Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Hoofdstuk 10
| |
[pagina 188]
| |
Als ik niet als critikus van een groot blad verplicht was, ook geschriften te lezen, die mij persoonlijk tegenstaan, zou ik een bundel met zulk een mallen titel als Démasqué der Schoonheid niet eens lezen, immers die titel is alreeds nonsens, omdat ware Schoonheid geen masker voor heeft. Het ontbrak de schrijver aan zelfs het meest elementaire begrip van schoonheid; Borel betichtte hem van ‘koffiehuispraat’ en hield Ter Braak een citaat voor uit een studie over Japanse kunst: ‘the real beauty flies away like an angel whenever an intellect rushes in and begins to speak itself’.Ga naar eind4 Borel had een wat weeïge drang naar het hogere dat hij, zoals hier, bij voorkeur verbond aan de Oosterse wijsheden, die hij echter verstond als een burgerlijke Hollander.Ga naar eind5 Het overlijden van Borel op 30 augustus 1933 wekte enige opschudding omdat hij zich, vlak voordat hij het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, in de schoot van de R.K. Kerk had begeven. ‘Van Tao naar O.L.V. van Lourdes of Beauraing schijnt op het sterfbed een korte weg te zijn’, meesmuilde Ter Braak.Ga naar eind6 In het weekend vertrokken hij en Ant naar Rotterdam, waar nog een enorme rotzooi van meubels en huishoudelijke artikelen te ordenen was; ‘zelfs de bedden zijn nog niet in elkaar geschroefd’. Welkom thuis, bruid! De echtelijke sponde bestond bij de Ter Braaks uit twee separate helften. Gelukkig kreeg zelfs de linkshandige Ter Braak de delen in elkaar en genoten ze van een goede nachtrust.Ga naar eind7 Hij had toen al gesolliciteerd naar ‘het baantje van Borel’;Ga naar eind8 G.H. 's-Gravesande had hem aangeraden het dadelijk te doen. Het was geen geheim geweest dat 's-Gravesande als adjudant van Borel op gespannen voet met zijn chef stond. In een waarderend vraaggesprek dat hij eens met Alie Smeding voor Den Gulden Winckel hield, had zij Borel voor ‘een schoft’ uitgemaakt en 's-Gravesande had geen behoefte gevoeld die uitdrukking te supprimeren.Ga naar eind9 Vanwege zijn antipathie tegen Alie Smeding had Ter Braak toen nog de wens uitgesproken tot uitroeiing van Pannekoek - zoals de eigenlijke naam van 's-Gravesande luidde, die om niet geheel onbegrijpelijke redenen de achternaam van zijn moeder gekozen had. Ter Braak mocht in 1933 blij zijn dat zijn wens niet in vervulling was gekomen. De herinneringen van 's-Gravesande aan Menno ter Braak als journalist geven een beeld van de moeilijke gang van zaken rond de opvolging van Borel. Zij beginnen als volgt:Ga naar eind10 | |
[pagina 189]
| |
Wanneer ik van Menno ter Braak, dien ik leerde kennen te Amsterdam toen hij nog student was, een brief heb ontvangen met de vraag of ik aan hem denken wilde als er een plaats in de journalistiek openkwam, weet ik niet meer, maar toen in de loop van 1933 Henri Borel, de medewerker voor litteratuur en toneel aan Het Vaderland, zo ernstig ziek werd, dat het einde nabij was, heeft hij mij weer geschreven en ik beloofde hem van alles op de hoogte te houden. Ter Braak loerend op de vacant komende post aan Het Vaderland! De vraag of 's-Gravesande aan hem denken wilde als er een plaats aan een krant vacant kwam, stelde hij overigens niet in een brief, maar bij gelegenheid van een interview dat dezelfde 's-Gravesande hem voor het maandelijks tijdschrift Den Gulden Winckel op 18 mei 1933 te Rotterdam had afgenomen.Ga naar eind11 Maar er waren meer kapers op de kust. Met de hoofdredacteur van het blad, C.M. Schilt, besprak 's-Gravesande wie als opvolger van Borel benoemd moest worden. Zonder oproep in de kranten had zich al een zwerm van kandidaten aangemeld. Maar nog niet Ter Braak. Er stonden twee wegen open, meende Pannekoek: Men kon iemand benoemen van wie men verwachten kon, dat hij de richting van Borel zou voortzetten òf een jongere, die radicaal daarmee zou breken. En ik raadde hem sterk aan de laatste richting te volgen. Waarbij hij in één beweging Ter Braak naar voren schoof. De grote kandidaat van de directie was echter Henrik Scholte - daar is hij weer -, die geen middel ongebruikt liet om bij Het Vaderland te komen. In feite had hij al een stilzwijgende afspraak met E.A.L. de Lang, directeur van Het Vaderland, dat híj de opvolger van Borel zou worden. Hij legde bezoeken af, schreef ellenlange brieven, schakelde de hoofdredacteur van de nrc in - want sedert de verkoop van het blad in 1924 aan de ‘notoire courantier’ H. Nijgh stond Het Vaderland onder toezicht van de nrcGa naar eind12 - en probeerde de commissarissen van de Haagse krant voor zich te winnen. Zo niet Ter Braak, hij bracht geen bezoek, hield zich buiten het gekonkel en wachtte af. Het ging snel, want op donderdag 7 september moest hij zich al voor een gesprek bij Het Vaderland melden.Ga naar eind13 Dat weekend wist hij méér: ‘de strijd om het baantje van Borel gaat tus- | |
[pagina 190]
| |
schen... Scholte en mij! Ik zal vandaag of Maandag wel uitsluitsel krijgen. Ik zou het salaris van Borel krijgen, d.w.z. ƒ 6000. (onder ons!)’. Hij zag de sollicitatie als een ‘soort sport’ en hoopte een beetje dat het Scholte zou worden. Vooral de verplichting ook over het toneel te schrijven stond hem tegen - alsof hij zich zou moeten ‘prostitueeren’.Ga naar eind14 Du Perron, die ook even overwogen had te solliciteren, zei meteen ‘neen’ vanwege de verplichting een toneelrubriek bij te houden.Ga naar eind15 Hij had overigens reeds in november 1932 geprobeerd de Parijse correspondent van Het Vaderland te worden, maar zag er na een probeersel van af: ‘ik zou er mijn heele verdere bestaan mee vergiftigen’.Ga naar eind16 Hij bevestigde daarmee Greshoffs these van het bestaan van een ‘muur van gewapend beton tusschen literatuur en journalistiek’. Bij dat alles voelde Ter Braak toen wel een ‘klein beetje leedvermaak’: ‘Het leedvermaak van den “werkman” waarschijnlijk, die een ander graag ook eens met soeperige compromissen-op-maatschappelijk-gebied ziet worstelen. Ik zou “Het Vaderland” voorloopig maar probeeren!’Ga naar eind17 Du Perrons vrouw Elisabeth de Roos had het correspondentschap toen maar dapper op zich genomen. De werkman Ter Braak lonkte nog steeds naar de Vaderland-post. Op dinsdag 12 september ging een volgend communiqué naar Parijs: De zaak is zwaar ‘hangende’. Men konkelt in het N.R.C.