Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
II Het jaar Nietzsche - en het jaar Hitler
| |
[pagina 161]
| |
Hoofdstuk 9
| |
[pagina 162]
| |
op het hart gedrukt, ‘dus ik heb niets te “angsten”. Het lijkt me al maar beter, om te trouwen!!’Ga naar eind3 Ant was vanaf september 1932 uit het ouderlijk huis vertrokken en had in de Openbare Bibliotheek en Leeszaal te Leiden een plaats gekregen in het kader van een opleiding tot leeszaalassistente. Ant Faber wilde het liefst minstens een jaar zelfstandig zijn voordat zij met Menno ter Braak trouwde. Vanwege haar veelvuldige hoofdpijnen had ze een kamer betrokken in Scheveningen, dichtbij zee. Het duurde Ter Braak allemaal erg lang. Bovendien had hij een uitgesproken afkeer van het bibliotheekwezen. Hij zag de Openbare Leeszaal als een typisch sdap-instituut, waarachter een ‘soort eigenzinnige aanstellerij voor het “Hoogere”’ schuilging.Ga naar eind4 Ook hier stoorde hij zich aan de domineeswereld en de ouderlijke sfeer waarvan hij afscheid genomen had, maar die hij in de persoon van Ant Faber toch weer omarmde. Het liefst zag hij haar zo spoedig mogelijk uit de greep van de ‘cultuurhengelaars’ bevrijd. In het voorjaar van 1933 voelde hij zich om meer dan één reden beroerd en overwerkt. Er waren spanningen in de redactie van het tijdschrift Forum, waar zijn vriend E. du Perron telkens weer uit dreigde te stappen. Op zaterdag 4 maart 1933 werd tijdens een vergadering inderdaad besloten dat hij als redacteur zou heengaan.Ga naar eind5 De in Frankrijk wonende Du Perron ervoer zo'n algehele weerzin tegen de tijdgeest dat hij het - naar zijn mening - Hollandse literaire gekneuter van Forum niet meer kon verdragen. Ter Braak had het ook moeilijk met zijn leraarsbaan aan het Rotterdamsch Lyceum. Hij maakte zich grote verwijten een zoon van de Rotterdamse rechter S.N.B. Halbertsma een draai om de oren te hebben gegeven. ‘De jongen deed niets ergerlijks, maar ik kon hem opeens niet zien’. Hij voelde zich zelfs een ‘halve moordenaar’.Ga naar eind6 Mr. Halbertsma liet de zaak niet passeren en klaagde bij het schoolbestuur dat Ter Braak zijn zoon God had ‘afgenomen’. Halbertsma junior zou echter een halve eeuw later nog verklaren dat hij alleen voor Ter Braak, ‘de meest inspirerende man van allen’, het Lyceum nooit had willen missen.Ga naar eind7 Maar er volgden meer klachten tegen deze leraar. De hervormde Rotterdamse predikant F.J. Krop, een impulsief man en heftig antibolsjewist, vond dat zijn zoons Marcel en Erik, beiden leerlingen aan het Rotterdamsch Lyceum, onder de ‘verderfelijke invloed’ van Ter Braak stonden. Deze zou zijn jongste zoon werken van Multatuli hebben geleend en in de klas het toneelstuk Ubu roi van Alfred Jarry hebben behandeld, met zijn ‘flauwe grappen en liederlijke | |
[pagina 163]
| |
taal’ volgens Krop louter iets voor ‘dronken studenten’. Ook persoonlijke uitlatingen van Ter Braak zouden niet door de beugel kunnen. Een opstel van Erik Krop had hij in de klas afgedaan als ‘bombast en een aaneenschakeling van holle frazen’. Was dat misschien nog Ter Braaks goed recht, de woorden die hij daaraan had vastgeknoopt konden volgens Eriks vader echt niet door de beugel: ‘Alleen tekst en gezang ontbreken’. Predikant Krop ging er toe over Ter Braaks Afscheid van domineesland te bestuderen en kwam tot de conclusie van ‘negativisme’ en ‘bijtend sarcasme’. De docent was door deze beschuldigingen niet geïntimideerd en hield voet bij stuk: Het spijt mij oprecht, dat U geen mondeling onderhoud met mij wenscht. Ik zou zeer gaarne kennis maken met iemand, die zoo in alle opzichten mijn antipode is en mij zelfs zoozeer au sérieux neemt, dat hij een spionnagedienst onderhoudt, om mijn gedragingen te observeeren, en buitendien mijn boeken leest. [...] Om thans reeds overduidelijk te zijn: ik zou U ongelooflijk graag in Uw gezicht zeggen, wat ik van U denk. Onder een kopje thee. Wij kunnen gemoedelijk blijven, maar de duidelijkheid zal mijnerzijds niets te wenschen overlaten! Voor spionnage en aanverwante takken van bedrijf heb ik, wegens drukke ambtsbezigheden, geen tijd. Krop schakelde de schoolleiding in, maar liet het niet op een verzoening aankomen en besloot zijn zoons, die Ter Braak adoreerden, van het Rotterdamsch Lyceum te halen en naar een andere school te sturen.Ga naar eind8 Ter Braak realiseerde zich dat hij onmogelijk in dit vak kon blijven tot zijn vijfenzestigste: ‘Mijn heele “wezen” zegt momenteel neen. Maar ik heb geen cent, wil niet van mijn pen gaan leven (een hopelooze zaak trouwens, in Holland)’.Ga naar eind9 Hij solliciteerde bij de school waar hij zijn leraarsloopbaan in 1929 begonnen was, de vierde vijfjarige hbs te Amsterdam, want zowel de hoofdstad als de jaarwedde van vijfduizend gulden lokten hem, doch het vooruitzicht van de grote klassen - dertig leerlingen was toen een formidabel aantal - en het vele correctiewerk schrikten hem af. Maar al gauw bleek dat hij daar geen enkele kans maakte.Ga naar eind10 Op maandag 30 januari van dat jaar had in Berlijn de Machtübernahme door Hitler plaatsgevonden. De volgende dag fietste Ter Braak van school naar huis over de Heemraadsingel en liet hij zich te- | |
[pagina 164]
| |
genover een van zijn leerlingen ontvallen: ‘Dit is onvoorstelbaar, de nacht zal over Europa vallen’.Ga naar eind11 Een andere leerling van Ter Braak aan het Rotterdamsch Lyceum, Kees Dutilh, zou van dit inzicht zo sterk doordrongen raken dat hij in de Tweede Wereldoorlog bereid was zijn leven te geven als vrijheidsstrijder. Deze zoon uit een bekende Rotterdamse advocatenfamilie bedreef tijdens de bezetting militaire spionage, werd gearresteerd en na bijna een jaar van gevangenschap in februari 1944 geëxecuteerd. De aangrijpende brieven die Dutilh gedurende zijn detentie aan zijn vader schreef, laten zien dat Ter Braak niet voor niets veel affiniteit met deze pupil had gevoeld.Ga naar eind12 In Forum van mei 1933 publiceerde Ter Braak een kras artikel met de titel ‘Hitler, Ebenbild des Herrn’, waarin hij niet alleen geducht de draak stak met het Duitse staatshoofd, maar er ook blijk van gaf diens Mein Kampf te hebben geraadpleegd. Leest men in dit boek, constateerde hij, ... dan wordt men in de eerste plaats getroffen door het volkomen ontbreken van alle moeizame intellectueelen-verantwoordelijkheid; het geheele betoog is ingesteld op het effect voor den burgerman, die iets meer dan lezen en schrijven heeft geleerd, die het élan van de verkiezingscampagne, maar ook den haat tegen het twijfelen bezit; die echter bovendien een goedklinkende phrase uit de studeerkamer uitstekend weet te waardeeren als een goedkoope garantie der aangeworven vooroordeelen. De titel van het artikel was ontleend aan een passage in Mein Kampf waarin Hitler beweert dat de Ariërs ‘Ebenbilder des Herrn’ (‘evenbeelden van de Heer’) voortbrengen en niet zoals de joden ‘Missgeburten zwischen Mensch und Affe’ (‘misgeboorten tussen mens en aap’).Ga naar eind13 ‘Hitler, Ebenbild des Herrn’ was het eerste van een aantal artikelen van Ter Braak tegen de nieuwe Duitse machthebber. Nog geen jaar na dato maakte de fascistoïde Albert Kuyle in De Nieuwe Gemeenschap een analyse van de relatie Ter Braak-Hitler. Het artikel had een bijzonder verraderlijke dubbele bodem, omdat het voor de goede lezer zinspeelde op Ter Braaks geslachtelijke onmacht - kennelijk was dit thema tot het roddelcircuit doorgedrongen - en deze in verband bracht met zijn poëtica zowel als met zijn politieke houding. Kuyle, die in 1929 nog Ter Braaks Cinema militans had uitgegeven en toen nauwelijks wist hoeveel | |
