Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Hoofdstuk 5
| |
[pagina 88]
| |
ment gekomen is om het subsidiaire plan, dat jij indertijd opperde, een tijdschrift onder leiding van ter Braak, du Perron en mij, op te halen’. Dat Marsman niet mee zou doen (namelijk uit consideratieGa naar eind5 met Van Wessem en De Vrije Bladen) achtte hij spijtig, maar overkomelijk: ‘op hem kan een tijdschrift zeker alleen niet drijven’.Ga naar eind6 Zijlstra hapte op dit bod toe, maar stelde wel de eis dat er een Vlaming als derde redacteur in de trojka zou worden opgenomen en sprak zijn voorkeur uit voor Maurice Roelants, die door Du Perron - zij kenden elkaar uit de literaire stamkroeg La Lunette in Brussel - was voorgedragen. Deze Roelants moest voor Zijlstra dienen als springplank naar Vlaanderen, waarheen hij zijn afzetgebied wilde uitbreiden. Bij alle ‘hoge’ literaire en culturele idealen die een rol speelden in het ontstaan van Forum, zijn de literatuurstrategische en -commerciële motieven minstens zo belangrijk en waarschijnlijk ook doorslaggevend geweest. Personen waren daarin instrumenten: voor de veertiger Van Wessem betekende het zijn eclips uit de literaire elitetroepen, voor Roelants was het een promotie. Waarom Roelants? Als zesentwintigjarige was hij in 1921 mede-oprichter geweest van 't Fonteintje, een gematigd modernistisch tijdschrift, waarin ook Raymond Herreman en Richard Minne participeerden, die eveneens aan Forum zouden gaan meewerken. Roelants gold met zijn stijl van ‘spontaan psychologisch raffinement’ als de enige prozaïst die iets te zeggen had van de groep van 't Fonteintje. Hij wilde niet ‘provinciaal’ en ‘separatistisch’ tegenover Europa zijn en miste zodoende de Vlaamse ‘leutigheid’ van collega's als Felix Timmermans. Anderzijds wenste hij evenmin het specifiek Vlaamse kwijt te raken.Ga naar eind7 Met zo'n middenfiguur konden Zijlstra en ook Ter Braak & Du Perron wel iets aanvangen, al was hij katholiek. Roelants, wiens roman Komen en gaan in 1927 door Nijgh & van Ditmar werd uitgegeven, moest als bewijs dienen van Forums ‘openheid voor alle persoonlijkheden’. Anderzijds kon hij wel een ‘struikelblok’ worden op onbewaakte ogenblikken.Ga naar eind8 De veronderstelling dat Doeke Zijlstra bij de uitgave van Ter Braak en van het tijdschrift Forum niet door commerciële bedoelingen gedreven werd, maar door het inzicht dat hun publicatie van belang was, getuigt van een achtenswaardig, maar niettemin uiterst naïef geloof in het goede van de mens.Ga naar eind9 Voor de koopman-uitgever Zijlstra had het tijdschrift Forum een brugfunctie te vervullen tussen de Noord-Nederlandse en de Vlaamse markt. Maurice Roelants, der Dritte im Bunde, | |
[pagina 89]
| |
was de personificatie van deze opzet. Toen Ter Braak in eerste instantie geloofde dat Roelants redacteurschap ‘vrijwel fictief’ zou zijn, zat hij er dan ook volledig naast.Ga naar eind10 Forum moest een dubbele functie krijgen, met enerzijds een snedig karakter dankzij de in het vooruitzicht gestelde polemische essays van Ter Braak en Du Perron, en anderzijds een ‘menselijk’ gezicht met de door Roelants aangesleepte kopij-proviand uit het Zuiden. Bouws kreeg in die strategie de rolvan loods tussen de vuren.Ga naar eind11 Het wekt verbazing dat nog nooit onderzoek gedaan is naar de rol van Nijgh & van Ditmar in de literaire wereld van de jaren dertig, gezien het grote belang van deze uitgeverij in het interbellum. Een reden kan zijn dat het archief van Nijgh & van Ditmar is vernietigd bij het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940. De in 1837 opgerichte firma, aanvankelijk een boekhandel in de Bezemmakerssteeg te Rotterdam, later een grafisch bedrijf, verdiende sedert jaren goed geld met dag- en weekbladen (onder andere de nrc), een advertentiebureau, en met jeugd- en schoolboeken, detectives, toeristische gidsen en uitgaven op huishoudelijk en technisch gebied. Doeke Zijlstra,Ga naar eind12 een tengere Fries wiens staalharde kern overtogen was door een fluweelzachte buitenlaag - zoals Vestdijk raak opmerkte -, voegde daar een bloeiende literaire afdeling aan toe. Afkomstig van Kluitman had Zijlstra zich in het oude familiebastion van Nijgh & van Ditmar omhoog weten te werken tot hoofd van de firma - er was toen noch een Nijgh noch een Van Ditmar meer in een dagelijkse functie aan het bedrijf verbonden.Ga naar eind13 Drie jaar na zijn benoeming in de directie in 1920,Ga naar eind14 sloot hij een overeenkomst met Laurens van der Waals van de kleine Blaricumse uitgeverij De Waelburgh, waaraan auteurs als Ernest Claes, Antoon Coolen, Alie Smeding en Elisabeth Zernike waren verbonden - later ook vrienden van Ter Braak als Greshoff en Binnendijk. Deze fusie werd de stoot tot de bloei van het literaire fonds van Nijgh & van Ditmar. Zijlstra richtte zich in principe op beginnende, zo mogelijk debuterende auteurs van zijn leeftijd - hij was van de jaargang 1889 - en liefst jonger. Tot zijn afzetgebied rekende hij onmiddellijk ook Vlaanderen. Zoals vermeld contracteerde hij in 1927 Maurice Roelants, waarna schrijvers als Gerard Walschap (Adelaïde, 1929), Richard Minne, Raymond Herreman, Marnrx Gijsen en Karel Jonckheere volgden. In de jaren dertig kon het fonds van de Rotterdamse uitgeverij bogen op een lijst Vlaamse boeken die even omvangrijk als fraai was. De hegemonie die Nederlandse uitgevers in het verleden over | |
[pagina 90]
| |
de Vlaamse literatuur hadden - L.J. Veen Sr.Ga naar eind15 met Guido Gezelle en Stijn Streuvels en C.A.J. van DishoeckGa naar eind16 met de auteurs van het tijdschrift Van Nu en Straks -, was daarmee overgenomen door Nijgh & van Ditmar.Ga naar eind17 Met zijn gentleman-achtige uiterlijk - altijd een zongebruind gelaat, uiterst verzorgd, bijna behaagziek gekleed, wat melancholie in de luikende oogleden - had Zijlstra de naam er niet zozeer in geïnteresseerd te zijn of een boek verkoopbaar was, als wel of het in zijn ogen goed en mooi was,Ga naar eind18 maar daarin behoren uitgevers tot de beste toneelspelers. Voor Noord-Nederland beproefde hij dezelfde tactiek van het binnenhalen van relatief jonge en veelbelovende auteurs. Namen als Bordewijk, Ter Braak, Antoon Coolen, Albert Heiman, Herman de Man, J.J. Slauerhoff en Simon Vestdijk tonen aan welk een groot aandeel Zijlstra had in het exploiteren van de jongere Nederlandse literatuur. Ook gaf hij nieuw werk uit van oudere auteurs als Aart van der Leeuw, Nescio (Dichtertje, 1933) en Arthur van Schendel (De waterman, 1933), en bracht hij een keuze uit de Nagelaten verzen van Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita)Ga naar eind19 op de markt. Zoals in verschillende andere gevallen waren deze eerst gedeeltelijk in Forum voorgepubliceerd. Vele Forum-vergaderingen werden bij Zijlstra aan huis gehouden en het royale gastheerschap dat deze daarbij tentoonspreidde (‘men moest van hem houden’, vertelt Anton Coolen),Ga naar eind20 wist hij terugbetaald met tal van suggesties