Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
III Corruptie: grond van alle dingen
| |
[pagina 233]
| |
Hoofdstuk 12
| |
[pagina 234]
| |
meeste van zijn tijdgenoten, niet bereid deze technische innovatie te accepteren.Ga naar eind6 Het was typisch een keurige middenstandswoning. Aan mensen die hij bij zich thuis uitnodigde, liet Ter Braak net als in het citaat hierboven altijd weten dat het Pomonaplein aan het eind van de Laan van Meerdervoort lag - dat was althans toen het geval, later werd de Laan nog een paar wijken doorgetrokken. Maar wie dan uit geldgebrek kwam lopen, liep zich de blaren, zoals een emigrant uit Hitler-Duitsland overkwam: ‘wist ik dat de Laan van Meerdervoort zo vreselijk lang was?’Ga naar eind7 Den Haag was een welgestelde, liberale stad, met bijpassende chic en deftigheid, waar veel ambtenaren, kantoorpersoneel, gepensioneerden en oud-Indiëgangers woonden. Maar zij kende ook een vrij strakke, in twee helften gedeelde sociale topografie: Den Haag telde op het moment van Ter Braaks vestiging rond de tachtigduizend werklozen.Ga naar eind8 In de regeringsstad zou hij tijdens de Thundering Thirties een goede neus ontwikkelen voor de verschillen tussen arbeiderswijken, middenstandskwartieren en villabuurten. Hij verbaasde zich erover waarom iedereen en alles er zo rustig bleef en de arbeiders niet uitstroomden over de villaparken om daar de boel kort en klein te slaan, of waarom de rijken niet met behulp van ‘hun’ politiemacht ertoe overgingen om de ‘rebelse paupers’ voorgoed te vernietigen. Ik dwaal door de kwartieren van den middenstand, verdeeld in zichzelf, jaloersch op de rijken, maar evenzeer wantrouwend jegens de armen, begeerig naar meer bezit, maar ook koppig vasthoudend aan het dierbare, dat men heeft... en ik weet waarom het niet geschiedt.Ga naar eind9 Waarom geschiedde het niet? Hij zag deze samenleving als een marionettentheater, waarin je moet participeren als je niet wilde verkommeren. De nieuwe middenstand, ontdekte hij op zijn stadse zwerftochten in de tram en op de fiets, was de belichaming van het ‘groote compromis, bij welks gratie onze cultuur bestaat’. Alle deelnemers aan deze cultuur hebben belang bij aanpassing, consensus en stabiliteit en zij verlangen naar het middenstandsmasker dat die aanpassing vorm geeft. De moderne democratie, begreep hij, zal een democratie van de middenstand zijn. Door in de trits van Het carnaval der burgers (1930), Het démasqué der schoonheid (1932) en Politicus zonder partij (1934) respec- | |
[pagina 235]
| |
tievelijk de dichter, de geprivilegieerde kunstenaar en het genie uit ‘het rijk van de burgerlijke noodzakelijkheden’ te verbannen, had Ter Braak reeds de stappen gezet om dit noodzakelijke compromis ook voor zichzelf mogelijk te maken. Net als het gros van de mensen wenste ook Ter Braak zich minstens een middenstandswoning met zoveel mogelijk comfort en zo weinig mogelijk herrie aan zijn hoofd. Ter Braak werd in het midden van de jaren dertig tot een specimen van de moderne burger, waarmee hij echter allerminst gezichtsloos werd. Want het burgerlijke masker maakt een persoon weliswaar anoniem, degradeert hem tot niemand, maar achter datzelfde masker viert hij het feest van de subtiele verschillen en is hij iemand. Daarom is het burgerlijke huis voor Ter Braak ook in figuurlijke zin nooit een gevangenis geweest.Ga naar eind10 Het hechten aan de principes van de democratie hield bij Ter Braak rechtstreeks verband met zijn waarneming van steeds fascistischer tendensen in Nederland. In een brief uit februari 1934 waarschuwde hij de in Spanje verblijvende Marsman: Bloem draagt openlijk de oranjecocarde en balkt Prins Hendrik het Wilhelmus toe (eigen opname!). Mussert heeft over de 20000 leden. Ik ben momenteel van top tot teen anti fascist gedwongen politicus met partij [...]. Geschillen over poëzie e.d. zijn bij mij in het niet verzonken; ik toets mijn vrienden op hun houding tegenover de leider-vereering.Ga naar eind11 Deze laatste zin plaatste hij in iets andere bewoordingen ook als opening in een stuk getiteld ‘Renaissance van het fatsoen’ voor het nummer van Forum van dezelfde maand: Aan hun houding tegenover het fascisme pleeg ik tegenwoordig mijn vrienden te herkennen. Geven zij ook maar een millimeter toe aan de vereering van bazaarhelden, dan geef ik hen als vrienden op; het blijkt, dat de cultuur-schil, die hen vroeger maskeerde, niets anders dan een onnoozel vernisprocédé is geweest. Want hier juist spreekt het instinctieve rangordebesef zeer duidelijke taal; hier vergist men zich niet ongestraft.Ga naar eind12 Zo'n geval van herkenning der vrienden deed zich voor na het overlijden van Stefan George op 4 december 1933. De reeds genoemde J.C. | |
[pagina 236]
| |
Bloem had zijn herdenking van deze Duitse dichter in Den Gulden WinckelGa naar eind13 gebruikt of misbruikt om het Derde Rijk te prijzen als een ‘bewonderenswaardige schepping’ van Hitler. De Nederlanders die dit niet zagen verketterde hij als ‘geestelijke achterbuurtbewoners’. Voor Georges besluit - in het jaar van zijn dood - om geen gehoor te geven aan de ‘meest vereerende’ uitnodiging van de Duitse regering om lid te worden van de Pruisische dichteracademie, had Bloem echter alle begrip. Want, legde hij uit, hoe onvoorwaardelijk de verering van een dichter voor een ‘onovertrefbaar volksleider’ ook moge zijn: ‘Ook dan blijft het feit bestaan, dat het rijk van den dichter “niet van deze wereld is”’.Ga naar eind14 Ter Braak liet onmiddellijk van zich horen in Het Vaderland. Hij zette zijn vriend Bloem neer als een ‘politieke balletfiguur’. Jarenlang had hij moeite gedaan Bloem te begrijpen, bijvoorbeeld toen deze indertijd de socialistische dichter Herman Heijermans attaqueerde als vertegenwoordiger van een ten ondergang gedoemde democratie. Maar dat was bijna een decennium geleden. De ‘bereidwilligheid’ van Bloem om Hitler het hof te maken deed thans echter pijnlijk aan. Nu ik hem aan de voeten der nieuwe demagogie zie liggen, begrijp ik er niets meer van. Ik begrijp alleen dit: dat de dwaze vereering van den dichter als een wezen ‘niet van deze wereld’ gemakkelijk omslaat in een even dwaze vereering van andere verheven allures.Ga naar eind15 In een eigen artikel had Ter Braak de priesterlijke George herdacht als ‘een menschentype, waarvoor in onzen tijd nauwelijks meer plaats schijnt te zijn’ - hij gebruikte in dit verband de goed Nederlandse term ‘kouwe drukte’. Met Stefan George verdwijnt een groote illusie uit onze cultuur: n.l. de illusie, dat aristocratie en afzondering synoniemen zijn. Tot het einde toe heeft George die illusie streng en waardig volgehouden. Reeds zijn wij gedwongen haar te laten varen, omdat de wereld ons die luxe niet meer gunt; reeds zien wij te duidelijk de onhoudbare positie van den dichter, die zich op privileges beroept; maar daarom boeit ons de illusie zelf niet minder.Ga naar eind16 Stefan George had zich soeverein teruggetrokken uit Nazi-Duitsland toen hij zijn dood voelde naderen en hij een huldiging van de macht- | |
[pagina 237]
| |
