vanzelfsprekendheden moet verlaten en een weg moet afleggen tot waar het volle licht op de dingen valt. Hij moet zijn grot durven verlaten. Pas dan zal hij op kritische en gezuiverde wijze zien, wat het onkritische eerste oog niet vermocht te zien. Ter Braaks obsessie met schaduwen kwam in feite neer op een turen naar een lichtglimp die helderheid bracht, maar tegelijk een nieuwe diepe schaduw wierp. ‘Licht, schaduw, licht, schaduw: raden, verkeerd geraden...’Ga naar eind73 Maar hij gaf niet op en wilde desnoods de weg afleggen tot het derde, vierde, ja tiende gezicht aan toe. De dingen en de mensen moesten hun definitieve helderheid krijgen, moesten ‘ontcijferd’ worden met de woede die lezen heet. Alleen was ook hier een ‘maar’. Want de buitenwereld verwisselt de moed van het tweede gezicht al snel met de kwade kracht van het ‘boze oog’. Men vreest de waarheid als een vloek. Ter Braak merkte dat uit eigen ervaring. Zo kwam de commissie tot toekenning van de Wijnaendts Francken-prijs in juni 1937 met een voordracht waarin expliciet vermeld stond dat Ter Braaks Het tweede gezicht was gepasseerd om zijn negativisme.Ga naar eind74 Dit laatste bezwaar komt ook in bijna alle kritieken terug. De psychiater Johan W. Schotman beschuldigde de auteur er in Critisch Bulletin van zichzelf voortdurend achter een masker te verbergen: ‘het masker van zelfverzekerdheid en blague, waarachter zijn defecten schuil gaan’. Die gebreken waren achtereenvolgens: ‘emotionele on- | |
[pagina 365]
| |
macht, tekort aan diep voelen en diep denken, en dan ook een miskennen van de diepere innerlijke waarde in het werk van anderen’. Schotman tekende daarbij aan dat Ter Braak tevens aan een ‘overmaat van gevoeligheid’ leed, ‘maar dat is heel wat anders: een touchyness die oorzaak is van z'n quasi-cynisme’. Mocht deze diagnose nog aan duidelijkheid te wensen overlaten, dan toch niet Schotmans voorspelling van het goedkope succes dat deze essays zouden oogsten. Hij vergeleek dit namelijk met het ‘heilgeroep’ waarmee de redevoeringen van Hitler werden begroet! De enige vreugde die deze recensie Ter Braak gaf, was een portrettekening van hem door Valentijn van Uytvanck, die ernaast was geplaatst. Hij vond het werkstuk zo mooi dat hij het voor de prijs van vijfenzeventig gulden van de kunstenaar verwierf.Ga naar eind75 Schotman stond niet alleen. De kritieken kopieerden elkaar en stigmatiseerden de auteur als een ‘geboren neen-zegger’, als ‘de man van het intellect-en-niets-dan-het-intellect’ (De Telegraaf). P.H. Ritter Jr. legde in het Utrechtsch Dagblad de naam van de serie Folemprise uit als een folie entreprise, een dwaze onderneming. Zelfs H. Marsman kenschetste de auteur als een gevangene van zijn eigen intellectualisme en wreef hem een ‘gebrek aan zinnelijkheid’ aan. De kloof tussen enerzijds ‘biologie’ en anderzijds intellectualiteit vormde ook voor hem de allesbeheersende tragiek van Ter Braaks schrijverschap. Marsman deed zijn vriend een ogenschijnlijk eenvoudige oplossing aan de hand, namelijk om zijn intellectualiteit als een vorm van biologie, van ‘animaal leven’ te begrijpen. Dat dit juist een hoofdthema van Ter Braaks vorige boek was, Politicus zonder partij, kwam in deze lange recensie uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant niet goed uit de verf. Verrassend was wel de lof die Marsman nu de Politicus toezwaaide, als het enige Nederlandse werk dat in de ‘schaduw’ kon staan van Nietzsche. Schaduw, licht, schaduw: raden, verkeerd geraden... Was het een wonder dat de jezuïet J. van Heugten Ter Braak voorhield dat wie zich te hartstochtelijk in schaduwen begeeft en naar tweede gezichten jaagt, gemakkelijk het slachtoffer van zijn eigen hallucinaties wordt? Hij zag een tragedie voor hem in het verschiet: niet de Nederlandse Nietzsche worden, maar de Nederlandse Iwan Karamazow, de door de duivel bezochte nachtmerrie-man. Daarmee was de cirkel waarvan oom Nico het eerste stuk had getrokken, rond.Ga naar eind76 Een jaar na verschijnen van Het tweede gezicht kreeg Ter Braak een afrekening van Boucher's Uitgeverij, waaruit hij kon opmaken dat er tot dusver driehonderddertig exemplaren van | |
[pagina 366]
| |