-concern, en ik zal je daarvan nog vele frissche dingen kunnen vertellen, na afloop.Ga naar eind18 Dit is zeker, dat Pannekoek een hart van goud is; de man beweegt hemel en aarde (in casu: redactie en directie) om mij te helpen. Hij knijpt hem ook wel belangrijk voor den tyran Scholte, maar aan alles is te merken, dat hij zijn hulp niet daarom verleent. - Dit staat vast: als ik het krijg, zal ik verdomd op moeten passen! Mijn dubbel-bestaan als leeraar is zonder twijfel gemakkelijker; maar wie weet, misschien zou ik in de krantenbeproeving mijn ‘honnêteté’ pas extra moeten beproeven. Overigens hangt het museumdirecteurschap nog; daarbij word ik door de S.D.A.P. gesteund, in den vorm van mijn schoonvader. Het is een rare boel; en op school is het zoo rustig, zoo lekker dood momenteel! Wat begin ik toch? Maar aan de andere kant, iets dwingt me het noodlot tot het uiterste uit te dagen.Ga naar eind19 | |
[pagina 191]
| |
Het noodlot tarten, en tot het uiterste nog wel! Of dat geen uiterst martiale, Nietzscheaanse taal was, terwijl het toch alleen maar een uiterst aanlokkelijke redacteursbaan aan een goed burgerlijke Haagse courant betrof! Du Perron had inmiddels van Greshoff begrepen dat Scholte het ‘baantje’ had gekregen en hij ging van de weeromstuit een soort Nietzsche-Duits brabbelen: ‘Après tout: herzlichst felizitiert dat dit Schöns je doch gepassiert ist! Das war doch ein Schweinhundenplatz, nicht?’Ga naar eind20 Ter Braak kon er niet om lachen, te meer daar de zaak nog steeds onbeslist was: ...mijn kansen schijnen eensklaps weer gestegen tegenover die van Scholte (de nu nog geheime motieven schrijf ik je na afloop, ze zijn vermakelijk!),Ga naar eind21 zoodat ik voor a.s. Zondag ‘proefwerk’ moet maken, d.w.z. een artikel over ‘een cultureel onderwerp’ schrijven. Het is een edele wedstrijd, ‘Homers Wettkampf’ is er niets bij. Pannekoek bewaakt met Argus-oogen alle posten... De verwijzing naar Homers Wettkampf, een van de Vijf voorwoorden voor vijf ongeschreven boeken die Nietzsche in 1872 op papier vastlegde - en in leer gebonden als verjaardagscadeau aanbood aan Cosima Wagner -, is weer een poging van Ter Braak om zijn ijveren voor het ‘baantje’ aan het brave Vaderland een hoogcultureel en heroïsch cachet te geven. Nu Ter Braak toch die verwijzing maakt, is het ook aardig even te kijken naar wat Nietzsche in Homers Wettkampf (‘Homerus' strijd’) te zeggen had.Ga naar eind22 Nietzsche zette zich hierin af tegen de idee van de ‘menselijke waardigheid’, die hij als een ziekte van de moderne cultuur beschouwde. Hij verwierp het bestaan van zoiets als ‘humaniteit’, waarmee de mens zich van de natuur zou onderscheiden. De Duitse denker onderstreepte juist het belang van het agonale, strijdhaftige karakter van een cultuur zoals hij dat bij de oude Grieken terugvond: ‘hoe groter en verhevener een Grieks mens is, des te helderder laait de vlam van de eerzucht in hem op, een ieder verterend die in dezelfde baan loopt als hij’. In de strijd was het niet te doen om de vernietiging, maar om de wed-strijd; het ging er niet om alleenheerschappij te verwerven, maar om weerstand te bieden en weerstand op te roepen, zodat de cultuur bloeide in een weergaloos spel van krachten, zonder dat één iemand domineerde. Deze visie nu moet Ter Braak bij Nietzsche geweldig hebben | |
[pagina 192]
| |
aangesproken, namelijk de nadruk op wat Nietzsche noemde de ‘persönliche Kampfregung’, het agonale temperament van de kunstenaar, juist waar dit in de moderne cultuur zo suspect geworden was: ‘de moderne mens vreest niets zo zeer aan een kunstenaar als het persoonlijke strijdgevoel, terwijl de Griek de kunstenaar slechts in de persoonlijke strijd kent’. Ter Braak heeft deze zin in zijn Nietzsche-uitgave flink onderstreept.Ga naar eind23 Op zondag 24 september 1933 verscheen, ongesigneerd, een artikel over de ‘betooverde wereld’ van Christian Morgenstern in Het Vaderland.Ga naar eind24 Het was het proefartikel van Ter Braak. In de Haagse journalistenkroeg Riche had hij het artikel vóór inlevering eerst laten lezen aan 's-Gravesande, die hem succes voorspelde. Het bevatte verscheidene van zijn belangrijke thema's, zoals de notie dat onze wereld opgebouwd is uit conventies, die ons van de prille jeugd af zijn opgedrongen. Maar het kind in ons kan niet gedood worden, - ‘het kind blijft wachten, en dient zich zoo nu en dan vrijmoedig aan’. De in het eerste oorlogsjaar 1914 overleden Morgenstern wilde ‘de zinneloos geworden wereld op den kop zetten’. Dat deze boodschap te onzent nauwelijks was doorgedrongen, had er misschien mee te maken dat de oorlog aan Nederland voorbij was gegaan. Net als bij een figuur als Jeroen Bosch constateerde Ter Braak bij de Duitse dichter een ‘combinatie van nuchterheid en beklemming’; ‘diezelfde humor tegen een achtergrond van bitteren ernst’. Een minder kinderlijk mens zou bij een zo melancholieke natuur verdord zijn: Maar waar het kind sterk genoeg is, daar sterft de vreugde niet uit en heeft de oude aarde steeds weer nieuwe geheimen, die ons aan de logica van den goochelaar herinneren. Een beetje een zelfportret was het wel en vooral het accent op de samenvoeging van nuchterheid en beklemming, van humor en bittere ernst, van geestdrift en koelbloedigheid, is een topos die hem zeer dierbaar was en die in verscheidene van zijn essays, bijvoorbeeld over Dèr Mouw en Thomas Mann, terugkeert. Ter Braak beschouwde het vermogen deze uitersten samen te voegen als een bevrijding - ‘in iedere man wil een kind blijven spelen’ - en het gold voor hem ongetwijfeld als een persoonlijk ideaal.Ga naar eind25 Dit alles zal aan de lezers van Het Vaderland van zondag 24 septem- | |