hebbers voorzag - hij stierfin de buurt van het Zwitserse Locarno. Talloze andere Duitse schrijvers moesten echter hun vaderland onder dreiging van opsluiting en geweld halsoverkop verlaten. Zo ook de Duitse schrijver Heinz Liepmann die - mogelijk na een vlucht uit het concentratiekamp, waar één van zijn nieren zou zijn stukgeslagenGa naar eind17 - in februari 1934 te Amsterdam opdook om met De Arbeiderspers te onderhandelen over de vertaling van zijn Das Vaterland. Ein Tatsachen-Roman aus dem heutigen Deutschland.Ga naar eind18 Het boek beschrijft de wederwaardigheden van de bemanning van een vissersschip dat na drie maanden terugkeert. De elf zeelui zijn door hun verblijf op zee onwetend van de machtsovername door Hitler en worden nu geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Terwijl Das Vaterland was opgedragen aan de gemartelde en vermoorde joden in Duitsland, en het een uiterst kritisch beeld gaf van het ‘huidige Duitsland’, werd Liepmann op 12 februari in de Nederlandse hoofdstad gearresteerd op grond van een schijnbaar bijkomstig motief in zijn boek. Een stoker en een matroos voeren daarin aan wal een gesprek over het Duitse staatshoofd Hindenburg, die volgens een van beiden niet de held is voor wie hij wordt aangezien. Waarom dan niet? vraagt de ander: Want Hindenburg is de man die Hitler, toen de nationaal-socialisten reeds twee miljoen stemmen hadden verloren, op 30 januari 1933 tot kanselier heeft benoemd. En wel nadat een onderzoekscommissie van de Rijksdag tot de conclusie kwam dat Hindenburgs landgoed Neudeck gelden heeft ontvangen in het kader van de Oosthulp. Ter Braak citeerde het fragment in extenso uit het Duitse origineel in Het Vaderland van de volgende dag en spatieerde de gewraakte passage (hier cursief). Hij noemde Liepmanns arrestatie ‘uiterst bedenkelijk’. Moreel vanwege ‘de aantasting van het asylrecht voor de vrije meening, waarop ons land sedert eeuwen, en terecht, zoo trotsch is geweest’. Formeel omdat de auteur niets anders had gedaan ‘dan de discussie van twee romanfiguren weergeven. Ter Braak was van oordeel dat onze reputatie op het gebied van vrijheid en bovenal vrijheid van gedachte, door dergelijke voorvallen zeer ernstig wordt geschaad’.Ga naar eind20 Op 15 februari zette hij | |
[pagina 238]
| |
de pen op papier voor een artikel ‘Das unbewusste Europa’,Ga naar eind21 openend met de zin: ‘Het aantal teekenen, die ons doen walgen, neemt met den dag toe’. Onder die tekenen noemde hij de zaak-Liepmann. Hij vroeg zich af waarom het in Nederland verboden was de heer Hindenburg te complimenteren, als dat met cijfers kon worden uitgemaakt, met zijn ‘uitstekende kijk op geldzaken’. Dat met name zou ik gaarne willen weten. En ook zou ik willen weten, of het waar is, dat bijna alle groote bladen in Nederland over het geval Liepmann hebben gezwegen, omdat Liepmann als communist bekend staat, hoewel het geval Liepmann met communisme niet meer van doen heeft dan de Wïenerwals, die mijn buurman zoo juist op de radio ten beste geeft. In een brief aan Du Perron noemde hij het feit dat Liepmann jood was als een reden dat de kranten zwegen ‘als moffen’; het verzwijgen zou dus, om het zo uit te drukken, een antisemitische ondertoon hebben. De Wienerwals werd een wals van de dood. Onder alle walgelijke voorvallen van de laatste tijd had hij slechts één episode gevonden met iets heroïeks: de nederlaag van de sociaal-democraten in Oostenrijk tegen de troepen van de, door Dollfuss geleide, rechtse regering. Ter Braak sprak zijn ‘diepste respect’ uit voor de socialisten van Wenen die bereid waren hun stad en hun leven te offeren voor hun idealen. Hij bewonderde de rebellenaanvoerder die, op het moment dat hem als eerste de strop om de hals werd gedaan, geestelijke bijstand weigerde: ‘omdat hij “als socialist geleefd heeft en als socialist wil sterven”’. Ter Braak herkende hierin de heroïek van een nuchtere dood en hij zou zich de uitspraak van de Weense rebellenleider blijven herinneren totdat het uur van zijn eigen dood had geslagen. Zelden stonk de politiek zo als in februari 1934, meende hij, maar zij zou nog veel erger gaan stinken, erger dan Ter Braak verdragen kon. De agitatie om Liepmann los te krijgen kostte hem veel tijd. In Amsterdam arrangeerde hij een ontmoeting met Klaus Mann, met wie hij ook brainstormde over een speciaal Holland-nummer van diens emigranten-tijdschrift Die Sammlung. ‘Klaus Mann was erg aardig’, seinde hij naar Du Perron in Parijs: ‘Werkelijk een heldere, mij dunkt betrouwbare man’.Ga naar eind22 Ter Braak hoopte zijn mening over de zaak-Liepmann ook in Die Sammlung openbaar te | |
[pagina 239]
| |
maken, maar daar kwam niets van terecht.Ga naar eind23 Ook zijn aandrang diezelfde dag bij de uitgever van Die Sammlung, Querido Verlag, geleid door Klaus Manns vriend Fritz Landshoff, om tot een uitgave van Politiker ohne Partei te komen, bleef zonder resultaat. Achteraf blijkt dit typisch voor het streven van Landshoff om zijn literaire bedrijf- inclusief Die Sammlung-vrij van politieke tendensen te houden.Ga naar eind24 Ter Braak liet zich niet kisten. Op 21 februari werd de ziekelijk ogende Liepmann veroordeeld tot één maand gevangenisstraf met aftrek van voorarrest; op 18 maart werd hij op last van de minister van justitie de Belgische grens overgezet, richting Parijs. Het gekke van het geval is de ambivalentie van de Nederlandse overheid, die Liepmann weliswaar bestrafte wegens ‘belediging van een bevriend staatshoofd’, maar hem ook weer niet uitleverde aan de nazi's. Enkele dagen later overkwam dit wel vier Duitse politieke vluchtelingen, deelnemers aan een revolutionairsocialistisch jeugdcongres; zij werden door de Larense burgemeester in handen van de Duitse autoriteiten gespeeld. Onder de congresgangers bevond zich ook Willy Brandt,Ga naar eind25 die er echter in slaagde ongehinderd de Belgische grens te bereiken. In Engeland en Denemarken klonken protesten tegen deze ‘krenking van het asielrecht’.Ga naar eind26 Deze gebeurtenissen karakteriseren zoals wel is opgemerkt de Nederlandse variant van de ‘appeasement-politiek’, met die typische dubbelheid van enerzijds een strikte neutraliteit handhaven en anderzijds toegeeflijkheid betrachten jegens de economisch en militair machtige oosterbuur, die intussen druk doende was zijn spionnen over Holland te verspreiden.Ga naar eind27 Ter Braak erkende het belang van binnenlandse pressie op het regeringsbeleid: Het is zaak, dat wij ons momenteel absoluut met de emigranten identificeeren, want dan kan men hen niet zoo gemakkelijk treffen zonder ons te treffen; en aan ons zit weer veel meer vast voor de regeering.Ga naar eind28 Maar hij had van de hoofdredactie van zijn krant een ‘wenk’ gekregen de zaak verder te laten rusten, al vond hij in De Groene Amsterdammer nog ruimte zich in een ingezonden brief uit te spreken tegen de ‘geesteloosheid der justitie’.Ga naar eind29 Toen Liepmann middels een petitie een poging deed vanuit Parijs weer terug te keren naar Nederland, vond Du Perron dit gebaar echter ‘Joodsch kruiperig en tegelijk blufferig gesteld’; Ter Braak snapte niet wat de Duitser nog naar Nederland lokte.Ga naar eind30 In Parijs | |
[pagina 240]
| |
kwam het onderwijl tot een ontmoeting tussen Klaus Mann en Du Perron, die de emigrant aanvankelijk als ‘niet ongeschikt, inderdaad, een beetje “vlotte jonkman”’ inschatte, maar bij nader inzien een heftige afkeer ontwikkelde vooral vanwege diens homoseksualiteit. Enig begrip voor afwijkende seksuele attitudes hebben Ter Braak en Du Perron nooit tentoongespreid.Ga naar eind31 Het loont Du Perrons reacties op Klaus Mann op een rijtje te zetten. Eerst plaatste hij hem in het milieu van Jean Cocteau; vervolgens signaleerde hij dat Mann ‘niet onmogelijk ietwat pederastisch, althans “bi-sexueel” aangelegd ook’ was, om hem ten slotte ‘toch wel heel erg een gelikt klootje te vinden’.Ga naar eind32 Toen de Forum-twins eenmaal zekerheid hadden over Klaus Manns seksuele identiteit, mocht hij van hen verder door het leven gaan als Kläuseli en lulletje Klaus.Ga naar eind33 Dat de Duitse schrijver meestal flink gedrogeerd was bij hun ontmoetingen, zoals zijn dagboeken uitwijzen, ontging hun echter volkomen. Maar ook Klaus Mann kende zijn stereotiepe reacties. Toen hij op 4 juni 1934 met zijn zuster Erika bij de Ter Braaks aan het Pomonaplein de maaltijd gebruikte - na eerst een kijkje te hebben genomen in Scheve - ningen (‘grote nep’) - noteerde hij over Ter Braak dat deze weer ‘echt intelligent en geanimeerd’ was, maar over Ant ter Braak heet het: ‘zij üsisr, zelf en goed gekookt’,Ga naar eind34 waarmee de traditionele rolverdeling weer bevestigd was. Het woordje üsis maakte deel uit van de geheimtaal van de kinderen Mann en betekende zoveel als naïef-sympathiek-drollig.Ga naar eind35 Het was bij dit etentje van ossenhaas en bloemkool dat Klaus Mann zich de opmerking permitteerde dat hij Nietzsches Fröhliche Wissenschaft weliswaar met genoegen en profijt gelezen had, maar ‘übrigens ist es vor allem das rein Sprachliche, was mich fesselt’. Daar kon Ter Braak niet bij! Duidelijker kon een intellectueel niet zeggen, merkte Ter Braak enkele jaren later in Van oude en nieuwe Christenen op, zonder overigens Klaus Mann met naam en toenaam te noemen - ‘een duitsche emigrant (eminent intellectueel, maar gedrenkt in het “oude”)’ -, dat hij zich niet wenste in te laten met een probleem dat geen literair probleem is: ‘de schoone of wijze taal belet hem het denken over de dingen, die zich door middel van die taal manifesteeren’.Ga naar eind36 Klaus Mann op zijn beurt zou zich nog jaren later verbazen over Ter Braaks houding jegens Nietzsche. Na het lezen van enkele aforismen uit Der Wille zur Macht vond hij deze ‘fulminante’ kritiek op het christendom weliswaar ‘meeslepend’, maar ook: ‘hoe gevaarlijk!’ Men moet leren lezen en denken en zich niet in de war laten brengen, want: | |