het boek waren verkocht. Het boek druppelde langzaam, maar gestadig weg, oordeelde de man van Boucher.Ga naar eind77 Hij merkte daarbij op dat Ter Braak en zijn vrienden bij het merendeel van de boekhandelaren ‘in een niet te best blaadje staan’. Ter Braaks recente ontmaskering van plagiaat door Ina Boudier-BakkerGa naar eind78 had nog eens extra kwaad bloed gezet bij dit gilde, want ‘men redeneert vermoedelijk: dit najaar een lekkere Schlager minder en dat komt door die kritiek van Menno Afbraak’. Men kan zich voorstellen dat Ter Braak van dit soort geluiden niet vrolijker werd. Een prachtige, gevoelvolle ‘meditatie’ die hij in mei 1935 schreef naar aanleiding van een bezoek, samen met Ant en zijn broer Wim, op een koude zondagmiddag aan de woning van Spinoza te Rijnsburg, verraadt zijn verlangen naar de stilte en teruggetrokkenheid die voor de zeventiende-eeuwse filosoof als een levensvoorwaarde had gegolden. Schuifelend door de donkere gang van dit brillenslijpershuisje, vond hij achter de rug van een vriendelijke oude suppoost de weg naar Spinoza's kamer. Hier voelde hij zich plotseling overrompeld door een sensatie van stilte en afzijdigheid en authenticiteit en iets van deze ervaring weerklinkt nog in de beschrijving van de ruimte: Een lage, kleine kamer, waarin de zon viel door kleine ramen; een tafel met drie ganzenveeren pennen erop, wat oud-hollandsche meubelen, een kast met boeken. Een doorgang naar een nog kleiner zijkamertje met een primitieve machinerie voor het slijpen van glazen. En verder niets dan zon en stilte, zoo intens, dat men niet weet, of men er wel bij kan blijven staan; intense stilte noopt tot zitten. In de auto terug naar huis ontspon zich een discussie met zijn broer Wim. Of hij niet bezig was de stilte te idealiseren en vergat dat Spinoza geen plezierig leven had gehad? Dat die stilte voor het grootste deel een gedwongen stilte was geweest? Maar dit argument deed voor Ter Braak niet ter zake. De tegenwoordige wereld, meende hij, maakte stilte en afzijdigheid tot een onmogelijkheid. Misschien kan de moderne mens de stilte alleen nog maar midden in het lawaai vinden, ‘met odysseeïsche was in de ooren voor de radiosirenen, die ons omloeien...’Ga naar eind79 Zo eindigde het artikel met een ode aan wat wij tegenwoordig kennen als Ohropax. Intussen was er nog steeds geen schot gekomen in de kwestie Virginia. Een Forum-vergadering op 13 juni 1935, die na een ‘dreigbrief’Ga naar eind80 van | |
[pagina 367]
| |
Ter Braak in Rotterdam en niet in Antwerpen werd gehouden, verliep ‘zeer onbevredigend’. De Vlamingen hielden vast aan het schrappen van Virginia. Walschap vond de novelle een ‘prul’, die zonder de ‘gezegde pornografie’ nooit voor opname in aanmerking zou zijn gekomen. Roelants stoorde zich daarbij ook aan het feit dat de pornograaf Varangot het had aangelegd met zijn secretaresse, Truida ter Braak. Alleen Herreman zag in een en ander niets ‘scabreus’ en wilde het ‘opstelletje’ wel doorlaten. Maar als zijn Vlaamse collega's besloten op te stappen, zou ook hij meegaan.Ga naar eind81 Ter Braak nam zich voor de plaatsing van de novelle erdoor te drukken, al zou dit het einde van Forum betekenen. Zijn besluit af te treden stond vast: ‘met de Vlamingen gaat het zoo niet langer. Als zij Roomsch willen zijn, is dat hun zaak, maar daarmee mogen wij niets uitstaande hebben’. Ook Du Perron kon de ‘infamie van de roomsche overheersching’ niet langer verdragen: ‘laten barsten’!Ga naar eind82 De Vlamingen op hun beurt waren des duivels hoe Ter Braak durfde te veronderstellen dat zij waren gezwicht voor een ‘oekaze’ van Mechelen, waar de aartsbisschop-kardinaal zetelde. In een brief van 7 juli 1935 stelde Ter Braak uitgever Doeke Zijlstra van zijn besluit op de hoogte. Hij zei eerlijk dat de leiding van een tijdschrift èn van de kunstpagina in een krant hem teveel waren geworden. De vermoeidheid brak hem op; hij kwam aan zijn eigen creatieve werk niet meer toe. Daarbij kwam de kwestie Virginia, waar hij niet overheen kon stappen. Typisch voor het tactische karakter van Ter Braak was dat hij tegenover Zijlstra in extremis toch nog een poging deed Forum te redden. Hij stelde voor zich als redacteur te laten vervangen ‘door een naam van beteekenis in de litteratuur’: Simon Vestdijk, die nu al de ‘algemeen erkende romancier, novellist en essayist van onze generatie’ was. Zijn afkeer van de pissebedden-literator Vestdijk, zoals hij die jegens Du Perron beleden had, hield hij dus in het belang van de zaak voor zich! Ook verklapte hij dat Marsman bereid was in zijn plaats in de redactie te treden. Hij smeekte Zijlstra bijna het voortzetten van het tijdschrift niet afhankelijk te maken van zijn redacteurschap. Want zou Forum verdwijnen, dan werd de situatie voor de auteurs van zijn generatie hachelijk. Het enige alternatief was dan een ‘belabberd’ compromis met Groot Nederland, dat door Zijlstra's concurrent Holkema & Warendorf werd uitgegeven - ‘en dan nog, wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’Ga naar eind83 Over antifeminisme gesproken! | |