[pagina 193]
| |
ber 1933 voorbij zijn gegaan. Maar was het niet een te veeleisend artikel, hadden de lezers op zondagochtend wel behoefte om ingepeperd te krijgen dat hun wereld opgebouwd was uit conventies, die hun van jongs af waren opgedrongen? In die zin had het stuk wel iets van een zondagspreek. Volgens Ter Braak zelf stond het er fraai in en was het, ‘al zeg ik het zelf, geen slecht debuut’.Ga naar eind26 In een ‘zeer vertrouwelijke’ passage, weggelaten in de uitgave van de Briefwisseling, schreef hij aan Du Perron: ...de heeren Schilt en de Lang zijn al bijna handtastelijk geworden over hun candidaten. Nu schijnt Scholte naar Schilt te zijn gegaan en hem met een proces te hebben gedreigd, als hij niet dadelijk toegaf, want de Lang had hem de betrekking al lang beloofd!! Op vrijdag 29 september bracht Ter Braak een bezoek bij Schilt, die zich razend betoonde over de intriges van De Lang en Scholte. Want ook na het weinig bevredigende proefartikel van Scholte over Willem de Zwijger - een roep om een hernieuwd Nederlands nationalisme, gebaseerd op saamhorigheid, manhaftigheid en verdraagzaamheidGa naar eind28 - bleef De Lang diens kandidatuur steunen. Ter Braak kreeg wel de indruk, dat Schilt zijn voordracht koppig verdedigen zou. Alleen zou de beslissing in elk geval moeten worden uitgesteld tot 15 oktober, wanneer Nijgh, die gedelegeerd commissaris van Het Vaderland was, van een reis naar Amerika terugkeerde. Intusschen, ik zelf reken er al niet meer op. Mijn ervaring is, dat handige zakenlui als de L., gecombineerd met revolverjournalisten-voor-de-betere-stand als Scholte, altijd winnen van een fatsoenlijken redacteur als Schilt en een leeraar als t.B. Waarom zouden ze het nu niet winnen?Ga naar eind29 Na 15 oktober slopen de dagen voorbij zonder enig uitsluitsel. Het gerucht ging dat inmiddels ook Top Naeff gesolliciteerd had, waardoor | |
[pagina 194]
| |
Ter Braak zijn kansen met 75 procent zag slinken. Het tekent zijn gebrek aan zelfvertrouwen in deze situatie in het algemeen en tegenover deze voormalige toneelcritica van De Groene Amsterdammer in het bijzonder.Ga naar eind30 Ook P.H. Ritter Jr., de hoofdredacteur van het Utrechtsch Dagblad en zeker ook niet de eerste de beste, deed erg veel moeite het ‘baantje’ in de wacht te slepen, maar hij werd van het kastje naar de muur gestuurd. Een en ander werd nog eens bevestigd in een brief van Hein 's-Gravesande van 26 oktober, waarin deze wel erg loslippig was en zelfs spion speelde: Scholte vertelt te Amsterdam, dat hij het wordt. Van Oudshoorn hoorde het, toen hij bij Coenen op visite was. Hij schijnt er vast op te rekenen. Ik weet positief, dat hij nog niet benoemd is en dat Schilt U niet loslaat. Ik las (vertrouwelijk) allerlei correspondentie en ergerde me aan het schrikkelijk gekonkel van Scholte, die zelfs een brief van 7 folio bladzijden getikt geschreven heeft aan de president commissaris van Het Vaderland, prof. Kraus, die daarna een bezoek bracht aan Schilt om te vragen Scholte te benoemen. Den brief bracht hij mee en Schilt las hem. Ook een brief van v.d. Hoeven was merkwaardig. Daarin werd toegegeven, dat de Lang verkeerd gehandeld heeft. Tot nog toe heeft geen conferentie van Schilt en Nijgh plaats gevonden. G.G. van der Hoeven was de gezaghebbende hoofdredacteur van de nrc; hij had voldoende strepen op zijn mouw om directeur De Lang van Het Vaderland terug te fluiten, zodat deze zijn protégé Scholte niet of in elk geval niet zo makkelijk als hij dacht op de gewenste stoel kon krijgen. Uit verscheidene gegevens blijkt derhalve dat de Haagse Vaderland-benoeming mede vanuit Rotterdam gestuurd is. nrc-directeur Nijgh dacht nog even aan een meesterzet door P.H. Ritter Jr. als compromisfiguur naar voren te schuiven, toen ook na plaatsing van de beide proefartikelen hoofdredacteur Schilt en De Lang bij hun voorkeur bleven. De aanstelling van de nieuwe criticus aan Het Vaderland groeide zodoende uit tot een kwestie waar diverse gezaghebbende figuren in de journalistieke en letterkundige wereld zich mee bemoeiden. Tot het laatste moment weigerde Ter Braak bezoeken ‘af te steken’. ‘Als ze me willen’, schreef hij aan Binnendijk, ‘vind ik het best, anders voorshands: onderwerp, gezegde, lijdend voorw.!’Ga naar eind31 Voor hetzelfde geld was hij dus | |
[pagina 195]
| |
schoolfrik gebleven. Maar op vrijdag 3 november kon hij Du Perron laten weten dat Het Vaderland hem nu definitief was aangeboden. Ik heb nog speling gevraagd tot Maandag, omdat ik een soort proefbenoeming wil trachten te krijgen, waarvoor ik de hulp van den rector noodig heb. De goede Pannekoek blaakte letterlijk van vreugde, dat Scholte van de baan was. Ritter en Top Naeff zijn geketst. Ik schrijf je dadelijk, als de zaak voor elkaar is.Ga naar eind32 In zijn herinneringen aan Menno ter Braak als journalist klopt de goede Hein 's-Gravesande zich lichtjes op de borst omdat hij het was geweest die Schilt voorgerekend had dat Ter Braak als leraar wellicht voor een proefbenoeming in aanmerking kwam, terwijl men aan Scholte of Ritter bij een benoeming levenslang vast zou zitten. Reeds na een half uur was tijdens de beslissende vergadering de kogel door de kerk: tegen dit argument van Schilt had de directie geen verweer meer. Ik belde Ter Braak, die bij zijn ouders vertoefde,Ga naar eind33 dadelijk op en deelde hem zijn voorlopige benoeming mee. Hij kwam spoedig over en schrok even over de tijdelijkheid daarvan. Ik stelde hem gerust en zo deed hij zijn intrede in de journalistiek.Ga naar eind34 In deze situatie deed Ter Braak zich wel erg gewiekst voor ten opzichte van Du