[pagina 241]
| |
Niets is pijnlijker dan een naïef Nietzsche-enthousiasme, dat ‘letterlijk neemt’. (Menno ter Braak!!)Ga naar eind37 In het zogenaamde ‘Holland-nummer’ van Die Sammlung- dat door Klaus Mann en Fritz Landshoff was bedoeld als een huldeblijk aan de Hollandse gastvrijheidGa naar eind38 - publiceerde Ter Braak een artikel over ‘“Geist” und “Freiheit”’. Hij maakte daarmee een op het eerste gezicht onbegrijpelijke manoeuvre, want het was een poging om de retoriek van die begrippen bij de emigranten te vergelijken met die van Hitler en Rosenberg.Ga naar eind39 Voor diezelfde emigranten kwam het daarom als een slag in het gezicht. Maar het was niet Ter Braaks eerste kritische confrontatie met de Duitse emigranten.Ga naar eind40 In een bespreking van het eerste nummer van Die Sammlung van september 1933 had hij reeds zijn teleurstelling uitgesproken over het al te esthetische karakter van de meeste bijdragen en hij vroeg zich onwillekeurig af ‘of iemand wel litteratuur mag maken in margine van een revolutie’.Ga naar eind41 Hij miste straatrumoer, hij miste essayistische polemiek tegen Hitler. In het bijzonder haalde hij uit naar een opstel van de joodse schrijver Jakob Wassermann, Meine Landschaft, äussere und innere.Ga naar eind42 Hem trof daarin een zonderlinge inconsequentie. Terwijl Wassermann zich afzette tegen de bloedmythologie van het nationaal-socialisme, begaf hij zich op gevaarlijk terrein door een nieuwe mythologie van het landschap voor te dragen. Het is duidelijk, dat een Jood, die zich met zijn woonplaats verbonden voelt (meer misschien, dan met zijn ras), gemakkelijk tot zulk een mythologie komt; maar zij is daarom niet minder fantastisch en au fond even goed een preek voor de eigen gemeente als de rassenreligie. Met een verwijzing naar de bekendste roman van Wassermann eindigde hij met de stelling: Alleen aan een volk, dat Christian Wahnschaffe als een meesterstuk van mensenkennis verslond, konden de ras-leugens van Mein Kampf zoo snel en grondig worden ingegoten; Wassermann's holle platonisme droeg er het zijne toe bij, dat volk rijp te maken voor den grootsten geestelijken zwendel, dien men sedert menschenheugenis aan een massa heeft kunnen opdringen. | |
[pagina 242]
| |
Het stuk was zo fel, zo niet rabiaat, van toonzetting, dat zelfs Du Perron ervan schrok: Ik ben het natuurlijk met je over Wassermann eens, maar vind je werkelijk dat dit het moment is om tegen die menschen te schrijven? Dat begrijp ik nu niet. Ik vind het verdomd sympathiek dat al deze uitgestootenen bij ons en elders uitgegeven worden, ik zou daarover alleen maar met lof kunnen schrijven zonder te letten op de kwaliteit van hun literatuur. Ter Braak rechtvaardigde zich met het argument: ‘waarom zou ik de zaak ook nu niet zuiver trachten te stellen?’Ga naar eind43 Hij hield vast aan zijn standpunt. Toen de uitgeputte Wassermann kort na een bezoek aan NederlandGa naar eind44 op 1 januari 1934 in Oostenrijk aan een hartverlamming stierf, wees Ter Braak wederom op de irrationele elementen in zijn wereldbeeld - en maakte hij een wel zeer hachelijke koppeling tussen het joodse denken en het nazisme: Hoe het ook zij: de typisch-dualistische levensbeschouwing van den Jood raakt op veel meer punten de nationaal-socialistische romantiek, dan men wel veronderstelt.Ga naar eind45 En hij kwam nog een derde keer terug op dit punt, dat hij als een absolute eye opener moet hebben ervaren, namelijk in zijn genoemde artikel voor het Holland-nummer van Die Sammlung (april 1934). Ook daarin plaatste hij Wassermanns Christian Wahnschaffe op één lijn met Hitlers Mein Kampf.Ga naar eind46 Redacteur Klaus Mann was echter zo ontzet over deze ‘omineuze’ passage, dat hij haar niet opnam in zijn tijdschrift.Ga naar eind47 Het artikel was zonder dat duidelijk genoeg. Ter Braak liet zien dat de door emigranten gebazuinde leuzen van ‘geest’ en ‘vrijheid’, als de hoeders waarvan zij zich opwierpen, evenzeer troetelwoorden waren van de nationaal-socialisten. Het zijn goocheltermen, je kunt er alle kanten mee op. Op basis van het vrijheidsideaal kan je zelfs mensen van alle vrijheid beroven, zie Duitsland. Het verschil tussen Duitsland en Nederland is hoogstens ‘een graadverschil in tolerantie’. De reden waarom het Nederlandse volk nog (nog!) zo gastvrij tegenover de Duitse emigranten stond, lag niet in een groter vrijheidsbesef, doch hoogstens in een gevoel van sympathie en afkeer van de harde Duitse discipline. Om zijn eigen | |
[pagina 243]
| |
essentie van vrijheid te verduidelijken, ontwikkelde Ter Braak - liefhebber van paradoxen als hij was - de paradox van de ‘vogelvrije vrijheid’: Onze vrijheid is, zonder recht op het martelaarschap der emigratie, altijd in de emigratie, omdat zij, in alle landen, van haar vogelvrijheid moet leven. Dat is opmerkelijk. Als de term van de ‘innere Emigration’Ga naar eind48 niet al in 1933 door Frank Thiefß was gemunt, als aanduiding voor de schrijvers die tijdens de nationaal-socialistische heerschappij als de ‘stillen in den lande’ in Duitsland bleven en van binnenuit literair verzet boden, dan had Ter Braak haar kunnen uitvinden. Al bedoelde Ter Braak haar in ruimere zin: allen die in de moderne wereld werkelijk nog in vrijheid geloven, zijn tot vogelvrijheid gedoemd en verkeren daarom in een staat van permanente ballingschap, zelfs waar zij thuis zijn. Over deze kijk op de zaken was redacteur Klaus Mann zeer te spreken. In wat hij verder beoordeelde als ‘ons domme Hollandnummer’Ga naar eind49 vond hij Ter Braaks opstel ‘zelfs heel geestrijk en lezenswaardig’, en oordeelde hij over de auteur: ‘das ist einer, der ziemlich Bescheid weiß’. Thomas Mann vond zelfs de gehele Holland-special ‘helemaal niet oninteressant’: ‘Den Aufsatz von ter Braak fand ich sogar sehr schneidig und gut’.Ga naar eind50 Maar Ter Braak zou zo schneidig (‘scherp’) worden, dat zelfs Klaus en Thomas Mann ervan terugschrokken. Het overheidsoptreden tegen het zogenaamde Jordaan-oproerGa naar eind51 begin juli 1934, ontstaan door de verlaging van de steunuitkering, dat zeven doden en honderden gewonden tot gevolg had, bevestigde Ter Braaks stelling over de grenzen van de Nederlandse vrijheidszin. Terwijl links de moed van de Jordaanvrouwen prees en de burgerlijken de koenheid van de brigadiers, zag Ter Braak alleen maar hoe hier de wederzijds moedigen elkaar bestreden - ‘en wij kunnen niet veel anders doen dan afwachten’. De stemming in Nederland peilde hij als volgt: ‘Colijn moet den gouden standaard handhaven, zegt men, daarom de werkeloozensteun verlagen en vervolgens het “grauw” klein krijgen’. Ter Braak voelde afkeer van het ‘bête’ geschrijf in de burgerlijke pers over ‘gepeupel’, ‘janhagel’ en ‘relletjesmakers’; ‘kortom walging van de bourgeoisie, die het moraalmasker voorhangt om een machtsquaestie te camoufleeren’. Maar aan de andere kant ervoer hij de absolute onmoge- | |
[pagina 244]
| |