[pagina 368]
| |
Deze tactiek leverde Ter Braak een uitbrander op van Du Perron: ‘Ik heb je nog nooit zoo zien schipperen en doen als ditmaal in die kwestie “Forum” en Vestdijk’.Ga naar eind84 Maar Ter Braak liet duidelijk merken deze toon niet te dulden: ‘Er bestaat geen eensgezindheid van handelen meer’. Na een nieuwe insinuatie van Du Perron - ‘je bent al zoo “mild” geworden’ - deed hij de deur op een kier: ‘Jouw vriendschap is op dit moment imperialisme; zij schrijft de wet voor i.p.v. te begrijpen’.Ga naar eind85 Begin oktober 1935 viel de beslissing. De Vlaamse redactie bleek de publicatie van Virginia, die Ter Braak met inzet van al zijn krachten doordrukte, niet te kunnen accepteren en stapte op. Uitgeverij Nijgh & van Ditmar zag zich daarop genoopt de uitgave van Forum te staken.Ga naar eind86 In een lange brief sprak Ter Braak zijn leedwezen uit over deze afloop, maar hij meende ‘dat het in bepaalde gevallen beter is op een eervolle wijze het veld te ruimen, dan een leven van compromis te rekken’. Dit was dus de winst van het debacle: ...dat de ondergang van Forum iets uitstaande heeft met de beginselen, waarvoor het tijdschrift werd opgericht. Hoe pijnlijk voor velen ook de lacune zal zijn, er is tenminste geen compromispolitiek gevoerd op een plaats, waar zij ridicuul zou hebben aangedaan. Forum heeft in de vier afgeloopen jaargangen iets verdedigd: de persoonlijkheid, de vrijheid; het heeft m.i. zijn plicht wel gedaan en het zou onvermijdelijk in den loop van een ev. verder bestaan veel van zijn karakter hebben moeten inboeten. Voor één ding ben ik dus hartelijk dankbaar: dat Forum de tragi-comedie van de Nieuwe Gids is bespaard gebleven.Ga naar eind87 Terwijl Vestdijk en Marsman nog zochten naar een mogelijkheid om de Forum-idee voort te zetten, verzuchtte Ter Braak geen redacteurschap meer te ambiëren: ‘Hoe meer alle tijdschriftpolitiek in de eerste tijd langs mij heengaat, hoe liever het me is. Ik zal me bovendien als criticus van “Het Vad.” veel vrijer voelen jegens de litteratuur, die telt, als ik niet meer de leiding heb van een groep’.Ga naar eind88 Hoe liep het intussen met Virginia af? Zijlstra bleef tot het laatste moment dreinen om de novelle weg te laten, maar Ter Braak stelde een ultimatum: zou het verhaal niet in het november-nummer verschijnen, dan zou hij onmiddellijk als auteur van Nijgh & van Ditmar opstappen en een verklaring aan diverse kranten sturen.Ga naar eind89 Daarop gaf Zijlstra zich gewonnen, ‘erkennende dat de uit- | |
[pagina 369]
| |
gever niet mag ingrijpen in redactioneele aangelegenheden’.Ga naar eind90 De Nederlandse en Vlaamse redacties waren door de kwestie zozeer verdeeld dat zij niet meer tot een gemeenschappelijke opheffingsverklaring konden komen en beide een eigen bericht plaatsten.Ga naar eind91 De opheffing van Forum werd door menig criticus met gejuich begroet. Anton van Duinkerken maakte in De TijdGa naar eind92 de balans van Forum op en kwam tot het oordeel dat het een ‘onmiskenbare, maar evenzeer betreurenswaardige beteekenis’ voor de Nederlandse letterkunde had. Zijn eerste argument voor deze uitspraak blijkt achteraf een misvatting, die echter hardnekkig in de meningsvorming over Forum is blijven voortleven: de redactie zou namelijk ongevoelig zijn geweest voor poëzie. De score van het aantal aan poëzie bestede pagina's in Forum, dat expliciet een ‘maandschrift voor letteren en kunst’ en geen poëzieblad was, valt echter met 11,3 procent niet tegen als men bedenkt dat De Gids nog niet de helft daarvan haalde. Ook het percentage voor fictie is trouwens ‘verrassend’ hoog: 48,8 procent, terwijl de reputatie van een bij uitstek essayistisch periodiek niet door kwantitatieve cijfers gedekt wordt: slechts een kleine veertig procent van het totaal