[pagina 165]
| |
stroop hij hem om de mond moest smeren, had zich nu geërgerd aan Ter Braaks laatdunkende uitspraken over Hitler: Hij is doodelijk bang, doodelijk angstig voor Hitler, en heeft een jaloersche bewondering trouwens voor eenieder die flink, krachtig, sterk, groot en machtig is. Hij heeft dit waarschijnlijk als leeraar voor zijn rector, en als wandelaar voor den verkeersagent. Hij heeft geholpen de litteraire ‘vent’ te creëeren, omdat geen sterveling er ooit aan zou denken het woord vent in de gewone beteekenis tegen hem te gebruiken. Een aardigheidje waarover ik hem, als het mij eens lust, uitvoerig a faire zal nemen.Ga naar eind14 Ter Braak nam wraak op deze stoot onder de gordel door het ‘varken’ Kuyle voor een groot publiek te wassen: hij kraakte diens crisisroman Harten en brood.Ga naar eind15 De polemiek laat zien hoezeer de literatuur van de jaren dertig doordrongen raakte van de politiek. Een trap onder de gordel bleek daarbij volstrekt niet ongebruikelijk. Ter Braaks Duitsland-beeld was gebaseerd op zijn ervaringen uit de eerste maanden van 1927: de Duitsers waren een halfbarbaars volk, smachtend naar een beetje beschaving, maar beter in het simuleren dan in het werkelijk tentoonspreiden van beschaving. Iemand, die zooals de schrijver dezes, eenigen tijd in Duitschland heeft geleefd, zij het dan ook onder de republiek van Weimar, weet, dat wat thans gebeurt, eigenlijk met partijpolitiek weinig te maken heeft. De mythe van volk, bloed en aanverwante begrippen die in Duitsland reeds sedert de vrijheidsoorlog tegen Napoleon beleden werd, is alleen maar door het nationaal-socialisme nieuw leven ingeblazen. Wat ineenstortte was slechts de façade van een cultuur: ... een universiteitsbeschaving overloopend van philosophisch jargon, gespecialiseerd tot in het monsterlijke, maar met een essentieel gebrek aan harmonie, was het symbool van een volk van denkers en dichters, dat denken en dichten maar uiterst zelden tot een synthese had kunnen vereenigen. | |
[pagina 166]
| |
Het nationaal-socialisme kwam voor Ter Braak niet uit de lucht vallen. Het Duitse probleem ging naar zijn oordeel terug tot het jaar 9 na Christus, toen Varus en zijn Romeinse legioenen een vernietigende nederlaag leden in het Teutoburger Woud. Toen werd bepaald dat het Duitsland aan gene zijde van de ‘limes’ niet zou worden geromaniseerd, omdat het geen deel zou uitmaken van het Imperium Romanum. Tijdens het verdelingsverdrag van het Frankische Rijk te Verdun in 843 kwam het westelijke deel binnen de Romaanse invloedssfeer, terwijl het oostelijke, Germaanse, deel zijn ‘barbaarsche’ status behield. Latere Duitse keizers die de universele idee van een christelijk keizerschap te openlijk naar voren brachten - Ter Braak doelde daarmee natuurlijk ook op de held van zijn proefschrift, Otto iii -waren telkens gestuit op een hardnekkig verzet van de Duitse stammen. Uit alle eeuwen waren er voorbeelden aan te voeren waaruit bleek hoezeer het Duitse volk altijd ‘buiten de limes’ was gebleven. Duitsers met kosmopolitische ideeën zoals Goethe, Heine en Nietzsche hadden ‘de tragiek van die breuk’ het pijnlijkst ervaren, de twee laatsten zelfs in de bitterheid van de ballingschap. Vrijwel meteen begreep Ter Braak dat het regiem van Hitler voor de eerste tijd tamelijk vast in het zadel zou zitten. Duitsland had zijn kosmopolitische oriëntatie opgegeven voor geestelijke autarkie.Ga naar eind16 Ter Braak zou zich in de loop van 1933 intensief verdiepen in het wezen van het nationaal-socialisme, onder andere door de lectuur van Konrad Heidens Geschichte des National-Sozialismus,Ga naar eind17 die niet alleen een meesterlijke psychologie van de ‘Führer’ gaf, maar ook aantoonde ‘uit welke zonderlinge mengeling van groezelig mysticisme en politiek ressentiment Hitler tenslotte naar boven kwam’.Ga naar eind18 Van Heiden leerde hij bovendien dat het nationaal-socialisme de ideologische representatie is van de ‘rabiaat geworden kleinburgers’. Een van de hoofdbestanddelen van de nationaal-socialistische ideologie, het volkse denken, had naar Ter Braaks mening niets meer te maken ‘met het zeer menschelijke gevoel voor eigen bodem en eigen landaard’: ... het is een romantische fata morgana en tevens de hysterisch bejubelde compensatie voor individueele minderwaardigheidsgevoelens, | |
[pagina 167]
| |
schreef hij in augustus 1933 in de nrc.Ga naar eind19 De Germaanse obsessie met het rassenvraagstuk achtte hij nog het beste bewijs voor de Duitse halfbarbarij. Wel stelde hij niet zonder leedvermaak, dat deze halfbeschaafde natie ‘door Joden telkens weer bij den neus is genomen, en bovendien dat geen mens ontkennen zal dat er een Jodenprobleem bestaat’. Voor een liberaal burgerman a la Ter Braak was dat laatste toen kennelijk nog een vanzelfsprekendheid. Jaren later gaf hij in een artikel over ‘De Joodsche geest en de litteratuur’ aan wat hij onder het ‘Jodenprobleem’ verstond - het is goed daaruit nu te citeren om geen misverstanden te wekken: ... het probleem van het Jodendom als volksgroep onder andere volksgroepen, van de verhouding der Joden tot de Europeesche cultuur en van het anti-semitisme als ressentiments-manifestatie.Ga naar eind20 Voor Ter Braak zouden dit altijd problemen blijven. Hij zou een jood altijd in de eerste plaats blijven karakteriseren als een jood, met in de regel verscheidene negatieve associaties maar eventueel ook positieve connotaties. Hij behield de ambivalentie waarvan reeds Nietzsches verhouding tot het jodendom in de Europese cultuur getuigde. In zijn uiteenzetting over de ‘Jood als litteraat’ onderscheidde hij enerzijds de imitator, de clichéfabrikant, dus verwerpelijk, anderzijds de wegbereider van een internationale cultuur en de bemiddelaar tussen nationale culturen, wier nationale afzondering voorgoed verstoord was - dus noodzakelijk. Geheel in navolging van Nietzsche wist hij ‘de jood’, zoals toen nog veralgemeniseerd werd, te waarderen zonder hem te overschatten als de culturele bemiddelaar tussen de Europese naties en hij erkende daarmee de grote betekenis van het jodendom voor een onderwerp waar hij grote waarde aan hechtte: de eenwording van Europa. Toch volgde ook hier een ‘maar’: ... hij [Nietzsche] ziet echter tevens helder de grenzen en gevaren van dat bemiddelaarschap en is nooit de dupe geworden van het Joodsche aanpassingsvermogen, dat vaak den schijn aanneemt van originaliteit, terwijl het eigenlijk op cultureele ‘mimicry’ berust.Ga naar eind21 Daarmee wilde hij zeggen dat joden doorgaans voortreffelijke toneelspelers zijn. Vanwege zijn herhaaldelijk geventileerde afkeer van indivi- | |
[pagina 168]
| |