voor nieuw uit te geven boeken. Schalies zei hij bij zulke gelegenheden: ‘Iedere dag van het jaar drukt Nijgh en van Ditmar een boek’.Ga naar eind21 Het vriendschapsnet dat hij weefde, was niet bij toeval een net van auteurs. Met ingang van de vierde jaargang (1931-1932) had Zijlstra ook het tijdschrift Filmliga overgenomen van Clausen - de drukker van Propria Cures en van Ter Braaks proefschrift over Otto iii -, waarmee hij ook een voet kreeg in de wereld van de ‘cultureel verantwoorde’ film. Het zal hem gespeten hebben dat Ter Braak in april 1932 aftrad als redacteur van de Filmliga, nadat deze reeds in september 1931 was afgetreden als bestuurslid van de Nederlandsche Filmliga. Hier deed de invloed van Du Perron zich rechtstreeks gelden: ‘Het wordt voor een behoorlijk mensch tijd om tegen die Liga-wijsheden te militeeren. Wanneer doe jij het?’Ga naar eind22 Bijna werktuiglijk reageerde Ter Braak dat hij hoe langer hoe meer de pest kreeg aan de film ‘als kunstuiting’, waarbij hij ‘de heele filmgeschiedenis’ bagatelliseerde als een ‘doorgangshuis’, want: ‘“Een vent”, daarom gaat het overal en altijd’.Ga naar eind23 | |
[pagina 91]
| |
De reden dat Ter Braak uit de redactie trad, was de afwijzing door zijn collega-redacteuren Scholte en Jordaan van een artikel van Du Perron, waarin deze Sternbergs Shanghai Express in humoristische stijl afdeed als kitsch en treinlectuur. De weigering van dit artikel was voor Ter Braak het bewijs dat de redactie ten koste van alles bleef vasthouden aan de film vorm en geen aandacht kon opbrengen voor inhoudelijke, politieke of ideologische kwesties. Door zich helemaal te fixeren op de oude ‘Ligawetten’ van montage, close-up, enzovoorts, móést de Filmliga ook een draak prijzen als Shanghai Express, die immers helemaal volgens de regels gemaakt was. Ter Braak beschouwde dit als een knieval voor de commercie en als een blijk van minachting voor de werkelijke avant-garde.Ga naar eind24 Wat er ook gebeurde, Ter Braak bleef pal tegenover Hollywood staan. Ironisch genoeg werd Nijgh & van Ditmar zodoende de uitgever van zowel de ‘ventisten’ als de ‘vorm-fetisjisten’, die overbleven in de Filmliga. Zijlstra beheerste de spagaat voortreffelijk. In zijn fonds koesterde hij naast Forum met evenveel gemak de goed verkopende ‘damesromans’ van Alie Smeding, waarvoor hij echter, als hem dat uitkwam, pretendeerde zijn neus op te halen. Haar destijds voor pornografie versleten boek De zondaar (1927) zou hem zozeer hebben tegengestaan dat hij de royalties halveerde - om die pas te herstellen nadat het boek in een minimumtijd furore had gemaakt.Ga naar eind25 Ter Braak sprak in januari 1931 niet voor niets over Nijgh & van Ditmar als een uitgeverij van een ‘beginselloos kaliber’, toen Marsman naar een goed fonds voor zijn roman ‘Vera’ zocht.Ga naar eind26 Enkele maanden later liet Ter Braak zich door middel van een vet contract zelf aan deze uitgeverij binden. Iets van zijn argwaan tegen wat wel genoemd is de ‘handel in bedrukt papier’ kwam tot uiting toen hij Simon Vestdijk begeleidde bij diens eerste bezoek aan de uitgeverij en hij hem in de gang toefluisterde: ‘Je bevindt je nu in het bolwerk van het kapitalisme’.Ga naar eind27 Ter Braaks argwaan kan ook geïnspireerd zijn door een hooglopend conflict dat een roemrijk voorgangster van hem met Nijgh & van Ditmar had uitgevochten. Carry van Bruggens Prometheus was indertijd - 1919 - bij deze Rotterdamse uitgeverij verschenen, evenals trouwens haar eerste Justine Abbing-romans. Zij vertrok er met veel spektakel vanwege een geldkwestie: het voorschot voor een nieuw boek zou zijn ingehouden op haar winstaandeel van een oude uitgave, namelijk Prometheus. Toen Van Bruggen in dit conflict geen ruggensteun kreeg van de Vereeniging van Letterkundigen, verliet zij ook deze met slaande deuren.Ga naar eind28 | |