lijkheid zich te identificeren met datzelfde ‘gepeupel’, en hij bracht dit onder één noemer als: ‘de fatale realiteit, dat ik tot een klasse behoor, ook al doorzie ik haar hypocrisie’.Ga naar eind52 Du Perron raadde de Ter Braaks aan zich te bewapenen met ‘zooniet een revolver, dan een stevige gummistok of zoo’, voor het geval hij onverwacht bezoek mocht krijgen van de een of andere ‘tellurist’ - bruinzwarte rakker. Zelfs literatoren in Nederland kregen de neiging om conflicten met de hand uit te vechten. Zo beloofde A. den Doolaard per brief Du Perron een pak slaag, franco thuis te bezorgen, als hij zijn diatriben tegen Dirk Coster niet staakte. Later vergoelijkte Den Doolaard dit dreigement met de opmerking dat de dreiging met een paar klappen of een pak slaag in de tijd tussen de twee wereldoorlogen lang niet zo hard overkwam als ‘in de tamme sfeer van tegenwoordig’. Maar ook Du Perron speelde met de gedachte in Nederland een Forum-knokploeg op de been te brengen.Ga naar eind53 Hij kende de rinkshandige Ter Braak in sommige opzichten wel erg slecht: met een boksring of een pistool in de hand zou deze zelf het grootste gevaar hebben gelopen. In augustus 1934 namen de Ter Braaks in het gezelschap van broer Wim en (schoon)vader J.L. Faber een weekje vakantie in het Zwitserse plaatsje Hilterfingen aan het Thunermeer. Toen ze zich bij de receptie van hotel Bellevue au Lac aanmeldden, werd hij door de hotelier verwelkomd met woorden die gevleugeld zouden worden: ‘Herr Ter Braak, Sie sind mir vom Pullman Club empfohlen worden!’ Hij hoefde niet vooraf te betalen, omdat hij met de meest luxueuze trein aangekomen was. De gebruikelijke diarree onderweg was in één klap vergeten. Hilterfingen bleek echter niet te kunnen tippen aan Sils-Maria: ‘Na Sils-Maria zijn, denk ik, de Zwitsersche schoonheden altijd per se minder’. Het landschap en de mensen; het was er allemaal erg provinciaal - maar ook minder prijzig. Terwijl Holland baadde in hittegolven, deden de Ter Braaks niet anders dan naar de hemel kijken of het eindelijk op zou klaren. In enkele dagen tijd wist hij zich identiek met de typische hotelgast, ‘die tot razernij gebracht door lage, suffe wolken om de hem toegezegde sneeuwtoppen zijn toevlucht neemt tot de onzinnigste meteorologische redeneeringen’. Ook stoorde hij zich aan de hotelgasten, zoals twee Engelse jongelingen die niets anders deden dan zonnebaden, dansen, biljartspelen, tien minuten lezen, schertsen met de dochter van de hotelier, zonnebaden en van voren af aan.Ga naar eind54 Wel schreef hij in Hilterfingen een aardig artikel over de ‘vreedzame kolonisatie’ door | |
[pagina 245]
| |
Hollanders van het Berner Oberland. Het verscheen korte tijd later in Het VaderlandGa naar eind55 en werd als openingsstuk opgenomen in een postume bundel Ter Braak-essays met de - weinig gelukkige - titel Reinaert op reis.Ga naar eind56 Hij bekende zich hierin als een dilettant van het avontuur, met een grote ‘gehechtheid aan geciviliseerde hotels’. Omdat hij geen ‘tragische wanhoop’ voelde bij het gewaarworden van landgenoten in het buitenland, had hij zijn reisbestemming in die hoek van Zwitserland uitgezocht waar de ‘stille Hollanders’ heentrekken: het Berner Oberland. Want Nederland en Zwitserland hebben veel dingen gemeenschappelijk: Zij die beweren, dat Nederland en Zwitserland door een zilveren lint, n.1. den Rijn, worden verbonden in een soort vriendschap, hebben groot gelijk. Beide landen kennen ‘een gemeenschappelijke trots op vroeg bevochten onafhankelijkheid’, zoals ze ook de keerzijde van de medaille delen: ‘de met hartstocht hooggehouden gouden standaard’. Als enige regeringsleider in Europa hield Colijn tot in 1936 vast aan de Gouden Standaard, de ‘gave gulden’, zelfs toen Frankrijk en Zwitserland die al opgegeven hadden. Vanuit zijn mooie kamer met balkon boven het meer genoot hij van de ‘wijde stilte’ en ‘verrukkelijke ruimte’ en keurde hij als een milieubehartiger de kwaliteit van het water: Het meer is groen en helder; alleen de raderbooten laten er wat stinkende petroleumkringen achter. Verder is het water ongerept en uiterst geschikt om in te zwemmen. In 1937 zou Ter Braak nog een derde keer als vreedzame kolonist terugkeren voor een zomerverblijf in Zwitserland, dat daarmee onmiskenbaar zijn favoriete vakantiebestemming was. Deze voorliefde voor het Alpenland gold overigens voor de meeste Nederlanders die destijds over een goed gevulde portemonnee beschikten. Maar Ter Braak onderscheidde zich van de meesten van deze bemiddelden wel door zich te ontfermen over joodse vluchtelingen. Het volgende geval is daarvoor illustratief. Op 4 oktober 1934 informeerde hij Du Perron vanuit Den Haag over een nieuwe huisgenoot: | |
[pagina 246]
| |
Wij hebben sedert vandaag een heer Samuel Lewin in huis, een Poolsch-Joodsch auteur, die hier zonder een cent rondliep; hij zou nu naar Polen vertrekken (waar hij ook niets heeft), maar zijn vrouw moest plotseling geopereerd worden, en naar het ziekenhuis. Hij heeft zich nu hier ingekwartierd op mijn verzoek; het lijkt een bijzonder geschikte, bescheiden en zelfs intelligente man. Zelfs niet voorzien van het emigrantencomplex (hij is door de Hitlerei uit Berlijn verwijderd, waar hij al jaren woonde).Ga naar eind57 Lewin had van 1920 tot 1933 in Berlijn verkeerd in de kringen van de anarchistisch-expressionistische dichter en toneelschrijver Erich Mühsam,Ga naar eind58 die op 11 juli 1934 aan zijn einde kwam door ophanging in het concentratiekamp Oranienburg. Lewin publiceerde verscheidene literaire werken - die hij in het Jiddisch schreef-, onder andere een enkele malen heruitgegeven Chassidische Legende.Ga naar eind59 Voor Ter Braak ontpopte de grijswitte Lewin, twaalf jaar ouder dan hij, zich steeds meer tot ‘een werkelijke ontdekking’: Zonder eenige acteursinstincten (iemand, die waarschijnlijk veel beter praat dan schrijft. Tot dat type lijkt hij mij te behooren); een ‘honnête homme’, en misschien wel een Jiddische calender. In ieder geval een prima huisgenoot en zeer intelligent in het gesprek. Hij zou ook jullie zeker heel goed bevallen. Wat zijn moed betreft: hij is zeker bijzonder karaktervast, en is ook al eens ter dood veroordeeld geweest in (tsaren) Rusland, begenadigd en daarom naar het front gezonden in 1915, bij het transport uit een pleeraampje gesprongen en aldus aan de Russen en den oorlog ontsnapt. Maar met al zijn avonturen is hij allerminst een avonturier.Ga naar eind60 Calender, honnête homme, intelligent. Ter Braak grossierde in hiërarchische aanduidingen. Om hier nog een beetje wijs uit te worden is het goed een door Ter Braak ontworpen en in een zakagendaatjeGa naar eind61 neergelegd schema te reproduceren: | |
[pagina 247]
| |
calender hiërarchie Het lijdt geen twijfel: Lewin had blauw bloed. In het totaal logeerde de ‘discrete’ Pool vijf weken op het Pomonaplein, de laatste week in het gezelschap van zijn echtgenote. Ter Braak was hem hoe langer hoe meer gaan appreciëren en maakte zich ernstig zorgen over wat er van hem en zijn jonge vrouw moest worden ‘in deze afzichtelijke diaspora’. Hij deed zijn best een manuscript van Lewin door Em. Querido uit te laten geven, maar kreeg ongeveer als reactie dat de roman ‘niet gelikt genoeg’ was geschreven. Ja, deze heer Querido is een uitgeslapen zakenman en steunt de emigranten alleen, wanneer zij zoo blijven schrijven, als zij in het ‘Berliner Tageblatt’ van weleer schreven!Ga naar eind62 De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Ter Braak zelf ook weinig enthousiast was over deze roman, die in 1936 met een voorwoord van Franz Werfel in het Duits zou verschijnen.Ga naar eind63 Hij probeerde de levende Lewin in het boek terug te vinden, maar dat lukte niet; de Pool bleef op papier achter bij zijn gesprekstoon.Ga naar eind64 Ant ter Braak, die naar eigen zeggen Duits sprak ‘als een smid’, oefende haar taalvaardigheid met de vertaling van Lewins Chassidische legende. Het werk werd door Nijgh & van Ditmar geaccepteerd voor publicatie, maar omdat tekenaar Jo Spier niet afkwam met de beloofde illustraties, bleef de legende, zeer tot Ter Braaks spijt, bij de uitgeverij in een la liggen. Voor Lewin was dit praktisch catastrofaal, want nadat hij en zijn vrouw in 1935 enige tijd in Warschau hadden verbleven, hoopte hij met het honorarium van de Nederlandse uitgave via Wenen de overtocht naar Amerika te kunnen betalen. Zelfs een voorschot zat er niet in. Daarvoor was een bestseller nodig!Ga naar eind65 In Wenen aangekomen, was het Lewin alsof hij de uiterste grens van zijn noodlot had bereikt. Hij voelde de hele tragedie van het joodse volk in zich belichaamd, en zelfs de joden leken nu niets meer van hem te willen weten: | |