duele joden zou men Ter Braak als een antisemiet kunnen bestempelen, ware het niet dat zijn uitlatingen nergens wijzen op een systematische afkeer van alle joden. Maar dubbel en tegenstrijdig was hij bepaald wel. Hij had moeite met het onderwerp. In Hitlers Mein Kampf hekelde hij de visie dat het jodendom een duivelse macht in de goddelijke Arische geschiedenis zou vertegenwoordigen. Hij zag het antisemitisme in al zijn manifestaties als een typisch symptoom van de nawerking van oude apocalyptische voorstellingen op de volkspsyche: de angst voor de duivel neemt hier de schijn aan van een rassenleer.Ga naar eind22 Aan Ter Braaks voorstellingen lag echter ook een apocalyptisch schema ten grondslag. Alleen was in dit ‘masterplan’ voor het jodendom een positieve rol weggelegd, wat eigenlijk neerkwam op een omkering van het jodenbeeld van Hitlers nationaal-socialisme. Dit tegenschema is terug te vinden in Ter Braaks interpretatie van een roman van Joseph Roth, waarbij het in de eerste plaats natuurlijk om een voorstelling van Joseph Roth gaat, maar waarbij alle genoemde motieven ook aan te wijzen zijn in zijn eigen denken.Ga naar eind23 Roth neemt het middeleeuwse motief weer op: de wereld sterft ‘een langzamen, killen dood aan haar eigen talenten’. In onze wereld dreigt alles wat ons ten goede gegeven is, de techniek, de uitvindingen, het verstand, ons ten kwade te gedijen. Er ontstaat op aarde een schaduwwereld, een Hades vol schimmen: de moderne Hades is Hollywood. De mensheid leeft in verblinding en herkent de antichrist niet in zijn talloze schijngestalten: Amerika, de Sovjet-Unie, ons eigen werelddeel, Europa. Het centrale punt in deze ontwikkeling wordt het probleem van de gerechtigheid. Dit is speciaal een joods probleem: ... want welk volk is nauwer bij de gerechtigheid betrokken dan het volk, dat zich op het recht moet beroepen als eenige macht tegenover de machtsmiddelen van numeriek sterker volken, bij wie het vaak slechts officieus gastvrijheid geniet? Het ‘Joodse vraagstuk’, besefte hij met de nodige zelfkennis, is vooral ook een vraagstuk van de niet-joden: ‘het omvat de verdrongen complexen, de minderwaardigheidsgevoelens, de angst en de hysterie van den Europeaan; het is het probleem van de Europeesche cultuur zelf’ - een interessante gedachte die na de oorlog meer bekendheid zou krijgen uit de mond van Jean-Paul Sartre (Réflexions sur la question juive, | |
[pagina 169]
| |
1946).Ga naar eind24 Ter Braak wees erop dat de nazi's zich in hun antisemitisme zeer ten onrechte op Nietzsche beriepen, want deze had immers een tegenovergestelde boodschap verkondigd: Als er bij Nietzsche [...] van ras sprake is, dan veronderstelt dit ras de versmelting der rassen in een vereenigd Europa: alleen uit den Europeeschen massamensch kan de Uebermensch geboren worden.Ga naar eind25 Een strikt Nederlands-nationale kwestie was de volgende. Op 4 februari was er op de Nederlandse kruiser de Zeven Provinciën bij Sumatra muiterij uitgebroken onder de matrozen als gevolg van een verlaging van de soldij. Hoe reageerde Ter Braak op dit evenement dat in het gehele land grote emoties losmaakte?Ga naar eind26 Hij bracht in Forum een opmerkelijk saluut aan de commandant P. Eikenboom, die ondanks de waarschuwing voor een dreigende muiterij op zijn schip de bewuste zaterdagavond op de sociëteit aan wal had doorgebracht - met alle fatale gevolgen van dien. De lafheid van deze zeeofficier, zijn onwil om uit vaderlandsliefde a la Van Speyck glimlachend zijn leven te offeren ‘in een vlaag van begenadigde domheid’, kwam Ter Braak sympathiek voor. Du Perron was het hier overigens totaal mee oneens en vond de vaderlandlievende zelfopoffering van Van Speyck bewonderenswaardiger.Ga naar eind27 Op 26 april waren er kamerverkiezingen die een ondersteuning voor het drastische regeringsbeleid betekenden. De sdap verloor twee zetels; Hendrik Colijn kwam aan het hoofd van een crisiskabinet. Van 25 tot 28 mei 1933 werd te Dubrovnik het elfde internationale pen-congres gehouden. Na van de voorzitter spreekrecht te hebben gekregen, vroeg de Duitse schrijver Ernst Toller zijn landgenoten wat zij hadden gedaan om de boekverbrandingen en jodenvervolgingen te stoppen. Hij had het woord nog niet genomen of de Duitse delegatie verliet de zaal. Hierna stormde de Nederlandse schrijfster Jo van Ammers-Küller naar voren en verklaarde emotioneel dat zij het optreden van Toller een schandaal achtte. ‘Nog nooit is een deputatie van Nederlandsche auteurs zoo deplorabel voor den dag gekomen als hier’, fulmineerde Ter Braak in Forum, terwijl hij mevrouw Van Ammers-Küller neerzette als ‘onze derderangs-producente voor de leesportefeuille par excellence’. Voor het pen-congres betreurde hij het dat het gezellige onderonsje van boekenleveranciers zo wreed was verstoord.Ga naar eind28 De massale | |
[pagina 170]
| |
boekverbranding waartegen Toller protesteerde, had op 10 mei 1933 in Duitsland plaatsgevonden. De Duitse bevolking bewees volgens Ter Braak hiermee eens te meer de gehoorzaamheid aan het nieuwe Derde Rijk te verkiezen boven de bijna anarchistische vrijheid van de Republiek van Weimar. Maar hij wist: dit was geen zuivering door het vuur, maar louter vernietiging.Ga naar eind29 Al deze omstandigheden en voorvallen brachten Ter Braak tot op de rand - of over de rand van de depressie. Hij kon niet schrijven in zijn vrije tijd en zijn gedachten ‘belegerden’ hem.Ga naar eind30 Maar hij knokte zich er doorheen en schoot in de teruggetrokkenheid van het ouderlijke Eibergen ‘goed op’ met de Zieke, zoals hij het onbedoeld wat humoristisch uitdrukte.Ga naar eind31 Alleen het slot van het boek - Politicus zonder partij - bleef hem kwellen, zoals dat bij veel van zijn boeken het geval was. Hij wilde zich op één standpunt vastleggen, maar kon het niet. Naar alle kanten had hij zich door middel van ironie en humor de nodige speelruimte veroverd om niet onmiddellijk ‘beschikbaar’ te hoeven zijn. Beschikbaar - ‘disponible’ in de term van een geëngageerd schrijver als Du Perrons Franse vriend André Malraux, wiens La condition humaine toen net verschenen was - wilde zeggen: gereed en gemotiveerd om te handelen voor een concreet maatschappelijk doel. Ter Braak had echter in zijn nieuwe boek de ernst van het leven aan alle kanten zozeer gerelativeerd, dat hij in de praktijk worstelde met het feit ‘dat ik au fond een ernstig mensch ben en geen “humorist”’.Ga naar eind32 Hoe loste hij deze tegenspraak op? Door het boek een open einde te geven - wat hij bij praktisch al zijn boeken deed. En waarmee hij de ‘ernst’ voor zich uitschoof als een nog altijd in te lossen belofte. Met andere woorden: hij bleef zo lang mogelijk de relativist en de humorist spelen. De burgerlijke maatschappij kraakte - meenden de vrienden - in haar voegen. Het werd een ongeluksperiode, wist Du Perron, ‘voor ons allen, die meenden dat wij er niets mee te maken hadden!’ Vanwege de centen, dacht hij, zouden zij allen door de knieën gaan, hun vrijheid verkwanselen en zich aanpassen.Ga naar eind33 Ter Braak reageerde op deze situatie door een op het eerste oog heel burgerlijke stap te zetten: te huwen, alsof hij zich in een situatie van ontwrichting wilde verankeren - zoals hij ook in zijn werk zekerheid liet prevaleren boven vrijheid, dus: leraar in plaats van onafhankelijk schrijver. De bestemming van zijn huwelijksreis was ook al weinig onconventioneel: Zwitserland, omdat zoals hij schreef, ‘ik nog nooit een Alp heb gezien’.Ga naar eind34 Onder geen beding wilde hij | |