Perron. Want eigenlijk baalde hij omdat het geen vaste aanstelling betrof, terwijl hij tegenover Du Perron de indruk wekte dat hij het voorbehoud wenste om terug naar school te kunnen als het aan de krant niet mocht bevallen. De schooldirectie stond hem een spoedig vertrek toe met mogelijkheid van terugkeer, op voorwaarde overigens dat hij zijn lessen zou waarnemen totdat er een opvolger was benoemd. Maar officieel zat hij nog tot 1 maart 1934 aan de school vast. Op maandag 6 november, toen hij toch al in Den Haag moest zijn voor een lezing voor het genootschap OKK (‘Oefening Kweekt Kennis’),Ga naar eind35 wierp Ter Braak in de namiddag in Riche aan het Buitenhof de volgende zinnen op het papier: Hierbij plechtiglijk, maar in vliegende haast bericht, dat ik sedert een half uur den Heer Henri Borel ben opgevolgd, hopelijk niet naar den ‘geest’. Ik barst nu serieus van het werk, want ik zit nog een tijdje | |
[pagina 196]
| |
aan het leeraarsambt vast en moet al een deel van het werk aan H. Vad. opknappen. Bovendien legde hij, nog plechtiglijker, een Eed onder vrienden af, vervat in deze formule: Ik Menno ter Braak, totnogtoe docent, verklaar hierbij een nieuw dubbelleven te hebben aanvaard, ten einde te trachten het even macchiavellistisch ten behoeve van ‘calenderlijke’ doeleinden te misbruiken als het vorige. Ik roep hierbij als getuigen aan E. du Perron en Elisabeth du Perron-de Roos, van wie ik vriendschappelijke steun altijd als een sine qua non zal beschouwen.Ga naar eind36 Hij zou vooralsnog een derde van de werktijd aan het Rotterdamsch Lyceum werkzaam blijven en twee derde aan Het Vaderland. Op 10 november stond er al een advertentie voor een opvolger in de nrc en nog voor het einde van het jaar was Ter Braak leraar-af. Hij verhuisde in december ook onmiddellijk naar Den Haag. In het ‘orgaan van den schoolbond Rotterdamsch Lyceum’, Onze Schoolspiegel, nam hij afscheid van zijn oude werkomgeving. Waar hij zich jarenlang aan geërgerd had: de lamlendige houding van de leerlingen, hun geeuwende monden die hem deden denken aan geluchte hooischuren, daar wilde hij op de valreep nog graag iets aardigs over zeggen. Hij beweerde dat hij die uitingen steeds meer was gaan waarderen: ‘Ze zijn een aansporing, om boeiender te zijn; ze geven even precies, als de thermometers de warmte van het lokaal, de temperatuur van de les aan’. Nu hij ervan verlost was, verklaarde hij het gebrek aan hoffelijke omgangsvormen als een van de attracties van het leraarschap. Want ook de leraar van zijn kant had het recht de onhoffelijkheden van de pupillen ‘met woeker te vergelden’: Als ik op het Lyceum iets geapprecieerd heb, dan is het dat mengsel, waarin het gezag en de onhebbelijkheid gelukkig altijd ondergeschikt bleven aan de openhartigheid. En als wij zoo nu en dan eens flink comedie tegenover elkaar gespeeld hebben, dan moge ook op dit afscheid van toepassing zijn: comedianten trokken voorbij.Ga naar eind37 | |
[pagina 197]
| |
Een risico nam de komediant Ter Braak wel toen hij op proef bij Het Vaderland ging werken. Het was een risico temeer omdat hij het redacteurschap wilde misbruiken, zij het dan met edele motieven, en hij geen knieval wilde doen voor de smaak van de gemiddelde krantenlezer, terwijl het toch van de goedgunstigheid van de Vaderland-directie afhankelijk was of hij mocht blijven of niet. Dat risico was onmiddellijk verbonden aan zijn salaris en zijn salaris was niet gering. Met ingang van 15 november 1933 nam hij de plaats in van wijlen Henri Borel en zou hij: 1. zorg dragen voor de letteren- en kunstkroniek, die elke zondagochtend in het Vaderland verscheen; 2. het werk doen van een toneelrecensent aan een courant en 3. zich zo spoedig mogelijk wijden aan de verzorging van de rubriek letteren en kunst. Het salaris zal, zoodra U geheel in functie zijt, f. 6000.- bedragen minus 10% crisis-korting, doch zoolang U niet geheel in functie kunt zijn 2/3 van dat bedrag. - Uit de benoemingsbrief van E.A.L. de Lang, waaruit dit citaat komt,Ga naar eind38 blijkt voorts dat Ter Braak anders dan Henri Borel, die enkel medewerker aan de krant was, zich bij vaste benoeming als redacteur van de letterenen kunstrubriek zou mogen beschouwen en in die zin promotie ten opzichte van zijn voorganger maakte, al had Borel geen stuiver minder verdiend. Als leraar te Zaltbommel en Rotterdam had Ter Braak een jaarlijks bruto-inkomen van respectievelijk 2422 en 3640 gulden genoten, zodat hij qua salaris een enorme stap vooruit zette en evenveel ging verdienen als een hoogleraar in die tijd. Ter Braak behoorde daarmee tot de op één na hoogste inkomensgroep (tussen vijfduizend en tienduizend), waar slechts vier procent van alle belastingplichtigen deel van uitmaakten. Bij het salaris zat geen pensioenbijdrage, wel de garantiesom van twintigduizend gulden bij overlijden, die Ant ter Braak inderdaad na zijn dood te beurt viel en waarmee zij later de publicatie van het Verzameld werk zou financieren. Henrik Scholte, de afgewezene, verwerkte de gebeurtenissen op zijn manier door een mythe in het leven te roepen waarin hij de goedheilige was die eigenlijk zijn neus voor het baantje ophaalde. In een mondeling onderhoud over Ter Braak verklaarde hij later: | |
[pagina 198]
| |
Ik heb Ter Braak nog die baan kunnen bezorgen, ƒ 6.000 per jaar was me eigenlijk te weinig, bovendien had ik dan moeten verhuizen.Ga naar eind39 Wat was Het Vaderland voor een krant?Ga naar eind40 Dit Staat- en Letterkundig Nieuwsblad was in 1869 opgezet voor een liberaal lezerspubliek. Een reeks liberale politieke figuren bepaalde het redactionele beleid van de courant, onder wie H. Goeman Borgesius en Antonie Roodhuyzen, welke laatste sedert 1914 politiek hoofdredacteur van Het Vaderland was, tot hij op 19 november 1933 kwam te overlijden. Wie 't Vaderland geregeld leest,
Verwarmt zijn hart, verrijkt zijn geest.