[pagina 248]
| |
Auf diese Weise habe ich doppelt und dreifach zu leiden: weil ich die europäische Kunstform angenommen habe, bin ich meinem Volke fremd geworden, und weil ich in diese Form den Inhalt meines Volkes hineingoss, bin ich für Europa ein Fremder. Ein Ereignis, das mit dem Juden aus Bethlehem in Palästina begann und schon 1935 Jahre dauert und sich mikrokosmisch in Samuel Lewin aus Konska-Wola in Polen widerspiegelt. Ich hoffte, dass vielleicht Holland das Land sein würde, in dem ich, ein aus Deutschland Verjagter, mich aus dem Hexenbann retten würde. Ist es doch einer Anzahl spanischer Juden im 16. Jahrhundert und jenem einem Grossen im 17. Jahrhundert, der aus einem Verfluchten ein Gesegneter wurde, in Holland gelungen. Doch sind nicht alle Zeiten gleich, und ich bin auch kein Spinoza. Aber es ist möglich, ja vielleicht sicher, dass, wenn ich ein Spinoza ware, ich ein noch schlimmeres Schicksal häatte.Ga naar eind66 Andersom kwam het niet van een Duitse vertaling van delen uit Ter Braaks Politicus zonder partij, die Miriam Lewin in enkele maanden tijd op eigen houtje had vervaardigd. Klaus Mann las het hoofdstuk ‘Nietzsche contra Freud’ met ingehouden adem, al schrok hij ervan hoe letterlijk en serieus Ter Braak Nietzsche nam. Diens snode aperçu's tegen het christendom zou een derderangs Parijzenaar nog niet voor zijn rekening willen nemen! Formeel vanwege de lengte kreeg ‘Nietzsche contra Freud’ geen plaats in Die Sammlung en de volgens Ter Braak ‘uitstekende’ vertaling van zijn Politicus bleef op de plank rusten.Ga naar eind67 Op 11 december 1935 vertrok Lewins schip naar New York uit Southampton. Ter Braak had hem deze overtocht uit eigen zak betaald. Tot zijn dood in 1959 bleef Lewin vervuld van heimwee naar Europa en van gelukkige herinneringen aan Menno ter Braak. Zijn troost was dat degenen die elkaar begrijpen, elkaar ook eens in het leven ontmoeten.Ga naar eind68 Het werd een boek van Klaus Mann waarvoor Ter Braak zijn kritische pen over het niveau van de emigrantenliteratuur scherp sleep.Ga naar eind69 In Manns Flucht in den Norden kon hij niet méér ontdekken dan de op uiterlijkheden gerichte beschrijving van een erotisch ‘snoepreisje’ van de emigrante Johanna naar Finland. Ter Braak stoorde zich geweldig aan de pretentieuze stijl van de roman, die hij als ‘kunstproza’ afdeed. Vooral voor het zinnelijke element in het boek toonde hij geen orgaan te beschikken: | |
[pagina 249]
| |
Driemaal hooren wij, dat Johanna onder haar rok naakte knieën had, alsof ons dit ook maar eenigszins kon interesseeren, behalve in verband met kans op rheumatiek - waaruit valt op te maken dat blote benen bij Ter Braak maar één suggestie opriepen: jaegerondergoed! De geslachtsdaad tussen Johanna en haar grollende minnaar Ragnar vond hij zonder humor geschilderd. Om seks, meende hij kennelijk, moet je toch altijd een potje kunnen lachen. Dit alles maakte het boek voor hem onverteerbaar. De hele roman beschouwde hij als een met volharding bedreven ‘litterair halma’: ‘Art for art's sake - halma for halma's sake’: met die scherpe definitie van Aldous Huxley is het ‘l'art pour l'art’ van Klaus Mann in Flucht in den Norden afdoende gekwalificeerd. Het was hem opgevallen dat de emigranten in hun tijdschriften als Die Sammlung en Das Neue Tage-Buch eikaars nieuwe boeken bewierookten als meesterwerken, zonder dat zij die naam ook maar bij benadering verdienden. Als voorbeeld noemde hij de lovende woorden die Max Brod, die de emigranten zeer na stond, aan Flucht in den Norden wijdde: ‘dat is allemaal fantastisch geslaagd, gewoonweg onovertrefbaar’.Ga naar eind70 Dat maakte voor Ter Braak de maat vol. Hij beschouwde dit boek niet als een incident, maar als een symptomatisch geval in de Duitse emigrantenliteratuur. Als de emigratie een zin zal hebben, dan zal zij toch zeker voor de uitgeweken schrijvers een zuiverings- en uitbrandingsproces moeten beteekenen; want welken zin heeft het maken van modelitteratuur in het aangezicht van verbanning, verlies van burgerrechten, concentratiekamp? Ter Braak gebruikte hetzelfde artikel om als een mens met ‘Europeesch besef’ zijn ‘automatische’ voorkeur voor emigrantenliteratuur uit te spreken. Dat daarover enig misverstand ontstond, wilde hij ten koste van alles voorkomen. Zo verklaarde hij ook ‘weinig of niets’ te voelen voor de door het Nazi-regime gefavoriseerde literatuur: | |
[pagina 250]
| |
De autarkie in de litteratuur is mij evenmin sympathiek als de autarkie op economisch of wetenschappelijk gebied, omdat het volgens mij in deze cultuurphase struisvogelpolitiek is, voorbij te zien, dat de cultuur van West-Europa een romantischen terugval in het hermetisch afgesloten (of hoogstens secundair voor andere invloeden bereikbare) nationale niet meer verdraagt. Een schrijver, die zich tegenwoordig van zijn nationaliteit bewust is, zal tegelijk bewust internationalist zijn; hij zal zijn nationale eigenaardigheden niet verloochenen, maar hij zal ze gebruiken als ‘springplank’ voor zijn Europeesche taak. In een scherpe brief aan Klaus Mann schreef Ter Braak niet te begrijpen hoe iemand zo'n betekenisloos verhaal kon produceren en zich zo kon verliezen in kleine perversiteiten terwijl er concentratiekampen en antisemitisme op de wereld waren. Hij, die zelf niet hoefde te emigreren, had tijdens de lectuur steeds het gevoel gehad dat hij de emigratie, de zin van de emigratie tegen Mann moest verdedigen. Hij besefte dat dit heel pijnlijk kon overkomen, ‘aber es war nun einmal so’.Ga naar eind71 Maar het kon bij Ter Braak altijd nog wel een tikkeltje scherper. Tegenover Du Perron liet hij zich over Klaus Manns Flucht ontvallen: ‘Als dit aanstellerige geklets de “zin der emigratie” is, moeten de emigranten zich maar gauw weer bij de “Reichskulturkammer” gaan melden’.Ga naar eind72 Het is typisch voor Ter Braak dat hij hierna nauwkeurig registreerde in hoeverre Klaus Mann tekenen van belediging vertoonde. In een - niet teruggevonden - antwoordbrief had Mann zich nog vol zelfkritiek en niet boos opgesteld, een houding waarmee hij volgens zijn Hollandse criticus een goed rapportpunt verdiende.Ga naar eind73 Dat Mann zich inspande om zijn tijdschrift Die Sammlung voor een financieel debacle te behoeden, nam Ter Braak eveneens voor hem in. De ‘goede zoon van Thomas’ moest zich de benen uit het lijf lopen om geld bij elkaar te krijgen van bankiers ‘en andere rijkaards’.Ga naar eind74 Maar toen hem ter ore kwam dat Klaus Mann tegen Malraux over hem had gesproken als ‘een over het paard getilde, onaangename en pretentieuse snuiter’, vond hij hem ineens ‘heel onaangenaam als menschelijk wezen’. Deze roddelarij getuigde naar zijn mening van een ‘typische litteratenmentaliteit’.Ga naar eind75 Ter Braak begreep nog steeds niet hoezeer hij Klaus Mann op de ziel had getrapt. In een brief aan Max Brod van bijna drieënhalf jaar later kwam Mann nog eens op het ‘geval Menno ter Braak’ terug. ‘Pijnlijk en gecom- | |
[pagina 251]
| |