[pagina 171]
| |
overigens naar het land van Hitler. Maar er was een veel specifieker reden om speciaal naar Zwitserland te gaan en bovendien naar een speciale plek in het Alpenland. Op 20 juni nodigde hij zijn aanstaande vrouw uit met de woorden: Ik hoop morgen de epiloog van mijn boek te schrijven; dan is het af en ben ik voorloopig ‘werkeloos’. Zou je er voor voelen, dezen zomer naar Sils Maria te gaan, voor een paar dagen? Ik wou zoo graag eens zien, waar Nietzsche gewerkt had, en het schijnt een schitterend mooie natuur te zijn.Ga naar eind35 Het merengebied in het dal van de Inn bij St. Moritz in het Ober-Engadin mag tot de mooiste landschappen van Zwitserland zo niet van de wereld gerekend worden. De filosoof Friedrich Nietzsche ontdekte zijn lievelingsoord bij toeval op een moment dat het Alpentoerisme nog een zaak was van adellijken en hooggeleerden. In de jaren 1881-1888 bezocht hij zomer na zomer het vlekje Sils-Maria. Alleen zijn - smartelijk mislukte - amoureuze avontuur met de Russische femme savante Lou von Salomé wist hem in 1882 van een bezoek te weerhouden. In dichterlijke woorden prees hij Sils-Maria als het ‘liefelijkste hoekje ter aarde’, dat ‘onbevreesd naast de verschrikkingen van de eeuwige sneeuw is gaan liggen’. Met zulke citaten kan de Verkehrsverein van Sils tot op de dag van vandaag zonder te pochen wereldwijd reclame maken: ‘hier, waar Italië en Finland een verbond zijn aangegaan en zich het vaderland van alle zilveren tinten van de natuur schijnt te bevinden’.Ga naar eind36 In deze natuur vond Nietzsche zichzelf als een dubbelganger terug. Hij bewoonde te Sils een allereenvoudigst kamertje in een schuw van de straat gelegen boerenhuisje. ‘Aan mijn horizon’, schreef hij hiervandaan, ‘zijn gedachten opgestegen, zoals ik ze nog nooit heb gezien’. Sils-Maria is het oord waar hem in augustus van 1881 bij een piramidaal rotsblok aan de oever van het meer van Silvaplana, ‘6000 voet boven de zee en veel hoger boven alle menselijke dingen’, als bij een mystieke gewaarwording de idee van de ‘ewige Wiederkunft des Gleichen’ overviel. Hier concipieerde hij een aantal van zijn belangrijkste werken, onder andere Also sprach Zarathustra en Jenseits von Gut und Böse. Als ‘goede Europeaan’ voelde Nietzsche zich volkomen thuis in dit landschap dat met zijn talloze transparante, gloeiende kleuren ‘alle tegenstellingen, alle gemiddelden tussen het ijs en het Zuiden’ in zich verenigt.Ga naar eind37 Spoedig na zijn | |
[pagina 172]
| |
dood in 1900 werd Sils-Maria tot een pelgrimsoord van Nietzscheanen en van hen die hardnekkig voorgeven dat niette zijn - en die daarmee in de geest van de meester handelen, want Nietzsche wenste geen slaafse volgelingen. Grote namen staan opgetekend in de gastenboeken van de hotels ter plaatse. Van Walter Benjamin en Paul Celan tot Kurt Tucholsky en Stefan Zweig, zij allen bezochten Sils-Maria en traden in de voetsporen van Nietzsche om de bezielende en bevrijdende werking van het landschap te ondergaan. Waarom ook Menno ter Braak niet - de Nederlandse interpretator van Nietzsche?Ga naar eind38 De figuur van Nietzsche was voor Ter Braak vooral veel gaan betekenen toen hij in de nasleep van zijn dramatisch mislukte verloving met Gerda Geissel op paasmaandag 6 april 1931 in de trein naar de Duitse hoofdstad geheel in de ban van Nietzsches Jenseits von Gut und Böse was geraakt. Dat hij Jenseits ‘toevallig’ ter hand had genomen, zoals hij opmerkt, lijkt een leugen om bestwil om het geluk van deze ‘ontmoeting’ op die onheilsdag beter te laten uitkomen.Ga naar eind39 Nu, anderhalf jaar later, wilde hij met zijn nieuwe bruid, Ant Faber, op huwelijksreis naar de plek waar hij in nader contact dacht te komen met de filosoof wiens onafhankelijkheid en integriteit hem zozeer tot steun waren.Ga naar eind40 Naar de plek waar Jenseits von Gut und Böse het licht zag, het boek waarvan het voorwoord, gedagtekend ‘Sils-Maria, Oberengadin, Juni 1885’, begon met de zin: ‘Aangenomen, dat de waarheid een vrouw is - wat?’Ga naar eind41 Dan - schreef Nietzsche, hebben de meeste filosofen geen verstand van vrouwen. Zo ook verging het Ter Braak in deze jaren: van bruid naar bruid, van Nietzsche naar Nietzsche, op zoek naar meer waarheid. Bij Ant Faber zat hij met deze filosoof trouwens goed; hij was een vertrouwde naam in huize Rozenhof te Zutphen, waar men hem familiaal als ‘oom Frits’ aanduidde.Ga naar eind42 Nietzsche was voor Ter Braak de hogere macht die de aardse banden moest bezegelen, want toen Elisabeth de Roos en Du Perron in mei 1932 met elkaar trouwden, vroegen en kregen zij van hem als huwelijksgeschenk de Kröner-editie van Nietzsches Werke. Du Perron voelde zich uiteindelijk in verlegenheid gebracht met deze stapel: ... je moet hem nog een tijdje aanhouden en hem ons werkelijk deel voor deel zenden, want we zijn beiden doodsbang voor zoo'n heele Nietzsche tegelijk!Ga naar eind43 | |
[pagina 173]
| |
Tegelijkertijd werd Nietzsche het onderwerp van een scherp conflict met zijn vriend. Du Perron had zich hevig geërgerd aan een passage in het manuscript van Ter Braaks nieuwe boek, Politicus zonder partij, waar in een verhandeling over ‘rangorde’ en genialiteit staat: ‘Als men er eenmaal oog voor heeft, vindt men het geniale in den bekrompensten dorpsnotaris, zij het dan ook in een vreemdsoortige geestelijke ballingschap’.Ga naar eind44 Ter Braak had zich daarbij beroepen op een citaat uit Nietzsches Jenseits: ‘Das Genie ist vielleicht gar nicht so selten’.Ga naar eind45 Die interpretatie - genialiteit op hetzelfde niveau als het bekrompenste notarisschap - kon voor Du Perron, door bittere ervaringen een intens hater van het notariaat, niet door de beugel en hij wist haar niet anders te verklaren dan als een bewijs van Ter Braaks drang tot verburgerlijking, zijn behoefte om zich als gymnasiumleraar in Rotterdam veilig te nestelen en niet als onafhankelijk schrijver de geestelijke uitdagingen in het buitenland te zoeken. Ik geloof steeds minder aan den Hollandschen schrijver, d.w.z. aan den schrijver met nur Holland als ‘voedingsbodem’. Voor jou vooral zou het enorm kunnen schelen, dunkt me, als je wat contact had met andere menschen, als je andere hersens om je heen had. Malraux zou zeggen: andere beschavingsproducten.Ga naar eind46 Terwijl zijn aanstaande echtgenote druk bezig was in de Baedeker op te zoeken waar precies Sils-Maria lag - een zomerse reis naar dat plaatsje leek haar overigens ‘best’Ga naar eind47 - schreef Ter Braak aan Du Perron dat deze zich geen illusies hoefde te maken: Ik weet niet, of je terecht zooveel verwacht van een buitenlandsch verblijf van ondergeteekende; maar, als hier tenminste geen Hitler mij tot emigratie dwingt, er zal wel nooit gelegenheid zijn te bewijzen, of je gelijk hebt, omdat ik nu eenmaal economisch aan dit land vastzit. Ik zelf geloof eerder, dat de eenige impuls, die mij verder kan drijven, een opheffing van de tegenwoordige, democratische staatsorde zou kunnen zijn, waardoor ik partij zou moeten kiezen (en ik zou partij kiezen tegen iedere dictatuur).Ga naar eind48 Akkoord, Rotterdam was een ‘volkomen burgermansstad’. Maar als ‘cultuurmensch’ zag Ter Braak zich nu eenmaal genoodzaakt daar te le- | |
[pagina 174]
| |