aantal bladzijden werd gevuld met beschouwingen, kritieken, polemieken enzovoorts. Geen ander vergelijkbaar tijdschrift uit deze periode haalde in dit opzicht een dergelijke verhouding tussen de genres.Ga naar eind93 Van Duinkerken signaleerde bij Forum ook een herwaardering van waarden die ertoe had geleid dat niet langer Vondel, maar Multatuli de ‘eereplaats’ innam. Deze in eerste instantie misschien wat cryptische uitspraak is het best te begrijpen als moment in een cultuurideologische strijd met als inzet de dominante rol in het Nederlandse zelfbewustzijn. De katholieke Vondel, die nog tot VerweyGa naar eind94 als de dichter-vorst gold die een ‘klassieke beschaving’ had voortgebracht en met zijn ‘vroomheid’ en ‘goedmoedigheid’ voor de verpersoonlijking van de ideale Hollander doorging, wordt hier in stelling gebracht tegen de vrijdenker en ‘non-conformist’ Multatuli. In het verlengde hiervan ligt Van Duinkerkens waarneming dat Forum een ‘algemeene, destructieve tendens’ vertegenwoordigde, namelijk om met de wapens van de psychologie het aloude bolwerk van de metafysica af te breken. Vooral het katholicisme had het, meende de recensent van De Tijd, bij Forum moeten ontgelden, en Van Duinkerken deed, om deze visie kracht bij te zetten, een uitspraak die toen en thans verbazing wekt(e): het antikatholicisme van Forum was in felheid verwant aan het Duitse antisemitisme, maar | |
[pagina 370]
| |
overtrof dit verre in ‘suggestieve insinuatie-kracht’. Of dit een ‘extreemvileine toon’ is, zoals veel later is opgemerkt?Ga naar eind95 Men zou er ook iets paranoïdes in kunnen zien. Ter Braak twijfelde zelfs bij ogenblikken of dit ongesigneerde stuk wel uit Van Duinkerkens pen kwam, maar diens auteurschap staat thans buiten kijf.Ga naar eind96 Du Perron ontving het voorlaatste nummer van Forum op 15 november 1935 in Parijs. Hij las de nu eindelijk opgenomen novelle Virginia ‘werkelijk met plezier’, maar voegde daar met dodelijke nonchalance aan toe: ‘zoodra je het uit hebt kan het je niks meer schelen’.Ga naar eind97 Was het dat allemaal waard geweest? Eén ding is zeker, als Ter Braak zich in deze kwestie als een Prinzipienreiter heeft doen kennen - maar dan nog altijd een met veel tactische vaardigheden - dan was hij dat zeker niet ter wille van de auteur van het verhaal, Victor Varangot. Begin 1935 was Ter Braak duidelijk geworden dat zijn oud-leerling serieuze plannen had om met zijn zuster Truida te trouwen. Hij vond het meteen een ‘vrij absurd’ voornemen. Varangots redacteurschap van het Hollandsch Weekblad was op een mislukking uitgedraaid, omdat hij zich te goed voelde voor zulke ‘snert-journalistiek’ als het schrijven van reclamestukken. Op Ter Braak maakte deze mislukking echter een belabberde indruk en hij geloofde niet dat er voor Varangot nog een toekomst in dit metier was weggelegd. Nu Varangot van de steun moest leven en schaamteloos zijn hand bij zijn ouders en schoonouders ophield, was Ter Braak faliekant tegen het voorgenomen huwelijk.Ga naar eind98 Vooralsnog gaven Varangot en Truida gehoor aan dit bezwaar en stelden zij de plechtigheid uit, al woonden zij op dat moment al wel samen. Een door Ter Braak meegestuurd bedrag van twintig gulden kon de pijn eventjes verzachten. Maar in de zomer van 1935 kwamen de huwelijksplannen opnieuw op tafel en weer sprak Ter Braak zijn veto uit. Hij nam nu geen blad meer voor de mond: Het lijkt mij n.l., dat je laboreert aan een zeer belangrijk tekort aan ‘ponteneur’, waarvan andere lieden dikwijls te veel hebben. Het schijnt je volkomen onverschillig te laten in je haast om de burgerlijke waardigheid van echtgenoot te bereiken, dat je door je relatie met Truida op deze stadhuismanier te bestendigen tot een ‘verbond’ met zakelijke, wettelijke consequenties ook officieel op kosten van haar werkvermogen en ev. van wederzijdsche familieweldadigheid gaat leven. Je permitteert je de luxe om een | |
[pagina 371]
| |