Het blad wenste voor vol, het liefst voor landelijk, te worden aangezien en wilde eigenlijk geen typische stadskrant zoals de Haagsche Courant zijn. Ofschoon landelijk opgezet, werkte de ligging van Den Haag een verspreiding van de krant buiten de stad en naaste omgeving tegen. Politiek-economisch was de krant de spreekbuis van de gezagsgetrouwe, Oranjegezinde, liberaal-conservatieve burgerij in Den Haag en Wassenaar: Het Vaderland richtte zich op de top van de bevolkingspiramide. Ook daarin was dit dagblad de tegenhanger van de Haagsche Courant, die met zijn winkeliersadvertenties voor een plebejersblad doorging. Het Vaderland was ‘unieker dan andere kranten’; het unieke was gelegen in de rol die het in het culturele en vooral in het literaire leven van Den Haag en van heel Nederland heeft vervuld. Het was toch vooral aan de rubriek Kunst en Letteren te danken dat Het Vaderland in Nederland en Vlaanderen een begrip werd. Het is, ook in de naoorlogse jaren, altijd ‘de krant van Couperus en Ter Braak’ gebleven en teerde zo lang op deze reputatie dat er uiteindelijk niets overbleef. Het blad was zozeer van het eigen gezag en kwaliteit overtuigd, dat het niet in de gaten had dat het de strijd met de voornaamste concurrent, de Haagsche Courant, aan het verliezen was. Naarmate het Nederlandse liberalisme conservatiever werd, schoof Het Vaderland steeds meer naar rechts op. Na de oorlog volgde het de lijn van de vvd ‘nauwgezet en trouw’ en werd ‘een gezapige, op zijn lauweren rustende krant’.Ga naar eind41 In 1972 werd Het Vaderland een kopblad van het Algemeen Dagblad, maar de reorganisatie mocht niet baten en tien jaar later, nog geen halve eeuw na Ter Braaks benoeming, | |
[pagina 199]
| |
rolde het laatste exemplaar van de persen. Het hoofdkantoor op de hoek van de Kazernestraat en de Parkstraat 25, ruim honderd jaar oud en al in Ter Braaks tijd een bouwval waar geen cent aan werd besteed, stond te wachten op de sloop. De rubriek Kunst en Letteren werd in 1876 in het leven geroepen tijdens het hoofdredacteurschap van Goeman Borgesius; het Vaderland was daarmee de eerste Nederlandse krant die een dergelijk initiatief nam. Bekende medewerkers aan deze rubriek waren Allard Pierson, Carel Vosmaer, Marcellus Emants en Louis Couperus, die feuilletons, beschouwingen, reisverhalen en wat dies meer zij aan de krant leverdenGa naar eind42 - men denke aan het verschijnen van Eline Vere als feuilleton in de maanden juni tot december 1888. Sedert de benoeming in 1895 van Willem Gerard van Nouhuys als vast letterkundig en toneelcriticus, kreeg de letterkundige rubriek een permanent karakter. Was Van Nouhuys voor Ter Braak nog een historische naam, zijn opvolger Jan Walch maakte deel uit van zijn verre kennissenkring - Binnendijk betichtte, ‘Franciscus nog es toe!’, Walch zowaar eens van bedwaterenGa naar eind43 -, terwijl Borel weer kilometers van Ter Braak vandaan stond. Al met al vormden de kunstredacteuren van Het Vaderland bepaald geen traditie waar hij zich in kon herkennen. Het was, zoals gezegd, een keurige, deftige krant voor de Haagse burgerij, niet zonder kale kak, met veel aandacht voor Indië met het oog op de vele oud-Indischgasten die zich in maar vooral rond de residentie hadden gevestigd. Aan de gemoedelijk keuvelende Borel beleefde dit publiek, naar verluidt in het bijzonder de lezeressen,Ga naar eind44 jaar in jaar uit veel genoegen. Als er iets mis was gegaan met de druk van een artikel van Ter Braak in de krant, kwam het nog jaren later voor dat een zetter tegen hem schreeuwde: ‘das’ de geest van Henri Borel, die komp' U pesten' (alom gelach).Ga naar eind45 Na de dood van Borel had het ook meer in de lijn van de traditie gelegen om de rechts-liberale Ritter met zijn ethische ‘kwijlpen’ aan te stellen - die overigens bij het Utrechtsch Dagblad op de schopstoel zat vanwege zijn te grote aandacht voor nevenactiviteiten en in januari 1934 uit zijn functie ontslagen zou wordenGa naar eind46 - dan de kritische en links-liberale Ter Braak met zijn scherpe, politiserende stijl. Dat de hoofdredactie en de directie echter meteen de voorkeur gaven aan twee representanten van de jongere generatie, Scholte en Ter Braak, bewijst dat men, althans in deze crisisjaren, hechtte aan vernieuwing, aan een krant op - wat Ter Braak spoedig zou noemen - Amerikaanse leest, met pakkende ‘koppen’ en aansprekende ‘leadings’.Ga naar eind47 Ter Braak wist | |
[pagina 200]
| |
precies wat dit inhield, hij formuleerde dit - voor hem volstrekt valse - ideaal zelfs in een van zijn eerste Vaderland-artikelen:Ga naar eind48 De Amerikanen bezitten het patent van een zeker vroolijk, quasiphilosophisch, een beetje sentimenteel en een beetje zakelijk litteratuur-procédé, waarmee zij de menschheid, die in malaisetoestand verkeert, weer wat willen opmonteren. Voorwaarde, schreef hij erbij, is dat men van zulke uitwegen houdt. En dat deed hij niet! Wat dat betreft had directeur E.A.L. de Lang de betere neus om Henrik Scholte als kandidaat naar voren te schuiven, die immers kort daarvoor in de Filmliga uitbundig de Amerikaansche regeneratie na vier crisisjaren had bejubeld.Ga naar eind49 Scholte prees het ‘nieuw en jeugdig élan’ van de Amerikaanse geest met zijn kenmerken van frisheid, mannelijkheid, vitaliteit en openheid, zonder de oppervlakkigheid waar vele Europeanen beducht voor waren. Tussen de verwachtingen van de Vaderland-directie en de bedoelingen van de nieuwe redacteur Kunst en Letteren heerste een spanning die zich spoedig in vermaningen aan het adres van Ter Braak en een groeiend onbehagen van zijn kant zou uiten. Hij ging aanzienlijk meer geld verdienen, maar werd er niet in evenredige mate gelukkiger van. Wel had hij nu meer gelegenheid om zijn eigen dagindeling te bepalen en kon hij soms een paar uur vrijmaken voor eigen werk. Ter Braak had, herinnert 's-Gravesande zich in een wellicht wat weemoedig-nazomerende stemming, bij Het Vaderland ‘volkomen vrijheid van handelen’.Ga naar eind50 Hem was wel gevraagd om elke dag één uur, van half twaalf tot half een, op de redactie te verschijnen voor overleg over de kunstrubriek, maar als hij liever ononderbroken thuis wilde werken, dan was een telefoontje met 's-Gravesande voldoende om te vernemen of er iets urgents was. ‘En als dat niet het geval was bleef hij thuis’. Erg gerieflijk was hun onderkomen op de burelen van de krant trouwens ook niet: de tafels van Ter Braak en zijn collega waren zo smal en zo dicht tegen elkaar geplaatst, dat zij elkaar met de knieën raakten als zij bureauwerk deden. In de praktijk knapte 's-Gravesande de vuile karweitjes op, zoals het corrigeren van stukken en zetsels. Zonder enige gêne durfde Ter Braak hem in een begeleidend briefje bij een aantal artikelen te vragen: ‘Kijk je vooral mijn copie nog even na? Ik ben erg slordig’.Ga naar eind51 | |