ven - en bovendien: ‘Nergens ter wereld, geloof ik, bloeit zoo de “geest” in al zijn kuddediergedaanten’.Ga naar eind49 Op 18 juli toog de eeuwige huwelijkskandidaat met zijn aanstaande naar het stadhuis te Zutphen om ‘aan te teekenen’. Zijn ongemak en verlegenheid met het ceremonieel dat bij dit soort stappen nu eenmaal onvermijdelijk komt kijken, werd danig geprikkeld toen zij ‘ongelukkigerwijs’ nog ‘een kleine douche van “belangstelling”’ kregen, maar verzuchtte Ter Braak, ‘wij troosten er ons maar mee, dat we aan het meeste ontsnapt zijn en ontsnappen zullen. (Het huwelijk schijnt sommige menschen tot een zeer verdachte interesse te drijven, onverschillig waar of hoe of door wie er gehuwd wordt.)’Ga naar eind50 Vlak vóór de trouwdag waren zij naar de notaris te Zutphen gestapt om een ‘acte houdende huwelijksvoorwaarden’ te laten opmaken, met daarin de bedinging dat Ter Braak van de gemeenschap van inboedel uitsloot zijn kleren, lijfsgoederen en -sieraden alsmede zijn piano, bibliotheek en bureau, terwijl Ant Faber het beheer bedong van haar roerende en onroerende goederen en het vrije genot van haar inkomsten.Ga naar eind51 Dinsdag 1 augustus 1933 was zijn laatste dag als vrijgezel. ‘Het regent’, constateerde hij in een brief aan Everard Bouws, die driekwart jaar eerder in het huwelijksbootje was gestapt, maar toen wist Ter Braak niet hoe spottend hij hierop moest reageren.Ga naar eind52 De volgende dag werd in een beperkt gezelschap op het stadhuis te Zutphen het huwelijk voltrokken tussen de eenendertigjarige bruidegom en de achtentwintigjarige bruid. Hij was geldeed in driedelig zwart, zij maakt - althans op de foto's - een onwennige indruk in een (te) nauw zittende en daardoor weinig flatterende lange jurk. De bloemruiker die Ter Braak haar op de Rozenhoflaan aangeboden had, bevatte een kaartje waarop hij wederom zijn ongemakkelijkheid met de door hemzelf aangerichte situatie niet wist te verbergen: Voor de Bruid van den Bruidegom. - alsof Ant Faber niet zelf mocht bepalen wat ze wel en niet deed. Het ‘lieve bruidje’, zoals zij zichzelf onder een foto noemde, had ook geen trouwring gekregen - waar ze trouwens ook niet naar taalde -, maar in plaats daarvan een bureautje. Ter Braak had er eveneens geen behoefte aan met een trouwring door het leven te gaan. De brave ambtenaar ze- | |
[pagina 175]
| |
gende hen met de woorden ‘dat het huwlijk een hemel op aarde kan zijn’ en Ter Braak dacht dat hij nog maar moest zien of de man gelijk had. In de tuin van Hotel du Soleil werd na afloop van de trouwerij een wat soezerige receptie gehouden, aansluitend volgde een zes-gangenmenu met koninginnensoep en tarbot. Ter Braaks vader schitterde weer door afwezigheid, waar niemand aanstoot aan nam. D.A.M. Binnendijk was als enige gast van buiten de familie aanwezig. Nu kwam de vriendschap met deze hotelierzoon ineens weer goed van pas! Eddy du Perron, hoewel niet van de partij, gaf intussen een niet al te flatteus portret van Ant Faber in een brief aan de ladiesman A. Roland Holst: Zij is niet erg huisvrouw, althans vooralsnog, maar zij is zóó weinig sirene, dat ik deze voorstelling wel aandurf. Van Menno is het een ‘conquête’. Zij is een echt Hollandsch meisje, dochter van een socialistisch gestemden dominee, lid van de Tweede Kamer. Vroeger deed zij ook zelf aan socialen arbeid, nu is zij meer een vrije geest, erg zwevende tusschen alle betrekkelijkheden. Stil, lang niet dom, en zeker heel eerlijk en lief. Maar ik zelf moet haar nog wat nader bekijken. Uiterlijk niet leelijk, maar ik denk niet dat ze jou de oogen zou verwarmen.Ga naar eind53 In het tweedeklastreinrijtuig naar Bazel de volgende dag was Ter Braak bedrukt en helemaal uit zijn doen, dat merkte Ant wel. Hij kon niet meer terug, maar sprak zijn vrees niet uit. Hij liep maar heen en weer door het gangpad en kon zijn rust niet vinden. Zij bleef in een hoekje zitten en las een boek. ‘Krijg de pip’, dacht ze, ‘nu ben ik er toch ingestonken en zitten we met elkaar opgescheept’.Ga naar eind54 En zoiets zal hij ook hebben gedacht. Af en toe liet hij even zijn gezicht zien, om te kijken of zij er nog was. Ja, ze was er nog steeds, 's Avonds in Bazel aangekomen stilletjes naar het hotel. Het werd geen huwelijksnacht volgens het boekje. ‘We zijn gewoon naast elkaar gaan liggen’. De seks, dat merkte Ant Faber al meteen, was een gebied waarop Ter Braak bepaald ‘niet vast’ was.Ga naar eind55 De volgende dag, 4 augustus, ging ieder in Bazel zijn eigen weg. Rond het middaguur troffen ze elkaar op de oude brug over de Rijn. Ant schoot een foto van Menno, met zijn eeuwige Stadtplan in de hand: nog steeds vreselijk bedrukt. Wel nam hij haar, alvorens iets te gaan eten, nog mee naar het raadhuis waar zij een opname van hem maakte, starend naar een opschrift: ‘Freiheit ist über Silber und Gold’. | |
[pagina 176]
| |
Ook kon er nog een briefkaartje vanaf naar onder andere zijn oude vriend D.A.M. Binnendijk, waarin hij van zijn gespannen gemoedstoestand in het geheel niets liet merken: ‘Basel is een heerlijke plaats, uitstekend om weer te herstellen van een gelegenheidsplechtigheid’. Nog steeds was hij bezig de huwelijksvoltrekking te bagatelliseren! In de trein via Zürich naar Chur diezelfde middag merkte Ter Braak tot zijn schrik dat zijn horloge niet meer liep. Was eerst al het hengsel van de grote nieuwe koffer gebroken, een huwelijkscadeau nota bene van de familie Avéres - die rijke lui gaven altijd de goedkoopste geschenken, schimpte hij -, nu dit. Het horloge was hem dierbaar, hij had het met goedkope inflatie-marken gekocht tijdens zijn vakantie in de Harz in augustus 1921, vlak voor het begin van zijn studie te Amsterdam. Ter Braak was niet iemand die zonder zijn horloge op reis kon. Gelukkig wist Ant het uurwerkje open te krijgen, zij blies erin en schudde er eens mee - en het liep weer. Vanaf toen kon het niet meer stuk.Ga naar eind56 Waarmee niet het horloge, maar de relatie bedoeld is. Op zaterdag 5 augustus kwamen zij via de Albula-Bahn van Chur naar St. Moritz in Sils aan en na een eerste oriëntatie ter plaatse ging er onmiddellijk een kaartje naar E. du Perron en zijn vrouw Bep in Bellevue bij Parijs: B.E. en B. Dezelfde prentbriefkaart van het ‘Wohnhaus Friederich [sic!] Nietzsche's in Sils-Maria’, en gros ingekocht, ging naar zijn ouders en naar H. Marsman in Utrecht. Telkens weer diezelfde verzekering: ‘Er heerscht hier geen Nietzsche-cultus’, alsof hij koste wat kost duidelijk wilde maken dat hij zich niet tussen de epigonen begaf. Tot zijn ontzetting kwam hij erachter dat de directeur van het Rotterdamsch Leeskabinet, J.E. van der Pot,Ga naar eind58 in hetzelfde hotel ingekwartierd was. Deze zal hier als voormalig Nederlands-hervormd predikant in het gezelschap van zijn vrouw zeker niet op zoek naar Nietzsche zijn geweest, maar ongetwijfeld gekomen zijn voor Erholung. Wel was Van der Pot graag bereid een | |
[pagina 177]
| |