betrekking,Ga naar eind99 leverende op ƒ 150, niet eens te probeeren, je accepteert echter wel met een kalm gemoed de bankbiljetten van een zekere tante Anna [ter Braak, lh], die tegen de bedoeling van de geefster in dus mede dienen om jou die luxe mogelijk te maken. Het kan je hoegenaamd niets schelen geld aan te nemen van je schoonouders, die het zelf niet kunnen missen. Etc. Een man met eenig gevoel van eigenwaarde zou in zulke omstandigheden liever tot 10 uur 's avonds in een reisbureau staan dan op deze manier den pacha uit te hangen. Hij aarzelde zelfs niet Varangot te kwalificeren als een ‘parasiet’: ‘Dit laatste woord is sterk, maar zoo voel ik het’.Ga naar eind100 Na enige smeekbeden liet Ter Braak zich overhalen als getuige bij het huwelijk op te treden, maar het bericht van het faillissement van Varangots ouders joeg hem weer de stuipen op het lijf. Hij waarschuwde zijn zuster Truida: ‘Ik wil er verder niets meer van zeggen; maar als hij [Varangot, lh] zich binnen laat ons zeggen 2 maanden na dit heroische huwelijk niet van die blamabele steuntrekkerij, nu gegarandeerd door den Burgerlijken Macht, volledig heeft losgemaakt, vind ik hem ronduit een profiteur van de kwalijkste soort’.Ga naar eind101 Het huwelijk van Varangot en Truida ter Braak vond plaats op 31 juli 1935 te Den Haag. Ook al offerde Ter Braak zich op als getuige, hij snapte nog altijd niet waarom zijn zuster zich opofferde als echtgenote: ‘Ik bedoel wat de Burgerlijke Stand betreft, want die schept maar sociale verplichtingen, waaraan Virginius niet kan voldoen. Het wordt dus steuntrekken’.Ga naar eind102 Neen, ter wille van deze man liet Ter Braak Forum niet ten onder gaan. Nadat hem het bericht van de opheffing van het tijdschrift had bereikt, liet Varangot zijn zwager doodgemoedereerd weten dat hij aan de Vlamingen nooit zo'n hoge tol had mogen betalen. Waarmee hij wilde zeggen dat Ter Braak ‘hooghartig’ aan de wensen van de Vlamingen had moeten voldoen en Virginia had moeten supprimeren. De zucht die Ter Braak hierop slaakte, zal bij de buren te horen zijn geweest: ‘Met zulk een zwager zul je gezegend worden’.Ga naar eind103 Bij alle literaire, politieke, journalistieke en familiale besognes die Ter Braak dat jaar kende, plande hij voor augustus 1935 een vakantie die hem op andere gedachten moest brengen. Hij was zijn ‘vermoeidheid’ en ‘desoriëntatie’ beu en wilde helemaal bijkomen, anders overwoog hij misschien wel vijf jaar te zwijgen.Ga naar eind104 Kennie van Schendel, een dochter van de schrijver Van Schendel, die Ter Braak destijds tot lering ende ver- | |
[pagina 372]
| |
maak Italiaanse les gaf - zeker niet zonder succes -,Ga naar eind105 deed hem de suggestie naar Sestri Levante aan de Italiaanse kust ten zuidoosten van Genua te gaan. Haar ouders bezaten daar in verband met de astmatische aandoening van haar moeder een woning; ook de Greshoffs hadden daar trouwens een vakantieadres.Ga naar eind106 Ter Braak had Arthur van Schendel tot voor kort nog nooit ontmoet, maar hij had er wel voor gezorgd dat deze een feuilleton in Het Vaderland kreeg. Ter introductie van deze reeks schreef Ter Braak een bijzonder prijzend artikel waarin hij Van Schendel ‘in eenigszins couranteske bewoordingen’ tot troonopvolger van Couperus proclameerde.Ga naar eind107 Couperus was een soort held voor Ter Braak geweest en hij heeft het altijd zeer betreurd Couperus niet te hebben gekend, ‘of als gymnasiast uit de verte van een vergaderzaal minstens eenmaal eerbiedig geadoreerd’.Ga naar eind108 Dit mocht hem met Van Schendel niet nog eens overkomen! Wat hij in deze schrijver, die even oud als Ter Braaks vader was, met name bewonderde was zijn vermogen zich te vernieuwen en te voorkomen dat hij ooit een ‘afgerond wezen’ werd.Ga naar eind109 Dit vermogen kwam bij Van Schendel voort uit een ‘regelmatig stroomende vitaliteit’, die hij altijd in toom wist te houden met de ‘distinctie van den geboren aristocraat’.Ga naar eind110 Ter Braak bewonderde in van Schendel ‘den eersten rang van zijn schrijverschap’ en hij zou zich in de komende jaren regelmatig inspannen hem te kandideren voor de Nobelprijs. Hoe de schrijver van Een zwerver verliefd en De waterman als levende persoonlijkheid was, moest nog maar worden afgewacht. Op 17 augustus arriveerden de Ter Braaks 's avonds in Sestri Levante, waar zij hun intrek namen in Albergho Nettuno, die zij echter na twee dagen al verruilden voor het veel duurdere Grand Hotel Jensch, dat niet alleen het voordeel had direct aan het strand te liggen, maar dat bovenal om de luxe van zijn properder wc gekozen werd. Ter Braak nam veel rust en al liet de zon zich niet voortdurend zien, hij genoot ervan in een ligstoel op het strandje de Italiaanse kranten te spellen. Gelukkig begonnen de ideeën hem na een paar dagen alweer ‘toe te springen’. Met de Greshoffs en hun twee jonge zoons maakten zij een uitstapje naar Pisa, waar onder andere de scheve toren bezichtigd en beklommen werd. Evenmin liet Ter Braak zich de kans ontnemen een bezoek te brengen aan Portofino, Santa Margherita en Rapallo, waar Nietzsche in 1883 in bittere omstandigheden het eerste deel van zijn Zarathustra ontworpen had. Na twee weken verruilden zij Sestri Levante voor Venetië, dat hem verrukte. Het Hôtel Bonvecchiati wist aan zijn Hollandse hygiënische eisen | |