[pagina 201]
| |
Tussen de oren zat het met het krantenbestaan voor Ter Braak veel moeilijker. Du Perron, zijn bovenste beste kwaad geweten, feliciteerde hem met de benoeming en hield hem voor één ding niet te vergeten: ... dat krantenwerk niets te maken heeft met je ‘betere persoonlijkheid’. Integendeel, hoe minder er in de krant van die persoonlijkheid komt, hoe integraler zij blijft elders (calenderboek, etc.). [...] Je hoeft jezelf natuurlijk niet geheel te verraden, maar geef niets prijs in deze branche van je bestaan van wat echt is. Bewaar dat voor andere publicaties.Ga naar eind52 Geef niets prijs van je bestaan van wat echt is! Ter Braak zou zich dit adagium ras eigen maken, zoals nog zal blijken. Nog maar tien dagen later schreef hij met een verachtelijke blik op de hoge stapel boeken die hij moest recenseren: ‘Ik lees die boeken van de Schartens c.s. eenvoudig niet; ik ruik ze, snoep even van de inhoud en maak er een stukje woorden over’. Hij nam zich voor het toneel- en het literaire leven te volgen als ‘een puzzle, een goed of slecht geconstrueerde, maar een puzzle’. Voor de rest zou hij lezen en doen wat hij zelf wilde. Alleen de kroniek op zondag achtte hij geschikt ‘om op behoedzame wijze “persoonlijk” te zijn’.Ga naar eind53 Nauwelijks had Du Perron de eerste zondagskroniek gelezen, die Ter Braak op verzoek nota bene van E.A.L. de Lang mede aan Frederik van Eeden had gewijd,Ga naar eind54 of hij sputterde reeds: Ik word een beetje bang als ik zie hoe je half voor de krant, half nog ‘goed’ schrijft [...] Je moet er iets op zien te vinden waardoor je geen schade lijdt als auteur; bv. alle krantenstukjes, dingen betreffend die van belang voor je zijn, beschouwen als ‘vooroefening’ of als vulgarisatie achteraf.Ga naar eind55 Eenmaal betrokken in de journalistiek, meende hij, ben je gedoemd tot degeneratie.Ga naar eind56 Nog in diezelfde maand november 1933, kreeg Ter Braak de eerste vermaning van de hoofdredactie na een minder vleiende kritiek op het Hofstadtooneel,Ga naar eind57 waarna hij zwart op wit eiste: ... dat ik volkomen vrij was in mijn tooneelcritiek, en tot mijn eigen verbazing, die verzekering inderdaad gisteren gekregen! Met een erg | |
[pagina 202]
| |
soumis briefje erbij.Ga naar eind58 Ik had erbij gezegd, dat ik anders weer leeraar werd. [...] De techniek van dit bedrijf is van onschatbare waarde als voorstudie voor mijn nieuwe boek;Ga naar eind59 het ‘calenderschap’ door het journalisme (de gepatenteerde ‘slavenmoraal’) heen, dat is ‘het groote risico’ in optima forma! De grote vraag bleef voor hem hoe hij als journalist zichzelf kon blijven. Hij bedacht dat hij voor de krant voortaan alleen maar al zijn ‘vulgaire bijgedachten’ zou reserveren, terwijl hij al het wezenlijke voor zichzelf zou houden. Daaruit blijkt dat hij de krant als een onvermijdelijke vorm van vulgariseren van de cultuur beschouwde, een typisch staaltje van een elitaire - en weinig liberale - cultuuropvatting. Voor de Ter Braak van de jaren dertig is het volgende dilemma van oneindig belang. Het heeft betrekking op zijn functioneren als eersterangs mens (‘honnête homme’, ‘calender’) in de slavenpraktijk van het journalistendom. Het was een vraag die elke dag opnieuw in zijn leven terugkeerde: ... hoe vind ik een geheimschrift, dat niets verraadt en toch geen ‘onwaarheid’ spreekt!Ga naar eind60 Journalisten beschouwde hij als tweederangs mensen die hun baan als een voorwendsel gebruiken om te verstommen en carrière te maken. Uit zulke uitspraken kan men alleen maar concluderen dat de journalist Ter Braak zich als een kameleon gedragen heeft. Een zekere krampachtigheid kan men dit gedrag niet ontzeggen, al is het de krampachtigheid van elk weldenkend en zelfbewust individu dat een sociale functie uitoefent en daarbij in meer of mindere mate zichzelf moet loochenen. Ter Braak speelde een dubbelrol, waarbij hij het aan de lezers overliet om de sleutel te vinden tot het geheimschrift dat hij hanteerde. Voor een beter begrip van zijn leven is het van niet minder belang om het op te vatten als een toneelspel waarin hij niets van zichzelf verried, maar toch niet onwaarachtig was. Dit ‘dramaturgische perspectief’ blijkt bijvoorbeeld uit de volgende passage: Als journalist schrijf ik voor een publiek van bourgeois, zonder het gevoel, dat ik mijzelf ontrouw wordt. Macchiavellisme, tactiek, schrijven voor een bepaalde ‘laag’. Geheimtaal.Ga naar eind61 | |
[pagina 203]
| |