pliceerd’ waren de eerste woorden die hem daarbij in gedachten kwamen: Ik ken deze man door en door en heb veel met hem geruzied. Jaren geleden konden we het goed met elkaar vinden; gingen toen uit elkaar - en zijn nu weer verzoend, maar in een los contact. Hij behoort heel beslist tot de begaafdste jongere Nederlandse schrijvers; maar hij heeft de hysterie, de eigenzinnigheid, de opperhuidloze gevoeligheid, zoals begaafde mensen uitkleine landen die vaak hebben. Ter Braaks ‘ijdelheid en zijn geestelijke neveligheid’ zouden diens goede eigenschappen - zijn begaafdheid en fatsoenlijkheid - volledig hebben verdrongen. Klaus Mann, kortom, had tabak van deze ‘kleine Hollandse literatuur-prima donna’.Ga naar eind76 Een publicatie van Ter Braak in het emigrantenweekblad Das Neue Tage-Buch had eind 1934 de spanning tussen hem en de vertegenwoordigers van de Exil-literatuur tot een climax gebracht. Das Neue Tage-BuchGa naar eind77 was in principe de voortzetting van het in 1920 opgerichte Berlijnse Tagebuch. In 1927 was dit links-liberale orgaan overgenomen door de economisch journalist Leopold Schwarzschild, volgens Ter Braak ‘een schrijver met een scherpe polemische pen, maar tevens met een zeer groote mate van natuurlijke distinctie’, in welk oordeel veel zelfherkenning zat.Ga naar eind78 Na Hitlers machtsovername werden de redactieburelen door een ss -commando gesloten. De inmiddels gevluchte Schwarzschild vond de Nederlandse jurist J.C.S. Warendorf bereid het Tage-Buch financieel te dekken, waarna de Nederlandsche Uitgeverij werd opgericht met een hoofdzetel in de diplomatenwijk van Parijs. Het werd het meest verbreide emigrantentijdschrift, met een gedrukte oplage van waarschijnlijk nooit meer dan vijftienduizend exemplaren. Die Sammlung bracht het tot een maximumoplage van drieduizend stuks, waarvan hoogstens tweederde werd verkocht; dit tijdschrift van Klaus Mann telde nooit meer dan vierhonderd abonnees. Ter Braak kende Hans Warendorf nog uit zijn studententijd als medewerker op het gebied van toneel aan Propria Cures,Ga naar eind79 en dat vergemakkelijkte natuurlijk het contact. Schwarzschild nam het initiatief:Ga naar eind80 wilde Ter Braak zijn mening over de emigrantenliteratuur niet ook eens in Das Neue Tage-Buch uiteenzetten? | |
[pagina 252]
| |
Het door Ter Braak in het Duits geschreven artikel ‘Emigranten-Literatur’Ga naar eind81 verscheen in het laatste nummer van de jaargang 1934. Als pleitbezorger voor een Europese literatuur verklaarde hij zich automatisch solidair met de emigrantenliteratuur. Maar moest dit hem ervan weerhouden literaire kritiek daarop uit te oefenen? In de periode voorafgaand aan de machtsovername was de Duitse literatuur een ‘literatuur voor literatoren’ - en dat gold nu eigenlijk nog steeds: De werkelijke emigrantenliteratuur is, ondanks de aanzienlijke literaire oogst van deze jaren in ballingschap, nog enorm klein. En wel omdat de meerderheid van de boeken die bij Nederlandse, Franse, Tsjechische en Zwitserse uitgeverijen verschenen zijn, helemaal niet wezenlijk verschilt van de boeken die werden uitgegeven voordat Hitler aan de macht kwam. De emigrantenliteratuur, meende hij, moest méér zijn dan een voortzetting van de ‘literatuur voor literatoren’ uit de Weimarer Republiek: Zij moet de moed hebben haar Europese taak onder ogen te zien en haar houding tegenover de literatuur niet alleen te laten beïnvloeden door de noodzakelijke strijd tegen de valse mystiek van de Blut und Boden-vereerders. Haar kritiek moet niet de handigheid van de literator, maar de genialiteit van de grote persoonlijkheid als maatstaf kiezen. Op dit standpunt volgden in Das Neue Tage-Buch een viertal kritische reacties van emigranten. De wat eufemistisch als hoofdredacteur in het colofon vermelde publicist Erich AndermannGa naar eind82 vroeg Ter Braak wat hij onder ‘Europese taak’ verstond. ‘Wat kunnen de verbannen schrijvers anders doen dan hun best?’ En emigrantenliteratuur - wat is dat? Toch niet meer dan een toevallige lotsverbondenheid? De kritiek die deze literatuur met de dorsvlegels der onverbiddelijkheid te lijf gaat, zal haar zware schade toebrengen. Zulke kritiek, waarschuwde Andermann, is als een justitie ‘die niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te gaan’. Het was al een hele prestatie, bracht hij naar voren, dat de emigranten na de schok van de Duitse aardverschuiving, tenminste nog in staat bleken hun oude niveau te halen. De schrijver-journalist Ludwig Marcuse hekelde in zijn bijdrageGa naar eind83 aan het debat het elitaire persoonlijk- | |
[pagina 253]
| |
heids- en literatuurbegrip van Ter Braak. Welke rechter zou zo onverbiddelijk zijn slechts dat criterium als maatstaf te kiezen? En waarom moet juist de jongste en ‘meest bedreigde tak in de literatuur’ daaraan getoetst worden? Nog in zijn vijfentwintig jaar later verschenen autobiografie, Mein 20. Jahhundert, bracht Marcuse het opstel van Ter Braak in herinnering: De pijnlijkste aanval tegen de emigranten-literatuur kwam niet van het propagandaministerie, maar van de welwillende Nederlandse schrijver Menno ter Braake [sic!]. Zijn ideale eis luidde: deze literatuur moet méér zijn dan een voortzetting. Omdat hij had verwacht dat bij een Thomas Mann en een Alfred Döblin onmenselijke krachten waren gegroeid na het overschrijden van de grens, was hij teleurgesteld dat zij dezelfden bleven die zij voorheen ook al waren. Hij omgaf de emigrantenschrijvers met een aureool dat hen lelijk maakte; zij staken, zoals hij terecht ontdekte, ellendig af tegen die stralenkrans.Ga naar eind84 De voorlaatste bijdrage in het debat kwam van de in Parijs wonende schrijver-journalist Hans Sahl, die nog het welwillendst op de ‘welwillende’ Ter Braak reageerde.Ga naar eind85 Met de opmerking dat emigratie geen toestand is maar een verplichting, probeerde hij inderdaad na te gaan of de emigratie iets zinvols had bijgedragen aan de literatuur. En dat had zij. Sahl wees op de nieuwe ‘klassiek-mooie’ sonnetten van Johannes R. Becher, op de politieke strijddichten van Bertolt Brecht, op de filosofische kanttekeningen van Ernst Bloch en op de aanklacht van Friedrich Wolf in zijn tijdreportage Professor Mannheim. Ter Braak weerde zich in zijn reactie vooral tegen Andermann en Marcuse en nam het schrandere stuk van Sahl voor wat het was; met deze laatste trad hij vervolgens wel in schriftelijk contact, zonder dat Sahl daarvan helaas in zijn lezenswaardige Memoires van een moralist melding heeft gemaakt.Ga naar eind86 Maar pas in het artikel dat de discussie afsloot, werd Ter Braaks boodschap opgevat zoals zij wellicht was bedoeld: als een aansporing en niet als een reprimande. Gek genoeg is dit artikel in de secundaire literatuur in nagenoeg alle gevallen verzwegen; slechts één keer wordt ervan gerept: als ‘mosterd na de maaltijd’.Ga naar eind87 Dat is het zeker niet. De socioloog Leo Matthias - oorspronkelijk een expressionistisch toneelschrijver - sprak zijn oprechte waardering uit voor Ter Braaks artikel en hield de emigranten voor dat zij nog | |
[pagina 254]
| |
steeds niet waren toegekomen aan de centrale kwestie van het Exil: hoe een werkelijk nieuwe politieke macht te ontwikkelen tegen het nationaal-socialisme? Voor Matthias was het zonneklaar dat de Duitse emigranten niet meer konden volstaan met het schrijven van mooie boeken. Zij zouden zich politiek moeten engageren, zonder een knieval te maken voor het communisme of het amerikanisme. Zijn bijdrage was zodoende de oproep tot een nieuw politiek bewustzijn onder de schrijvers.Ga naar eind88 Wat beoogde Ter Braak? Opmerkelijk genoeg kwam hij tot een typering van zijn literatuurideaal in een bespreking van een boek van Ernst von Salomon, een ‘voorloper’ nota bene van het nationaal-socialisme!Ga naar eind89 Salomon had in 1920 deelgenomen aan de rechts-radicale Kapp-Putsch en was vanwege zijn medeplichtigheid aan de moord op Walther Rathenau veroordeeld tot vijf jaar tuchthuis. Voor Ter Braak stond dat de waardering van zijn schrijverschap, zoals dat tot uitdrukking kwam in zijn autobiografische roman Die Geächteten - uitgebannenen, gevloekten, getekenden - uit 1930, niet in de weg. In dit debuut schilderde Salomon zijn geestelijke en politieke ontwikkeling van het einde van de Eerste Wereldoorlog tot zijn ontslag uit het tuchthuis in 1927. Salomons strijd, legde Ter Braak zijn lezers uit, gold de ‘burgerlijke zelfgenoegzaamheid’ van de Republiek van Weimar. Zijn nationalisme was louter een negatieve reactie. Hij verzette zich tegen Rathenau omdat diens abstracte menselijkheidsideaal zou leiden tot verburgerlijking en zelfgenoegzaamheid. Niet om de winst streed Salomon, maar om de strijd zelf. Dat getuigde volgens Ter Braak van een superieure houding: Het superieure is [...] iets, dat zich niet tot in het oneindige laat prolongeeren; het is voortdurend een waagstuk, dat een completen inzet en een complete onafhankelijkheid van alle ‘publieke opinie’ eischt. Salomon had de noodzakelijke eenzaamheid van de schrijver en de eilandpositie van zijn gebied even duidelijk doorzien als Stendhal, die geen lezers verwachtte voor het jaar 1880. Eersterangsschrijvers, vervolgde Ter Braak, blijven onder alle omstandigheden actueel. Ze zijn geen ‘razende reporters’; het gebeurde wordt pas een werkelijke gebeurtenis voor hen ‘...als het zich na een proces van omzetting en schifting heeft gekristalliseerd tot een geheel ander beeld dan dat der fotografische clichés’. De werkelijke gebeurtenissen in dit boek spelen zich der- | |