[pagina 373]
| |
te voldoen en op de Campo San Bartolomeo vonden zij achter het standbeeld van Goldoni een aardig stamcafeetje. Zij dwaalden almaar rond. Op de Piazza San Marco lieten Ant en Menno zich door de fotograaf vangen in de klassieke stand met de duiven, maar al snel werd de drukte hun hier teveel en trokken zij zich terug in het met mozaïeken bedekte atrium van de dom om zich daar op een bank te nestelen. In plaats van de beroemde mozaïeken, ving iets anders Ter Braaks aandacht. Twee portiers bewaakten de ingang van de dom en keurden de kleding van de toeristen, vooral de vrouwelijke, op hun welvoeglijkheid. Een blote benedenarm vonden zij geen bezwaar voor binnentreden, maar met een kleine vingerwijzing gaven zij aan dat boven de benedenarm geen blootheid geoorloofd was en er zelfs over een blote elleboog niet te marchanderen viel. Maar als een vrouw haar mouwen zover omlaagtrok dat deze net over de elleboog heen reikten, lieten zij haar onmiddellijk passeren. Ter Braak zat als betoverd naar dit ritueel te staren, waarbij hij niet alleen afkeer, maar ook bewondering voelde voor de hypocrisie van dit ‘gemechaniseerde zedemeesterschap’. Dat het katholicisme de tucht en de levensformule had gevonden om zijn gelovigen tot respectvolle, makke wezens te maken, Ter Braak vond het een waanzinnige prestatie.Ga naar eind111 Als specifiek voor Italië viel hem op dat de cultuur hier als het ware op de agora, het openbare plein, ontstond: ‘Alles is buiten, dus geen calvinisme’.Ga naar eind112 Verder bezocht hij in Venetië een grote Titiaantentoonstelling, met het verslag waarvan hij meteen een paar kolommen in Het Vaderland kon vullen. Maar hij moest toegeven dat veel in het werk van deze renaissanceschilder hem vreemd bleef. Deze schilderkunst was typisch bedoeld om de kerk en het paleis te bedienen, en deze economische achtergrond kon Ter Braak duidelijk aan de esthetische uitdrukking van het werk aflezen. Voor een blik die gewend was aan de intimiteit van een Hollandse huiskamer, zoals in zijn geval, viel hier niet echt te genieten. Alleen waar hij Titiaan op de oudere Rembrandt vond lijken, zoals in zijn Ecce Homo, kon Ter Braak oprechte waardering uitspreken.Ga naar eind113 Ter Braak keerde ziek terug uit Italië. Na het consumeren van een verdacht stuk kip op het station, had hij de nacht in een ijskoude slaaptrein uit Milaan doorgebracht, ‘rillend van de koorts en met een onbeschrijflijk darmkanaal’,Ga naar eind114 terwijl Ant voor de coupédeur de wacht hield en reizigers tegenhield met de waarschuwing dat meneer niet lekker | |
[pagina 374]
| |
was. Of deze voor hem typische kwaal ook te maken had met een zeer verontrustende waarneming die hij in Italië had gedaan? Mussolini bereidde het Italiaanse volk op dat moment namelijk voor op zijn inval in Abessinië, die op 3 oktober 1935 ook werkelijk zou plaatsvinden. Verzoeningsvoorstellen van de Volkenbond hadden geen resultaat gehad. Ter Braak gruwde van de ‘smeerlapperij’ van ItaliëGa naar eind115 en de dreigende fascistische sfeer ervoer hij als ‘empestant’: ‘als Italië zelf er niet was, zou de heele kitschmeierij van dien schreeuwpoen en “prolifieken” (niet: profilieken!) duce me zwaar op de zenuwen zijn gegaan’.Ga naar eind116 Hij wist niet of er meteen een Europese oorlog te vrezen viel. Het leek hem het beste maar optimistisch te zijn, al zou het hem niet verwonderen als hij zich vergiste.Ga naar eind117 Na zijn kennismaking met Van Schendel dacht hij met grote sympathie terug aan de manier waarop deze ouder geworden man in staat was als een toeschouwer over het leven te dichten en lachen tegelijk, ‘zonder hatelijkheden en met een erasmiaansch accent’.Ga naar eind118 Of Ter Braak dat zelf ooit ook zou kunnen? Nog voelde hij dat zijn jeugd