kiekje te maken van het kersverse echtpaar voor de deur van het Nietzsche-huis, waarin nu nota bene een elektricien woonde; neen hoor, ‘er heerscht hier geen Nietzsche-cultus’. Ant had hem wel door. Bij foto's van de over bospaden en rotsen wandelende Ter Braak schreef ze: ‘ter Braak zoekt Nietzsche’ en vervolgens ‘ter Braak zoekt Nietzsche nog steeds’. Du Perron liet deze opnames naderhand gretig voor zich nabestellen.Ga naar eind59 De broekspijpen van het driedelig tweedkostuum dat hij tijdens die vakantie dag en nacht lijkt te hebben gedragen, had hij voor de bergwandelingen in zijn kuithoge wollen sokken gestopt, zodat hij een plusfour leek te dragen. Verder had hij zich een merkwaardig soort lage wandelschoenen aangeschaft met spikes eronder; hoe hij daarmee tot op 2755 meter hoogte bij Fuorcla Surlej - en vooral weer omlaag - is gekomen mag Joost weten, maar Ant lukte het ook en die had zich omhooggehesen op doodgewone stadse schoenen met voor haar doen mondaine hakken. Het was de verste expeditie die ze maakten, zeven uur gaans. Verscheidene keren wandelden ze in een half uurtje over platte paden naar het schiereiland Chasté waar Nietzsche begraven had willen worden en waar twee bewonderaars van de filosoof in 1900 de zwaarmoedige regels van diens ‘Mitternachtslied’ uit de Zarathustra in een rots hadden laten beitelen. Ofschoon Ter Braak zich met zijn wandelstok en alpinopet ook aan de voet van deze steen op de gevoelige plaat liet vereeuwigen, schamperde hij op prentbriefkaartjes van het bewuste object over een ‘belachelijk monument’ waarvan de tekst hem aan kerkgezang herinnerde.Ga naar eind60 Het bestaan van het piramidale rotsblok aan het meer van Silvaplana, niet ver van Surlej, die toch echt vol ‘historische sensatie’ is en geen kunstmatige herinnering, lijkt hem geheel te zijn ontgaan. Ter Braak had minder op met de latere Nietzsche, de baanbreker van ‘positieve’ ideeën als de Übermensch en de ‘ewige Wiederkunft’, waarvan hij zelfs bekende geen jota te hebben begrepen - ‘het blijft theosophie voor me’.Ga naar eind61 Ook de lectuur van de Zarathustra hield voor hem altijd iets van een kwelling.Ga naar eind62 Hij zwoer bij de afbraak-Nietzsche, de schrijver van Die fröhliche Wissenschaft en Zur Genealogie der Moral. Hij bewonderde in hem de ‘demon met de magische stijl’, een uitdrukking die overigens reeds in het vroege opstel Ondergang uit 1927 valt; de these over de kennismaking uit 1931 moet alleen al daarom met enig voorbehoud worden gehanteerd. Er valt zelfs iets te zeggen voor de stelling van Ter Braaks latere vriend, de literatuurwetenschapper H.A. Gomperts, | |
[pagina 178]
| |
dat Ter Braak in zijn fascinatie voor ‘de rebel tegen de gangbare filosofie’, iets heel wezenlijks over het hoofd heeft gezien: namelijk dat Nietzsche een geheel ander en nieuw soort filosoof was.Ga naar eind63 Maar Ter Braak las de Duitse filosoof dan ook zeer sterk zoals bijvoorbeeld Thomas Mann hem las: in het licht van de ervaring van het nationaal-socialisme. Nietzsche gaf Ter Braak benen en vleugels, zoals Gomperts heeft opgemerkt. Het waren deze benen en vleugels die het hem mogelijk maakten uit het dal van het nihilisme op te stijgen naar een nieuw en nuchter realisme. Dit vraagt om een korte uitleg. Op 10 mei 1933 had Ter Braak op uitnodiging van de Haagse afdeling van de Jongeren Vredes Actie een lezing gehouden over de vraag: ‘Wat zijn goede Europeanen?’Ga naar eind64 De meeste theorieën over ‘Europa’, legde hij zijn gehoor uit, zijn sterk idealistisch gekleurd. Als voorbeeld noemde hij de Pan-Europese beweging van graaf Coudenhove-Kalergi. Dit idealisme staat echter ver buiten de werkelijkheid: ‘Men moet uitgaan van het volstrekte overwicht van macht boven recht: al het andere is sentimentaliteit en draait ons een rad voor de oogen’. Het nationalisme achtte hij een pervertering van het oorspronkelijk gevoel dat ieder mens voor zijn eigen land en volk kent. Eerst Napoleon, vervolgens Bismarck, voerden in de negentiende eeuw het nationale gevoel op tot een soort waanzin, die zijn beslag kreeg in de bewapeningswedloop. Ook de rassentheorie ging deel uitmaken van dit dwangcomplex. Een normaal mens brengt zijn dag niet door in het besef tot een specifiek ras te behoren. De nadruk op het rasonderscheid zag Ter Braak als een gevolg van minderwaardigheidsgevoelens van een sociale groep tegenover de intelligentie of de numerieke aanwas (‘ik ben er ook nog!’) van anderen. De jodenvervolging getuigde echter van een ‘verbijsterende stupiditeit’, omdat juist de joden zozeer de kunst verstaan zich te assimileren. Toch kende Ter Braak aan het ‘rasgevoel’ nog wel degelijk een menselijk of natuurlijk element toe, dat wij het duidelijkst ervaren tegenover mensen van andere werelddelen: ‘...gevoel van kloof tusschen ons en negers, Chineezen etc.’ In wezen vond hij de rassentheorie echter idioot en hij zou elke gelegenheid aangrijpen om het nazistische zuiverheidsdenken in dezen op de korrel te nemen. In april 1934 trad het nachtcabaret Zum Blauen Hirsch op in de Haagse Princesse Schouwburg. Het cabaret presenteerde in deze voorstelling een nieuwe diersoort, een blauw hert, dat zoiets als een kruising tussen een vogel en een zoogdier moest voorstel- | |
[pagina 179]
| |
len. Het resultaat overtrof volgens de criticus Ter Braak alle verwachtingen: ... de volle zaal heeft kunnen constateeren, dat gemengd bloed niet alleen levensvatbaarheid bezit, maar ook intensiveering der wederzijdsche erfeigenschappen ten gevolge heeft.Ga naar eind65 In zijn lezing van mei 1933 wees hij bovendien op verschillende assimilerende factoren van de moderne tijd: het verkeer, de radio, de bioscoop, de krant, de mode. Dit waren alle materiële factoren. Voor een voorbarig idealisme was beslist geen plaats. De grote les van Nietzsche met het oog op de vraag: wat zijn goede Europeanen?, was juist dat hij de realiteit onder ogen had durven zien. En de realiteit zegt maar één ding: ‘de goede Europeaan veronderstelt het veelzijdige, middelmatige, tamme kuddedier.’ Dat democratische kuddedier moet zeker niet als iets minderwaardigs worden beschouwd; integendeel, het is noodzakelijk om tot de vorming van goede Europeanen te komen. Ter Braak wilde dus, in navolging van Nietzsche, een uitdrukkelijk realisme belijden; een realisme dat zich niet boven de feiten stelt, maar dat in de symptomen van het concrete leven de grondslag vindt om een goed europeanisme te ontwikkelen. Men moet alle symptomen waarnemen, die men ‘tusschen de regels doorleest’. Ter Braak had het nihilisme definitief overwonnen. In de loop van de jaren twintig was hij, zoals gebleken is, in zijn denken op ‘niets’ uitgekomen. In het besef dat niets waar is en al het absolute slechts een absurditeit, staat voor de nihilist de deur open naar een nieuwe mythe en een nieuwe moraal. Nietzsche had naar een uitweg gezocht die wezenlijk van de nationaal-socialistische denkbeelden verschilde. ‘De Übermensch’, zegt de reeds geciteerde Gomperts, ...is geen krachtpatser of meedogenloos geweldenaar, maar een verder evolutie-stadium van de mens, waarin het al-te-menselijke overwonnen is. Men kan wel zeggen, dat de nazi-mythe van bloed en bodem, het reine ras e.d. evenals de mythe van de ‘Übermensch’ ontworpen was als een uitweg uit het nihilisme en op die grond dus een verwante onderneming.Ga naar eind66 | |
[pagina 180]
| |