En weer was het Du Perron die de Ter Braakiaanse geheime code ‘kraakte’ en hem zijn vet gaf: Er is iets onjuists in je principe van ironische verslagjes te geven van tooneel. Drukt deze ironie uit wat jij voelt voor het tooneel? Allerminst. De ironie is zelfs zoo, dat wschl. niemand het merkt. Du Perron loochende de mogelijkheid om vrijheid te bewaren in een situatie van gebondenheid: ‘Er is vrijheid of geen vrijheid; de vrijheid die je noodig zou hebben om te schrijven voor jou en mij heb je bij iedere krant in Holland ten eenenmale niet. Daarmee veroordeelde hij de journalistiek definitief als een corrumperend medium. Du Perron maande Ter Braak vooral zonder ironie over het toneel te schrijven: Tedere andere oplossing is toch een compromis’.Ga naar eind62 Maar was het dan geen compromis om in deze branche niets van je echte bestaan prijs te geven, zoals hij Ter Braak eerder had geraden? Eigenlijk lag het heel eenvoudig: Du Perron vond de journalistiek te min voor Ter Braak, die hij liever zag als een volwaardige fulltimeschrijver, het liefst ver van Nederland vandaan in een intellectueel stimulerend klimaat. Dat doet denken aan de smalende woorden die Jean-Paul Sartre ooit overhad voor de journalistieke literatuurkritiek: ‘Men dient zich te herinneren, dat het merendeel der critici mannen zijn, die niet veel geluk hebben gehad en die op het ogenblik, dat ze begonnen te wanhopen, een rustig baantje als kerkhofportier hebben gevonden’.Ga naar eind63 Ook is het goed te refereren aan de kritiek van een andere grote Europese intellectueel, Walter Benjamin, op de burgerlijke journalistiek: zolang een journalist, hoe revolutionair zijn opvattingen ook mogen zijn, blijft leveren aan de pers zonder dat apparaat binnen de grenzen van het mogelijke in revolutionaire richting te veranderen, heeft zijn opstandige gezindheid geen enkel effect.Ga naar eind64 Want het is gebleken dat het burgerlijke productie- en publicatieapparaat in staat is ontstellende hoeveelheden revolutionaire thema's op te nemen en zelfs te propageren, zonder zelf in gevaar te komen. Ter Braak daarentegen was zo absoluut niet; hij accepteerde de beperkingen en de onvrijheid die bij een baan als journalist waren inbegrepen en waardeerde het gezag, de materiële vergoeding en andere privileges die de functie met zich meebracht. Al leed hij eronder dat hij niet kon zeggen wat hij wilde zeggen en dat hij in een richting geduwd werd waarheen hij niet wilde. Maar nu gold wat voor hem reeds in zijn leraarstijd gold: | |
[pagina 204]
| |
Ik zelf ben met het baantje in het leven gerold en heb nooit anders dan dat compromis gekend. Het gevoel van ‘zich te verkoopen’ heb ik niet meer, wel vaak gehad in het begin.Ga naar eind65 Maar het schuldgevoel bleef nog jaren aan hem knagen. In zijn aantekeningen voor Van oude en nieuwe Christenen verdedigde hij zich in een gedachtegang over ‘Journalistiek’ met het volgende argument: De oppervlakkigheid ervan trekt mij aan, verder eigenlijk niets. De persvrijheid is zooiets belachelijks in het verband van de algemeene dwang, dat daarvan voor mij niet eens sprake is geweest! Ik wist vooruit, dat ik onder dwang zou moeten schrijven.Ga naar eind66 In januari 1934 kreeg hij het enigszins paranoïde gevoel dat De Lang hem wilde ‘lanceeren’, lees: exploiteren.Ga naar eind67 Hij raakte zo geobsedeerd door De Lang, dat hij er wakker van lag: Ik bestudeer dezen ‘leider’ van een ‘bloeiend dagblad’ met groote intensiteit, voor mijn heeren- en slavenmoraal. Het is soms enerverend, dit vak, maar ik betreur het toch niet, de leerarij te hebben verlaten. Dit milieu heeft duizend nieuwe aspecten, ik krijg alle ‘grootheden’ in de buurt en dat materiaal is prachtig. Hij vatte het dilemma op heroïsche wijze op: als hij als schrijver een knip voor de neus waard was, dan moest het hem ook in deze ‘volkomen idiote wereld van den “geest”’ lukken een boek te schrijven dat daar mijlenver bovenuit steeg. Zijn toneelkritieken pende hij 's morgens tussen tien uur en kwart voor elf op, bagatelliseerde hij tegenover Du Perron, verwijzend nota bene naar de meest lyrische, in Nietzscheaanse stijl getoonzette toneelkritiekGa naar eind68 die hij in al die jaren aan het papier kwijt wilde: Soms lukt het, soms niet; maar mijn hersens slapen door, mijn pen beweegt gelijkmatig, en het wordt dadelijk gedrukt en weggesmeten (behalve 1 ex. voor het plakboek). Nietzsche in de eenzaamheid van Sils Maria moet ook zoo te vinden zijn, hoe dan ook. Indien niet, dan was voor mij de heele Nietzsche-solitude een idylle, een gemak, dat hij zich nog kon permitteeren.Ga naar eind69 | |
[pagina 205]
| |
De identificatie met Nietzsche nam langzamerhand zorgwekkende proporties aan. Het toneelstuk dat Ter Braak zo lyrisch ontvangen had, was De knecht van twee meesters (1747) van Carlo Goldoni, uitgevoerd door het gezelschap van Max Reinhardt. Ter Braak was geboeid en verrukt geweest door de Volkomen probleemloosheid ervan: ‘Wonderbaarlijk: men is den ganschen tijd geboeid door niets!’ In de uitspraak zit vervat dat hij als het ware zichzelf, vol van problemen en stress, even was vergeten; het is de gelukssfeer van De vrolijke wetenschap, van Nietzsches vreugde bij het luisteren naar de Carmen van Bizet, die hij hier opnieuw evoceerde: Alle motieven, die wij ‘innerlijk’ plegen te noemen, liggen hier op straat, onder een helderen hemel, zonder de schaduw van het pessimisme of de echo van ‘Hintergedanken’; men moet er eens op letten, deze menschen denken niet, zij praten, zij denken met hun mond, zij denken tegen elkaar aan, zooals men babbelt. De veruiterlijking (of liever: de primaire uiterlijkheid, want er is van innerlijk nooit sprake geweest) der gevoelens staat in de scherpste tegenstelling tot het ‘mijmeren’, ‘grüblen’ of ‘philosopheeren’ van den mensch uit het Noorden. In deze arabesken van het ééne niets naar het andere wordt de Hegeliaansche logica voor ons tijdelijk buiten werking gesteld. Ter Braak had geen talent om gek te worden, anders had hij ook dat wel gedaan om in de slipstream van Nietzsche te blijven. Kijkend naar een foto van de geesteszieke Nietzsche met zijn moeder kreeg hij een brok in de keel. Hij ervoer deze tragedie als de ‘machtige rechtvaardigheid van Dionysos’. De krankzinnigheid, meende hij, kan nooit een argument tegen Nietzsche zijn: de voorzienigheid heeft het zo laten lopen. Zijn Nietzsche-verering maakte dus dat hij zelfs in de voorzienigheid ging geloven.Ga naar eind70 De tragedie van Ter Braak was dat hij het symbool van de eenzame Nietzsche tussen de krantenpersen nodig had om zijn baan als ‘veramerikaniseerde’ journalist vol te houden en tegelijkertijd enige geestelijke vrijheid en zelfachting te bewaren. Maar als het een tragedie was, dan was het toch een typisch Hollands drama omdat Ter Braak zijn zelfstandigheid en vrijheid als intellectueel binnen de Nederlandse verhoudingen alleen kon behouden door zich als journalist aan Het Vaderland te verbinden. Zijn tragedie was het compromis dat hij, de onver- | |