hem dwong zijn mensenkennis te vertalen in de aanval en de polemiek. In 1936 nam zijn pessimisme over een nabije Europese oorlog aanzienlijk toe. Nu Mussolini in Afrika aan de winnende hand was, leek de kans daarop zeer groot, want hij beschouwde ‘Moes’ als de gangmaker van Hitler.Ga naar eind119 De ontwikkelingen in Spanje, waar een burgeroorlog op uitbreken stond, en de bezetting van het Rijnland maakten zijn vrees alleen maar groter. Toen Du Perron zijn zorgen uitsprak over de economische crisis, waardoor hij geen passende baan kon vinden - als die al voor hem bestond -, relativeerde hij de angst voor het bankroet met het argument: ...laat je niet door een toekomstig hongerlijden obsedeeren; er is over vijf jaar misschien een opleving in de economie, die het veel gemakkelijker maakt om ergens in te komen, en we kunnen ook allemaal vanuit het geremilitariseerde Rijnland gegast zijn. Dat laatste idee is mij langzamerhand zoo vertrouwd geworden, dat ik er soms zelf van schrik (want door die vertrouwdheid wordt het toch weer op een ander plan onwezenlijk). Vooral als ik mijn verzekeringspremie betaal, heb ik altijd het gevoel, dat dit geld weggegooid is en dat assurantiemaatschappijen over twintig jaar onder het puin moeten worden opgegraven. Dit pessimisme heeft natuurlijk weer een goedkoop optimisme tot achtergrond (‘het zal | |
[pagina 375]
| |
dus wel anders loopen’), maar het bestaat. De nazi's acht ik tot alles in staat, ook tot uitrooking van Europa. Het relativeert alle toekomstzorgen, zelfs de tamelijk directe; alleen die van een half jaar blijven precies wat ze zijn.Ga naar eind120 In het voorjaar van 1936 viel de langste stilte in de briefwisseling met Du Perron tot dan toe. Ter Braaks zwijgen had alles te maken met de ‘druk van den komenden oorlog’: Sedert de bezetting van het Rijnland heb ik het gevoel, dat die waanzin ieder oogenblik over ons kan losbarsten, en dat verlamt iedere energie in me, behalve die van het dagelijksch werk, dat eerder afleidt.Ga naar eind121 Alles werd relatief; hij kwam niet tot schrijven voor zichzelf. De gedachte die hem het ergst beklemde, was de ‘absolute zekerheid’ dat er geen verzet zou zijn en als er wel verzet zou zijn, de onzekerheid of dat de juiste weg was. Du Perron nam zich, zoals gezegd, intussen voor in oktober 1936 naar Nederlands-Indië te vertrekken. Hij had het sombere gevoel in Europa ‘nergens bruikbaar’ te zijn, voor zijn vrienden ‘lastig en klagelijk’ te zijn geweest, zodat ze hem ongetwijfeld ‘gauw vergeten’ zouden zijn. Hij hoopte het met zijn vrouw Bep en hun zoontje Alain in Indië wel te kunnen bolwerken.Ga naar eind122 Even dacht hij eraan in navolging van zijn vriend André Malraux naar Spanje te vertrekken, om de burgeroorlog aldaar ‘eens van dichtbij mee te maken’, maar na de overhaaste terugkeer van Malraux bleef het bij een plan. Hij meende weliswaar dat in Spanje het ‘lot van Europa’ bezegeld werd, maar moest erkennen niet te behoren tot het resolute slag mensen dat voor niets terugdeinst.Ga naar eind123 Ook Ter Braak voelde de Spaanse kwestie als ‘iets enerveerends’, en instinctief koos hij, anders dan de publieke opinie in Nederland, de partij van de ‘roden’ en vooral tegen de generaals. De Nederlandse burger, meende hij, zag achter de regering in Madrid Moskou opduiken en achter de generaals ‘rust voor de spaarpot’: Overigens is mijn sympathie voor de ‘rooden’ in Madrid weer zuiver onberedeneerd en herinnert me toch het meest aan mijn jongenssympathieën in den wereldoorlog. Generaals heb ik altijd de pest gevonden, en in Den Haag is die afkeer nog flink versterkt door concrete voorbeelden.Ga naar eind124 | |
[pagina 376]
| |
De manier waarop de republiek zich tegen de generaals verdedigde vond hij ‘ongelooflijk heldhaftig’: ‘hier is inderdaad het gericht over Europa al aan den gang’.Ga naar eind125 Als laatste groet publiceerde Ter Braak nog een gesprek met E. du Perron ‘vóór zijn vertrek uit ons werelddeel’ in de krant.Ga naar eind126 Zijn grootste illusie, verklaarde de geïnterviewde, was dat hij zich op Java aan de ‘politieke razernij’ zou kunnen onttrekken. Intussen zag ook Jan Greshoff om naar een veiliger onderkomen en polste de situatie in Portugal. Voorlopig keerde hij echter nog terug naar Brussel. Ter Braak wist niet meer waarheen te gaan - in elk geval niet naar Duitsland, Italië