Maar zelfs deze these van verwantschap tussen Nietzsche en de nazi's zou Ter Braak niet onderschreven hebben. Het nationaal-socialisme werkte met concepten als volksgemeenschap, ras en bloed, die alle een diep romantische oorsprong hadden, maar die door de nazi's alleen maar gecorrumpeerd waren. Ontdaan van alle romantiek bleef er slechts de wrok van allen tegen allen over, de oorlog van allen tegen allen.Ga naar eind67 Met een ‘Umwertung aller Werte’, zoals bedoeld door Nietzsche, had dit niets te maken. Ter Braak zag de bekende, heroïserende Nietzsche-buste van Max Klinger als de veruiterlijking van het misverstand over deze filosoof als een profeet van de Blonde Bestie en van animale instincten: ‘Der Wille zur Macht’, is één pleidooi voor de menschelijke waardigheid, voor een ‘leven in den geest’, maar los van de oude leuzen en de dorre conventies, die dien geest dreigen te verstikken.Ga naar eind68 In het nationaal-socialisme had het nihilisme zich zozeer in een verkeerde richting ontwikkeld dat de waardigheid, de geest, volkomen ondergeschikt was geworden aan de macht en de ‘frase’ geworden was.Ga naar eind69 Tegenover deze ontwikkeling kwam Ter Braak tot een volledige herwaardering van het democratische bestel, waarop hij vanuit de geprivilegieerde positie van zijn vroegere jaren nog hooghartig had neergekeken. ‘Democratie’ kon van alles betekenen, als het tenminste maar dat ene betekende: antifascisme. Essentiële noties als menselijke waardigheid, idee, recht, aristocratie, honnêteté en democratie, die hij in de komende jaren naar voren zou schuiven als tegenhangers van de nationaal-socialistische terminologie, werden daardoor onderling inwisselbaar. Het bleven oude termen in een nieuwe situatie, die hij geen tijdloze waarde wilde geven.Ga naar eind70 Het waren geestelijke projectielen tegen Hitler. Zo vormde dit realisme voor Ter Braak de belangrijkste erfenis van Nietzsche: de principiële erkenning van de massamens en de democratie als de meest handzame instelling tegenover de uitdagingen van de moderniteit. Dit was de ‘les’ van Sils-Maria. Na aldus in de overmoed van zijn huwelijksgeluk de schim van Nietzsche te hebben opgejaagd,Ga naar eind71 reisden Ter Braak en ega via Luzern naar Bellevue bij Parijs voor een bezoek aan de Du Perrons, die hen op zaterdag 12 augustus 's avonds bij het station opwachtten. In de trein had Ter Braak Der Antichrist en het Braunbuch über Reichstagsbrand und Hitler-Terror gelezen, een documentair ‘zwartboek’ over de ‘ware | |
[pagina 181]
| |
brandstichters’ van de Rijksdag en over de vreselijke gewelddadigheden van de SA (Sturmabteilung).Ga naar eind72 Dat de nazi's zich op de wijsgeer met de snor beriepen, Nietzsche dus, tastte hem in zijn diepste intellectuele geweten aan. Gezeten in een rieten stoel in de bladerrijke tuin van hotel La Feuilleraie, waar zij op advies van Du Perron hun intrek genomen hadden, stak Ter Braak, scherp kijkend met zijn getrokken ogen achter de ronde brillenglazen, zijn ‘nuanceloze boutades’ af waarmee hij volgens zijn vriend leek te willen verbergen dat hij eigenlijk een slecht spreker was en in zijn brieven een levender aanwezigheid vertegenwoordigde dan in levenden lijve. Op zo'n moment kwam bij Du Perron de gedachte op: ‘Waarom in godsnaam trakteer je mij op die faciele paradoxen, alsof ik je niet beter kende en alsof ik de bourgeois was die erdoor moet worden geteisterd?’Ga naar eind73 De gesprekken gingen dan onvermijdelijk over Nietzsche en over de politisering van diens gedachtegoed,Ga naar eind74 waarin Ter Braak een symptoom van de tijd herkende: dat elke menselijke getuigenis een politieke betekenis kreeg - het noodlot waar je in geen hoekje van Europa aan kon ontkomen, niet in Rotterdam, niet in Parijs, niet in Sils-Maria. Het meest vernederende was nog dat hij zich gedwongen voelde zich met de politiek in te laten, ofschoon hij er niet over peinsde eraan deel te nemen: ‘wij zijn nu eenvoudig gedwongen te reageeren op persoonlijke bedreiging van onze bestaansvoorwaarde!’Ga naar eind75 Met het Braunbuch in de hand bezwoer hij dat er geen keus meer was: het moést, omdat je in een nationaal-socialistische werkelijkheid niet eens geduld zou worden en je alles zou verliezen tot je laatste innerlijke zekerheid, het idee van jezelf als min of meer fatsoenlijk man. Al het minderwaardige zal zich te buiten gaan in een roes van wraakzucht: Ik heb mij leren buigen voor het inzicht dat ik mijn liberaal individualisme verdedigen moet; ik zal dat dus doen tot ik als verouderd, dekadent, pessimist, enz. word opgeruimd. Als deze frisse manieren van Duitsland over Holland loskomen, zullen ze me doodschieten of in het koncentratiekamp sluiten, tenzij ik emigreer. Benieuwd wat je als mens dan nog doen kunt; ik bedoel als intellektueel met een hollands diploma, die de pen voert in het lokale bargoens waarin vroeger de engelen praatten, volgens ik weet niet meer welk auteur.Ga naar eind76 | |
[pagina 182]
| |
Zocht hij naar een houvast voor de toekomst, dan kwam Nietzsche altijd op de eerste plaats. De betekenis van Nietzsche voor Ter Braak moet derhalve vooral gezien worden tegen de achtergrond van het opkomende nationaal-socialisme. De Nietzsche die hij in het Zwitserse bergdorpje Sils-Maria najoeg, was de Nietzsche die tegen Berlijn dacht,Ga naar eind77 dat wil zeggen tegen de nationalistische en antisemitische tendensen van de Duitse eenheidsstaat. Er werd in Bellevue ook veel gediscussieerd naar aanleiding van Ter Braaks Politicus zonder partij, waarvan Du Perron een doorslag in zijn bezit had. Er waren discussies over Edgar Allan Poe,Ga naar eind78 die door Ter Braak tot de mindere goden werd gerekend omdat hij literaire bedwelming in plaats van ‘luciditeit’, dus waarheid zou hebben nagestreefd - waaruit eens te meer blijkt dat Ter Braak veel meer een ethicus dan een estheet was. Er werd geredetwist over Ter Braaks nieuwe criterium van de honnête homme: wat hij verstond onder een eersterangsmens - dus om het zo te zeggen Ter Braaks versie van de Übermensch. Ten slotte kruisten zij de degens over een thema waar zij werkelijk dol op waren, het probleem van de rangorde: wie stelt wat voor en wie niet? Altijd kwam Nietzsche op de eerste plaats: voor de categorieën ‘talent’, ‘intelligentie’, ‘ziel’ en ‘ideeën’ kreeg hij elk de hoogste score, een tien, terwijl Poe, hoewel in de rangorde van Du Perron zeer hoog scorend, het met een acht voor ‘ideeën’ moest doen; Stendhal haalde voor alles een negen.Ga naar eind79 De vrienden bleven almaar ‘hitlijstjes’ maken, waarbij Du Perron de spelvreugde nog verhoogde door het - aan J.A. de Gobineau ontleende - begrip van de calender te introduceren. Daarmee is een koningskind bedoeld dat zich niet beroept op zijn hoge afkomst, maar op zijn eigen onverschrokkenheid en grootmoedigheid.Ga naar eind80 Ter Braak en Du Perron deden het niet voor minder: in het tijdperk van de ‘opstand der horden’ - naar een term van Ortega y Gasset, die voor ‘talent’ overigens maar een drie en voor ‘ideeën’ een zes-min kreeg - pompten zij zichzelf op tot de grandeur van zeventiende-eeuwse edellieden en zelfs van koningskinderen. Het ging hun niet om de daarbij behorende status, maar om de mentaliteit. Du Perron kon uren praten zonder dat zijn bijdrage aan de discussie onder een bepaald peil zakte. Maar hoe animerend de kleine, bruine, mediterraan ogende man, die het liefst in kleermakerszit in een stoel zat, ook was, Ter Braak, lang en slungelig, kon hem onmogelijk lang bijhouden en gleed langzaam onderuit met een beminnelijke glimlach op | |