[pagina 255]
| |
halve af op ‘het plan der “diepere” actualiteit’. Ter Braak sprak in dit verband van een ‘intellectueele rooversmystiek’. Hij herkende in de intellectuele mystiek en de strijdlust van deze avonturier een geestverwant: Ik zou durven beweren, dat de houding tegenover den tegenstander één van de zuiverste kenmerken is van iemands levensstijl en dientengevolge, van den stijl, waarin iemand schrijft; en in dit opzicht staat Hitler op den laagsten, von Salomon op den hoogsten trap. Rancune en laster symboliseeren een leugenachtigen, door en door onwaren stijl, een in afkeer gedrenkte eerbied jegens den vijand symboliseert een oprechten en menschelijk volkomen verantwoorden stijl. Boeken van werkelijk formaat worden niet ontdekt via de boekhandel of uit de krant, die moet men zelf vinden - Ter Braak dankte deze ontdekking overigens aan Du Perron, die haar weer van Jacques GansGa naar eind90 had. Zo'n vondst werd voor hem Die Geächteten van Ernst von Salomon, zijn tegenvoorbeeld voor de misprezen emigrantenliteratuur. Een andere ontdekking waarvoor hij Du Perron dankbaar mocht zijn, was de jonge Duitse emigrant Ernst Erich Noth - ‘4 × zoo sympathiek als Klausje’ - en diens boek La tragédie de la jeunesse allemande. Volgens zijn vriend te Parijs was dit ‘de helderste uiteenzetting van wat er in Duitschland gebeurd is’ en was ‘dit boek ideologisch de beste aanvulling van wat Die Geächteten dramatisch te begrijpen geeft’.Ga naar eind91 Ook Noth was eens bij een geruchtmakende moordzaak betrokken geweest, de zogenaamde ‘Steglitzer Schülertragödie’.Ga naar eind92 In het ochtendgloren van een junidag in 1927 schoot een Berlijnse gymnasiast in een vlaag van waanzin een koksleerling dood en pleegde vervolgens zelfmoord - met een wapen dat hij van de bij de moordpartij aanwezige Noth had gekregen. Het wapen was afkomstig van een nationalistische jeugdorganisatie. Noth, toen nog Paul Albert Krantz geheten, werd weliswaar vrijgesproken, maar de zaak kreeg mede nationale bekendheid omdat Krantz en een tweede getuige, de zuster van de dader, tijdens de rechtszaak totaal geen berouw zouden hebben getoond. Krantz werd het symbool van de crisis en de degeneratie van de Duitse jeugd. Deze crisis uitte zich bij Noth in wat hij noemde een ‘refus de parvenir’: de weigering carrière te maken. Om zich hiervan te bevrijden nam hij een nieuwe identiteit aan en vluchtte naar Frankrijk, waar hij een plaats vond in de artistieke | |
[pagina 256]
| |
kringen rond André Malraux (Du Perron!) en de componist Darius Milhaud. Tegen de achtergrond van zijn eigen geschiedenis beschreef Noth in La tragédie de la jeunesse allemande op - volgens Ter Braak - buitengewoon suggestieve wijze de oorzaken van de val der Weimarer Republik. De tragedie van de naoorlogse Duitse jeugd droeg alle voorwaarden in zich om de ‘nationale revolutie’ mogelijk te maken. Ter Braak stelde dit kritische boekje als lichtend voorbeeld tegenover Klaus Manns Flucht in den Norden.Ga naar eind93 Hij deed veel moeite om dit boekje ook in het Nederlands vertaald te krijgen en hij bood de uitgever J.L. van Tricht (van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij) aan zonder verdere kosten een woord vooraf erbij te schrijven, maar deze zag ‘te veel belemmerende factoren’ om een Hollandse uitgave een kans te geven.Ga naar eind94 Tussen Ter Braak en Noth kwam het tot een - helaas niet teruggevonden - briefwisselingGa naar eind95 die beiden de indruk gaf van een grote wederzijdse affiniteit. Noth deelde ook de kritische mening van Ter Braak over het complex van systematische zelfverheerlijking onder de emigranten. Zij ontmoetten elkaar slechts één keer, tijdens het Parijse schrijverscongres van juni 1935, waarvan Noth - die van 1941 tot 1963 in de Verenigde Staten zou wonen en doceren - de volgende herinnering bijbleef: I met Ter Braak only once, on the occasion of the Writers Congress for the Defence of Cultural Freedom, in Paris, but then for prolonged and intense discussion. My major and lasting impression of Ter Braak is that of an utterly honest, upright and totally dedicated gentleman, committed not only to the immediate interest and the security of his own country but to the cause of European freedom and individual dignity. Het was doubtless more ‘cerebral’, intellectual than Du Perron, the ever sensitive artist; there was a certain touch of the stoic about Ter Braak, or so at least it seemed to me.Ga naar eind96 Het is een goed moment aan dit schrijverscongresGa naar eind97 aandacht te besteden. Het Congrès International des Écrivains pour la Défense de la Culture werd van 21 tot en met 25 juni 1935 gehouden in de Salie de la Mutualité te Parijs - iemand sprak gekscherend van een ‘zesdaagse van de geest’. Gericht tegen ‘oorlog en fascisme’ had het Congres een ondubbelzinnig partijpolitiek karakter; in het voorbereidend comité van de ‘Association | |
[pagina 257]
| |
des Écrivains et Artistes Révolutionnaires’ zaten Du Perrons vriend André Malraux en André Gide, die toen nog als steunpilaren van het Franse communisme golden. Deze communistische achtergrond maakte Ter Braak meteen al zeer sceptisch. Er bevond zich een communistische claque in de zaal, waardoor hij het gevoel kreeg ‘voor een volksvergadering te spreken, die bij voorbaat al geneigd is den man met de grootste stemverheffing en de populairste argumenten toe te juichen’. Is dit een schrijverscongres? Veeleer is het een revue van meer of minder bekende ‘stars’, waaronder de communistische de overhand en (op grond van hun grooter bedrevenheid op het speculeeren op de zaal) ook doorgaans de instemming van het publiek hebben. De burgerlijke schrijvers, tot wie Ter Braak zich rekende, verdwenen in de massa en maakten zich van het Congres geen illusies meer. Ik sprak gisteren den Duitschen schrijver Ernst Erich Noth, wiens ‘Tragédie de la Jeunesse Allemande’ een van de beste boeken is over de voorhistorie van het Hitlerregime; ik vroeg hem, of hij als individualist hier niet moest spreken namens zijn Duitsche medestanders. Hij haalde de schouders op en verklaarde, dat het niet den minsten zin had hier nog het woord te nemen. ‘Hier weet men het al’. En inderdaad, zoo is het. Ter Braak zelf nam wel degelijk het woord. Hij moest op een bloedhete zaterdagavond spreken over het thema ‘het individu’ in een groep onder voorzitterschap van Heinrich Mann en de eveneens linkse Franse romancier Jean-Richard Bloch. Ter Braak - op het gedrukte programma aangekondigd als ‘Tebraak’ - werd voorafgegaan door de Russische schrijver Ilja Ehrenburg, wiens proza hij verafschuwde omdat het alleen maar ‘op trucs en uit den bioscoop gehaalde montage-effecten’ zou berusten.Ga naar eind98 Ilja Ehrenburg is de zendeling van het communisme voor Parijs en omstreken. Hij kent de trucs van het Westersche denken en weet het onvergelijkelijk goedkoop te ridiculiseeren (op de wijze van iemand, die een fonkelnieuw pak gekocht heeft en nu op de menschen met gedragen costumes minachtend afgeeft); daarin | |