of Spanje - en bracht dit jaar alleen maar een aantal vakantiedagen door te Bilthoven en later nog te Vlissingen, geteisterd door ‘moorddadig slecht weer’.Ga naar eind127 In Bilthoven werd hij herkend door een oud-leerlinge, die er voordat zij het wist uitflapte: ‘Goh, meneer Ter Braak, wat bent U onnoemelijk dik geworden!’Ga naar eind128 Ter Braak wist niet hoe hij moest kijken, maar dat hij niet meer de slanke, aantrekkelijke dandy-achtige man was van weleer, had hem niet op een onthutsender manier duidelijk kunnen worden. Drie jaar huwelijk en burgerlijk bestaan zonder liefdesverdriet hadden hun uiterlijke sporen achtergelaten. Zijn grootste gewicht had Ter Braak zelfs nog niet bereikt. Kort na Du Perrons vertrek vond hij in een nieuwe buurt in Den Haag, de zogenaamde Vogelwijk,Ga naar eind129 een huis dat hij voor zichzelf inrichtte als een Spinozahuis anno 1936, een plek van rust, inkeer en oorspronkelijkheid. De naam van de straat Honk weliswaar enigszins omineus, namelijk Kraaienlaan, maar wat Ter Braak hier zocht was de absolute stilte. Van radio's zou hij niet de geringste last hebben, want bij de inrichting van het huis had hij ervoor gezorgd dat zijn studeerkamer met celotex - een isolerend bouwmateriaal van vezelstof - volkomen geluiddicht werd gemaakt. Het huis, het middelste van drie onder één kap, was namelijk nog in aanbouw toen zij de huurovereenkomst sloten, zodat zij zelfs muren konden laten wegbreken om hun zin te krijgen wat de indeling betrof. Er was centrale verwarming in alle kamers, en het huis had op de bovenste verdieping een logeerkamer voor twee mensen met vrij uitzicht. Omdat zij de huiseigenaar een hypotheek hadden verstrekt uit het kapitaal van Ant Faber, betaalden zij nog minder huur dan op het Pomonaplein. Het Vogelwijkje had destijds het karakter van een dorp en vanuit hun huis konden de Ter Braaks nog genieten van het uitzicht op de duinen. Het voelde voor hen als ‘het laatste huis van Den Haag’.Ga naar eind130 Ter Braak was ook blij dat het ver van zijn bureau | |
[pagina 377]
| |
bij Het Vaderland lag, even ver als de afstand van Eibergen naar Jo Planten-Koch in Neede, zodat hij als hij van de krant thuiskwam vaker tegen zijn vrouw zei: ‘Ik ben even naar Neede gefietst’. Maar met Ant had hij een ander geluk gevonden dan hij met Jo Planten-Koch najoeg. In zijn portefeuille droeg hij een briefje waarbij hij ook een gedroogd bloemetje bewaarde.Ga naar eind131 De tekst verraadt een gevoeligheid, die men Ter Braak op het eerste gezicht niet zou toedichten. Eén geluk duldt nooit naast zich een tweede geluk,
als men niet kan kiezen, stooten ze elkander stuk.
Zoo kan men niet zijn wie men is en wie men was tegelijk...
Het hart van den mensch is maar een zeer klein rijk.
Dit geluk, dit rijk, werd voor Ter Braak het leven met Ant in het huis aan de Kraaienlaan. Voor Ant ter Braak was het erg belangrijk dat het huis een tuin had, waarin zij naar hartelust kon tuinieren. Haar man meende even daarin ook afleiding te kunnen vinden, maar de overall en andere benodigdheden die hij zich speciaal voor dit doel had aangeschaft, belandden na een experiment van een half uur alweer in de muurkast.Ga naar eind132 Ant had in de Kraaienlaan tijd genoeg om, zoals zij het zelf uitdrukte, ‘wat rond te prutsen’. Want spoedig kreeg zij een hulp in de huishouding, Lena, een lelijk, loensend ouder vrouwtje, wier vader opzichter in de duinen en naar later bleek ook een nsb'er was, wat Ter Braak echter niet deed besluiten Lena de wacht aan te zeggen. Waar hij veel meer moeite mee had, was een hond die hij zich met bemiddeling van Lena voor de lieve som van tachtig gulden op een hondententoonstelling had aangeschaft. Het was een airedaleterriër, waar hij de naam Jekyll voor bedacht. Het mooie dier was bedoeld om ‘naar buiten toe’ het plaatje compleet te maken: huisje, boompje, beestje. Ter Braak had daarvoor meteen al een hek in de tuin laten plaatsen. Maar er bleek een slechte Mr. Hyde in de hond te schuilen, althans voor zijn baas, want het dier maakte Ter Braak compleet onrustig, louter door zijn aanwezigheid in huis. Na een week kwam Ter Braak uit zijn studeerkamer de trap af en sprak de woorden: ‘Lena, de hond moet weg’. De enige sporen die Jekyll achterliet waren de kale plekken in het gras, waar het hondenhek had gestaan.Ga naar eind133 |
|