[pagina 183]
| |
zijn gezicht, de schijn van alertheid hooghoudend met de ‘faciele’ paradoxen waar Du Perron nou juist het land aan had. De allerhoogste eisen aan het uithoudingsvermogen van Ter Braak werden echter gesteld tijdens het bezoek dat hij samen met Du Perron bracht aan André Malraux op dinsdag 15 augustus.Ga naar eind81 Later dat jaar, toen Malraux de Prix Goncourt kreeg voor zijn - aan Du Perron opgedragen - roman La condition humaine, herinnerde Ter Braak zich deze middag in een krantenartikel: Dezen zomer sprak ik Malraux in zijn appartement te Parijs, hij woont daar te midden van de curieuze kunstvoorwerpen, die hij van zijn vele reizen meebracht en waarover destijds onder kunsthistorici een en ander te doen is geweest. In hooge mate is hij ook in zijn conversatie de man van zijn boeken: intelligent en nerveus, denkend met geniale schokken, zonder eenige pose en ook zonder eenige ‘artistieke’ affectatie. Zijn uiterlijk is dat van den man, ‘die alles zou kunnen zijn’, alleen geen domoor en geen operazanger; in het gesprek nadert hij niet met omslachtige vak-argumenten tot de kern van het onderwerp, maar met die intuïtieve directheid, waaraan men de intelligentie herkent. Geen aarzelingen, geen woorden ‘à peu près’; precies in de roos schieten, dat is het kenmerk van Malraux' wijze van discussieeren.Ga naar eind82 Wat hij in het artikel niet vermeldde was dat hij de nodige moeite had Malraux te volgen; bij een vorige visite bij Du Perron had hij vooraf geseind zich op een weerzien met de Fransman te verheugen, maar: ‘Wil hem van te voren eens ter zijde waarschuwen, dat hij zijn spreektempo verlangzaamt, als wij moeten debatteeren, want anders verlies ik den draad’. Overigens was Malraux door zijn ‘volubilité extraordinaire’ - buitengewone radheid van tong - zelfs voor zijn Franse collega André Gide dikwijls lastig te volgen.Ga naar eind83 Toen Ter Braak en zijn vrouw twee dagen later in de luxueuze Pullman-trein naar Nederland waren teruggekeerd, kregen ze in Eibergen, waar ze tot nader order nog een beetje zaten te ‘vegeteeren’, via Du Perron de volle laag van Malraux. Du Perron viel in zijn brief van 21 augustus, waarin hij terloops drie delen Gide aankondigde als huwelijkscadeau, als volgt met de deur in huis: | |
[pagina 184]
| |
Malraux zegt dat Kierkegaard het type is van den grooten schrijver voor een klein land. Dit naar aanleiding van een gesprek over jou. Hij zei nl. dat hij zelf het gevoel had dat jij je ‘rangeeren’ wilt, tegen je eigen instincten in, vanwege wat ik ‘Rotterdam’ noem, en wat hij gewoon Holland noemen zou. Malraux: ‘Il y a une pensée en marge de Berlin, de Moscou, de Paris, il n'y a pas une pensée en marge de la Hollande’. Hij bedoelt met ‘en marge’, deels tegen, maar toch door het andere tot leven gebracht. (Nietzsche in Sils-Maria denkt tegen en naast Berlijn.)Ga naar eind84 Geen wonder dat Malraux om zijn betweterigheid door Ant onmiddellijk tot ‘oppercalender’ werd gepromoveerd! Maar Du Perron bleef de argumenten van de Parijse meesterdenker onverminderd aanvoeren om het denken van zijn vriend te ontzenuwen. Hierdoor ontstond er als het ware een strijd Nietzsche contra Malraux, gevoerd door Ter Braak contra Du Perron. Deze laatste had meestal het hoogste woord: Nietzsche zou Malraux niet goed hebben gevonden: veel te pessimistisch, veel te decadent. En dan die koketterie met het communisme! Jou zou hij ook niet goed hebben gevonden, jij bent lang niet ver genoeg in het pessimisme doorgegaan om tot het optimisme van den Uebermensch te geraken! Wat praten jullie toch over Nietzsche? Malraux zou voor hem een ‘asceet’ zijn en jij een ‘schaduw’! [...] Ik geloof dat ik niet zoo erg zal gaan houden van dien mijnheer Nietzsche, maar het is wel een ontzettend boeiend Heer (Herr) - Ik geloof dat men zich soms tegen hem zal moeten schutten door den ‘humor’! - En al die vroolijkheid van hem lijkt mij meer de ‘wenschdroom’ van een ziekelijk man.Ga naar eind85 Ter Braak bestreed dat Nietzsches vrolijkheid de ‘wenschdroom van een ziekelijk man’ zou zijn geweest: ‘Ik spreek dat uit eigen ervaring tegen; al die vroolijkheid heb ik op precies dezelfde manier aan den lijve ervaren. Of ben ik ook ziekelijk?’Ga naar eind86 Waarop Du Perron snel met het hele verhaal naar Malraux toeliep en met enige triomfantelijkheid doceerde: Malraux was het met mijn theorie over ‘wenschdroom ziekelijk man’ op slag eens. Jij bent niet ‘ziekelijk’, neen - ik neem dit woord in de meest physieke beteekenis, dat spreekt - maar jij bent dan ook | |
[pagina 185]
| |
niet aan het dansen toe gekomen noch aan den Uebermensch, maar - nu al - aan de ‘windstilte’.Ga naar eind87 Zoveel moest Ter Braak erkennen: Het dansen heb ik ook niet meegevoeld; de nuancering is inderdaad anders (Engadin-Rotterdam misschien); maar de gelukssfeer van het boek ‘Sanctus Januarius’ b.v. uit ‘Die Fröhliche Wissenschaft’ is de mijne. Het is het geluk van de ‘amor fati’ gevonden te hebben, het pessimisme als argument tegen het leven te hebben overwonnen. (Daarom kan ik practisch nog wel pessimist blijven tegenover veel specialismen!)Ga naar eind88 Du Perron begreep intussen ook wel dat Nietzsche voor Ter Braak zozeer een identificatiefiguur vertegenwoordigde, dat de een niet aan te raken was zonder de ander aan te tasten. Hij besloot zijn kruit voorlopig droog te houden en erkende Nietzsche als een ‘eersterangskerel’, die hij edeler dan Multatuli en zelfs bewonderenswaardiger dan Stendhal vond.Ga naar eind89 Hij schroomde, ook jegens anderen, niet te spreken van ‘het grootste en eerlijkste leven dat men bij mogelijkheid vinden kan’.Ga naar eind90 Zo wentelden zij zich in bewondering, waaraan zij zich optrokken en die ten dele ook zelfbewondering was: ‘De wereld, het heele landschap, is toch alleen prachtig met een verhouding van eersterangsmenschen erin’.Ga naar eind91 Dit hele landschap met haar prachtige verhoudingen van eersterangsmensen dreigde in het fatale jaar 1933 blijvend te worden verwoest door de komst van Hitler en het nationaal-socialisme. Het was zeker niet toevallig geweest dat Ter Braak in 1931 Nietzsche ging lezen - men zou bijna in een voorzienigheid gaan geloven -, hij moest zich immers bevrijden van een slecht geweten, en het was al helemaal niet toevallig dat hij in 1933 als doel van zijn huwelijksreis het Zwitserse plaatsje Sils-Maria koos, Nietzsches lievelingsoord. Toen Ter Braak en Ant Faber in 1933 in het huwelijk traden hadden ze al een ‘heel leven van praten’ achter zich. Voor hun trouwdag maakte Ter Braak een allesbepalende afspraak met haar. Zou het nationaal-socialisme zich ooit ook meester maken van Holland, het land van Ter Braaks vrolijkheden en windstilten, dan zou hij een einde maken aan zijn leven. Ook hier een parallel: zoals Nietzsche krankzinnig moest worden | |
[pagina 186]
| |
als in een ‘machtige rechtvaardigheid van Dionysos’,Ga naar eind92 zo moesten Ter Braaks leven en zijn strijd voor het behoud van de cultuur gerechtvaardigd worden door zijn zelfmoord in mei 1940. Vanaf het moment van Ter Braaks huwelijkssluiting was er een ‘derde’ in deze verbintenis, die bovenal een vriendschap was: de dood. |
|