[pagina 206]
| |
zoenlijke, moest maken: het compromis van de intellectueel-met-de-rug-tegen-de-muur in het ‘volkomen burgermansland’ Nederland. De vergelijking met Nietzsche had hij nodig om dit compromis voor zichzelf acceptabel te maken. Du Perron was intussen ‘diep onderin woedend’; hij vond dat Ter Braak bezig was zichzelf ‘te beduvelen, en in het gareel van de maatschappij te gaan loopen’. Hij vroeg zich af hoe dit moest eindigen: met ‘een complete metamorphose of met een uitbarsting’. De identificatie met Nietzsche wees hij als geheel bedrieglijk van de hand: Je speelt ‘les règles du jeu’, bewust dat ze maar ‘les règles du jeu’ zijn. Je bent al zoover, te gelooven dat Nietzsche een idylle beleefde, een onverdiend geluk, misschien bijna een kleineering? als hij ze niet hoefde te spelen. Je kijk is al vervalscht: neem van mij nog aan dat Nietzsche, hoe dan ook, het verdomd zou hebben ze te spelen.Ga naar eind71 De reactie van Ter Braak is ineens verbazingwekkend, want ze heeft iets van een schuldbekentenis, een biecht. Hij bedankte zijn vriend voor de uitgedeelde ‘stoot’: Dit is definitief afgeloopen; ik schrijf eenvoudig niet meer dan ik met een zekeren lust kan doen. Willen de heeren mij er na den ‘proeftijd’ uitgooien, omdat ik niet aan hun amerikaansche ideaal beantwoord: O.K. De aanval van werkdrift en zelfverloochening had ‘absoluut een psychotisch karakter’ gedragen, ‘al realiseerende ben je onverwacht jezelf volkomen kwijt’. Maar dat hij een conformist was, zoals Du Perron tussen de regels bedoelde, liet hij niet over zijn kant gaan: In ‘het maatschappelijk gareel’ loop ik nu al vijf jaar, daarin is voor mij niet de minste principieele wijziging gekomen. Jouw afschuw daarvan deel ik eenvoudig daarom niet, omdat het inhaerent is aan het leven van een individu in de samenleving. Het is zaak geen dupe te worden, het andere is voor mij niets anders dan bijzaak. Dit gezegd hebbende, moest hij een heksentoer uithalen om de identificatie met Nietzsche overeind te houden. Hij deed dat nu the other way | |
[pagina 207]
| |
around, namelijk door Nietzsche te parkeren achter een typemachine aan de Parkstraat, waar de burelen van Het Vaderland gevestigd waren: ‘Ik ben er volstrekt niet zeker van, dat Nietzsche geen goed redacteur van “Het Vad.” zou zijn geweest, als hij een betere gezondheid had gehad’. Stel je eens voor: Nietzsche, Dr. Friedrich. Redacteur van ‘Het Vaderland’. g. Röcken bij Lützen (Duitschland) 15.10.1844. Ter Braak hield onverminderd vast aan zijn Nietzsche-identificatie. Dat houvast liet hij zich niet afnemen. In zijn aantekeningen voor het boek dat Van oude en nieuwe Christenen zou gaan heten, nam hij onder het lemma Eenzaamheid nogmaals de gedachte op die hij spoedig na zijn benoeming aan Het Vaderland in januari 1934 tegenover Du Perron had geuit: Voor ons (zonder pensioen van de universiteit Bazel) is het zaak, de eenzaamheid van Nietzsche tusschen de krantenphrasen te vinden. Zij moet daar evengoed te vinden zijn als in Sils-Maria.Ga naar eind72 In vergelijking met Nietzsche had de beklagenswaardige Ter Braak het nog een graad erger, want hij was verstoken van een pensioen. Maar had Ter Braak het ooit opgebracht op zo'n waardige wijze arm te zijn als Nietzsche had gekund?Ga naar eind73 Stel je eens voor: Braak, Dr. Menno. Litterator. | |
[pagina 208]
| |
Gelukkig besefte hij dat hij zijn eigen zaken op te knappen had, en al leek hij op Nietzsche (en Du Perron op Multatuli), ‘wij zullen (goddank trouwens!) geen copie van hun leven leven’. Door de vlijmende verwijten van Du Perron tot uiterste openhartigheid gebracht, kwam hij tot een uitspraak die, gezien zijn levenseinde, als een vloek, een onheilsprofetie over zijn resterende jaren zweeft: Er is voor mij maar één werkelijk heroïsche consequentie van het onmaatschappelijke standpunt: de zelfmoord. Die beslist, of iemand zoozeer haat, dat hij eenvoudig de aanraking niet velen kan. Al het andere is hangen tegen de maatschappij aan, kleine gunsten voor haar verrichten en in de kleinheid van die gunsten en diensten een soort bevrediging zoeken. Hij beschouwde het als zijn lot de maatschappij te accepteren, niet zoals zij is, maar omdat zij er is. ‘Ik zelf kan trouwens niet anders rebelsch leven dan midden in burgermilieu's, en voortdurend er in onderduikend’.Ga naar eind74 Dat was Ter Braak: een rebel die de burgerlijkheid nodig had om rebels te kunnen zijn - en vice versa. Die de vereenzelviging met Nietzsche nodig had om Ter Braak te kunnen blijven, zodat hij tussen de krantenpersen altijd ook een beetje in Sils-Maria was, op huwelijksreis. Er zijn onprettiger dagdromen denkbaar om je werk enigszins draaglijk te kunnen houden! En ook al was Du Perron niet af te brengen van zijn stelling dat je opgegeten wordt door de krant, ‘al je geestelijk sperma wordt meteen omgezet in druklettertjes’; hij bewonderde Ter Braak om de ‘frischheid en de werkkracht waarmee je telkens weer zulke goede artikelen weet voort te brengen, die, ook als ze journalistiek zijn, dan toch nog behoren tot de allerbeste journalistiek’.Ga naar eind75 Daar kon Ter Braak het mee doen: al was hij maar journalist, dan wel de allerbeste. Het tekent Ter Braak dat hij met die beperking kon leven en niet tegen zijn vriend zei: stik erin. Het duurde bijna een vol jaar voordat Ter Braak zijn vaste aanstelling bij Het Vaderland kreeg en hij moest er bij ‘het ondier’ De Lang om zeuren.Ga naar eind76 Deze gaf hem bij die gelegenheid de wens te kennen zo nu en dan ‘sentimenteler’ te schrijven, al deed hij het alleen maar voor de ‘dames’. Ter Braak huiverde... |
|