[pagina 258]
| |
moet men wel goeddeels de reden zoeken van zijn enorme succes bij het publiek van de Mutualité. In zijn krantenverslag gaf Ter Braak een stoot onder de gordel door te zeggen dat als Ehrenburg en zijn eveneens luid toegejuichte collega, de ‘razende reporter’ Egon Erwin Kisch niet toevallig joden maar ‘ariërs’ waren geweest, zij waarschijnlijk geen slecht figuur zouden hebben geslagen op het podium van het nationaal-socialisme. Even waarschijnlijk heeft daar een zekere mate van jalousie de métier een rol bij gespeeld. Want Ter Braaks eigen lezing werd weinig meer dan een aanfluiting. Het was ironisch genoeg zijn eigen vriend Du Perron die het fijne daarvan in een van zijn ‘blocnotes’ voor het tijdschrift Groot Nederland heeft verklapt. Du Perron opende zijn ontboezeming over het optreden van Ter Braak met een: Hollandse overweging: wat een genot, een auteur te zijn, die in een geheime taal schrijft! Ter Braak, uit vriendelijkheid tussen Ehrenburg en Malraux geplaatst, en met waardigheid een artikel oplezend dat voor een congres zonder luidsprekers geconcipieerd was, zag zowel de schrijverstafel achter hem zich ontbloten tot op de voorzitters Heinrich Mann en Jean-Richard Bloch na, die wel verplicht waren te blijven, als de helft van de zaal vóór hem naar de bar stromen onder onafgebroken applaus van klapstoelen. De dorst die de zaal hier beving, werd alleen overtroffen toen Barbusse zijn eindeloze verklaring ontrolde. Ter Braak ging met bewonderenswaardige rust voort zijn franse zinnen naast de luidspreker [microfoon? lh] te stuwen; om dit publiek te pakken, op dat ogenblik en met zijn onbekendheid, had hij de spreekvermogens van de heer E.E. Kisch moeten bezitten (die, hoewel beroemd, de hele eerste avond wegmitrailleerde), een ‘razende reporter’ moeten zijn met de razernij van Kokadorus. Achter hem zag men Heinrich Mann zich naar Bloch overbuigen met de duidelijke vraag: ‘Wie is dit eigenlijk?’ of ‘wat heeft hij geschreven?’ en Bloch antwoorden: ‘Ik weet er ook niets van’, hoewel hij ‘Ie grand écrivain hollandais Ter Braak’ had aangekondigd en Ter Braak zelf ‘camarade’ genoemd had.Ga naar eind99 | |
[pagina 259]
| |
Het antirevolutionaire dagblad De Standaard maakte van dit verslag dankbaar gebruik om Ter Braak in een commentaar als een marionet van Moskou neer te zetten, geheel ten onrechte weliswaar, maar de aanleiding was er te mooi voor: Is het niet prachtig: de groote Hollandsche schrijver Ter Braak! In een leege zaal voor het Sovjet-karretje dravend, terwijl z'n vriend onderwijl zit te grinniken. Wat doen ze in de kou!? Du Perron heeft tenminste iets van z'n les geleerd. Laten we hopen, dat ook Ter Braak het Sovjet-tuig afwerpt.Ga naar eind100 Ter Braak vertrok in de loop van zondag vroegtijdig naar Nederland met ‘een bitter bijsmaakje’ over het nog lopende congres: Voornamelijk omdat ik steeds meer geloof, dat niet alleen wij, maar vooral ook Malraux en Gide, inzake dit congres dupe zijn van anderen, vooral politiekers. Ik neem niet aan, dat Malraux dit voor oogen heeft gestaan, toen hij jouw assistentie vroeg.Ga naar eind101 Dit was nog maar een klein drama tegenover de grote drama'sGa naar eind102 die dit congres beheersten. Kort vóór het congres was het in een tabakswinkel in Montparnasse tot een handgemeen gekomen tussen André Breton, de leider van de surrealisten, en Ilja Ehrenburg, die deze kunstbeweging had uitgemaakt voor een stelletje onanisten en pederasten. Ehrenburg eiste vervolgens als hoofd van de machtige Sovjet-delegatie dat Breton het recht van spreken op het congres zou worden ontzegd. Op last van Louis Aragon, eens surrealist maar nu pleitbezorger van een sociaal realisme, werd Breton inderdaad op autoritaire wijze het spreken onmogelijk gemaakt. Alhoewel diens rede onder tumultueuze omstandigheden zou worden voorgelezen door zijn vriend Paul Éluard, was dit voorval voor mede-organisator René Crevel aanleiding om praktisch aan de vooravond van het congres zelfmoord te plegen. Voordat hij de gaskraan opendraaide en een krachtige dosis Phanodorm slikte, vertrouwde de door tuberculose ernstig verzwakte Crevel nog enkele woorden toe aan een papiertje, dat bij hem later op de borst werd gevonden: ‘Je suis dégouté de tout’.Ga naar eind103 Het was dezelfde walging die Ter Braak ervoer over de wereldwijde corruptie als ‘grond van alle dingen’.Ga naar eind104 Zonder van deze dramatische gebeurtenissen gewag te maken in zijn | |
[pagina 260]
| |
krantenverslagenGa naar eind105 - waarmee hij zijn reisgeld kon declareren -, keerde Ter Braak ‘individualistischer dan ooit’ terug op het Haagse nest: ‘Moskou is weinig verkieslijker dan Berlijn’.Ga naar eind106 Ter Braaks lezing te Parijs, getiteld ‘Discours sur la liberté’, werd in de originele versie afgedrukt in het juli-nummer van Forum 1935.Ga naar eind107 Vreemd genoeg vond zij geen plaats in zijn Verzameld werk of enige andere Ter Braak-bundel. Dit is des te merkwaardiger omdat deze lezing, samen met Ter Braaks polemiek in het Neue Tage-Buch, die evenmin in het Verzameld werk staat, het hoogtepunt vormt van zijn optreden op een internationaal platform. Onder Nederlandse intellectuelen, legde Ter Braak zijn Europese collega's uit, gold het begrip vrijheid vóór 1933 als achterhaald; men sprak er met een glimlach over als een illusie. Met schaamte herinnerde hij eraan dat de Nederlandse vertegenwoordigers op het recente pen-congres in Barcelona - bedoeld zijn Johan Koning en Top Naeff - in een vlaag van struisvogelpolitiekGa naar eind108 als enigen hadden gestemd tegen een motie van Klaus Mann waarin protest werd aangetekend tegen de vrijheidsberoving van Duitse schrijvers als Ludwig Renn en Carl von Ossietzky door het Hitler-regime. Hij had ook kunnen wijzen op het smadelijke gedrag van de Nederlandse pen-delegatie die in 1933 te Dubrovnik had geweigerd een gemeenschappelijke resolutie tegen het nazisme te onderschrijven, wat voor Ter Braak reden was geweest voor het lidmaatschap te bedanken.Ga naar eind109 Uit een en ander bleek volgens Ter Braak dat de vrijheidsidee uitsluitend nog metafysische of psychologische speculaties waard was. Vrijheid, demonstreerde hij, is slechts een woord en woorden hebben de neiging ons slaaf te maken van de grammatica. Ook het woord vrijheid bezit die grammaticale verleiding, want brengt ons ertoe in één term een complex van zeer verschillende situaties samen te beschouwen. Het nationaal-socialisme bijvoorbeeld stoelt immers ook op een vrijheidsidee met een historische basis. Ter Braak verwees daarvoor naar de middeleeuwse opvatting van vrijheid, die eigenlijk een vorm van onderdanigheid (‘servitus’) was geweest. Het begrip ‘vrede’ (‘pax’) kwam destijds neer op een ‘permanente oorlog tegen de duivel en de zijnen’. Precies zo bij Hitler en zijn trawanten! Wanneer men over vrijheid spreekt moet men derhalve goed weten welke vrijheid wordt bedoeld. Telkens zal blijken dat zo'n begrip een historische oorsprong heeft. Ter Braak gebruikte daar het begrip ‘contrabande’ voor: zulke begrippen zijn als het ware meegesmokkeld uit het verleden. Om weerstand te | |
[pagina 261]
| |
kunnen bieden tegen het vrijheidsbegrip van de dictaturen van rechts en links, achtte hij anno 1935 een herbezinning op en verdediging van negentiende-eeuwse liberale noties hoogst noodzakelijk. Dat veel intellectuelen diezelfde noties enkele jaren geleden nog hadden aangevallen - Ter Braak zal daarbij ongetwijfeld ook aan zichzelf hebben gedacht -, deed hij met een schouderophalen af. Waar iemand het ene moment faliekant tegen is, dat kan hij in een andere omstandigheid hartstochtelijk omhelzen. Vrijheid komt pas tot stand in oppositie, zoals ook het leven alleen maar in de oppositie tot een realiteit wordt. Ter Braak wilde zich alleen maar tevreden stellen met criteria die afkomstig zijn uit de dynamische realiteit. |
|