[pagina 92]
| |
Nijgh & van Ditmar was gevestigd in een pand aan een van de levendige binnenhavens - de Wijnhaven - van Rotterdam, waar nog de kisten, tonnen en balen op de kade lagen. Het robuuste Rotterdam kende slechts één andere, kleinere, uitgeverij: W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij,Ga naar eind29 die Ter Braaks monografie over De absolute film het licht deed zien. Ter Braaks waarschuwing aan het adres van Vestdijk moet gezien worden in de context van zijn vooroordeel jegens, wat hij eens in een brief aan Ben Stroman noemde, de Rotterdamse ‘kooplieden-beschaving à la Mees, waarin men nog zoo duidelijk de camouflage van het grootkapitaal ontdekt (dikwijls ook lang niet onsympathiek overigens, maar vol vooroordelen en tics)’.Ga naar eind30 In 1938 stond Nijgh & van Ditmar op de negende plaats als uitgeverij van publieksboeken met een bruto omzet van 110.000 gulden, ruim anderhalf miljoen naar huidige maatstaven. De uitgever van Het carnaval der burgers, Van Loghum Slaterus, was qua omzet even groot, maar de armlastige Stols, de uitgever van Afscheid van domineesland en Man tegen man, volgde pas op de vijfendertigste plek.Ga naar eind31 Na verloop van enige jaren - Forum was inmiddels al opgedoekt - verdacht Ter Braak Nijgh & van Ditmar ervan hem als ‘impopulair auteur’ in de ‘doofpot’ te stoppen, omdat de firma geen reclame in de vorm van bijvoorbeeld een behoorlijk prospectus voor hem maakte.Ga naar eind32 Klonk hier niet het oude wantrouwen tegen het ‘grootkapitaal’? Ter Braak nam zich voor Zijlstra ‘eens zachtjes uit te kafferen’ en zie wat er gebeurde: Nijgh & van Ditmar maakte als de wiedeweerga een prospectus.Ga naar eind33 Het had geen enkel effect op de verkoop van Ter Braaks boeken, hoogstens een negatief: zijn inkomsten daalden van een schamele ƒ 27,75 over 1935 naar een tot wanhoop stemmend bedrag van ƒ 6,15 over het daaropvolgende jaar, nog geen honderd gulden in huidige termen. Over de jaren 1937, 1938 en 1939 ontving hij van de uitgeverij respectievelijk ƒ 14,47, ƒ 17,44 en ƒ 47,52 - dit laatste bedrag was zo ‘hoog’ omdat een aantal van zijn boeken ‘in prijs verlaagd’, dus verramsjt werden. Ter Braaks topjaar bij Nijgh & van Ditmar was 1934 - herdruk van Het carnaval der burgers: 236 exemplaren; Politicus zonder partij: 397 -, waarover hij het astronomische bedrag van ƒ 141,97 op zijn postrekening kreeg overgemaakt.Ga naar eind34 Ter Braak was en bleef voor Nijgh & van Ditmar een uiterst slecht verkopend auteur. Forum kon voor Zijlstra een vangnet zijn voor nieuwe auteurs. Ter Braak, die zich toch al snel moreel verplicht voelde, was bereid om als vanger in het koren op te treden. Enkele voorbeelden. Op 21 januari 1933 | |
[pagina 93]
| |
maakte Ter Braak in Antwerpen kennis met de toen al legendarische Vlaamse schrijver Willem Elsschot,Ga naar eind35 de schepper van onder andere Villa des Roses (1913) en Lijmen (1923). Na dat laatste boek had hij er schijnbaar het zwijgen toe gedaan. Ter Braak, die zich gesterkt wist door het gezelschap van Greshoff en Ary Delen, ontmoette in Antwerpen ‘een bijzonder merkwaardige kerel, van uiterlijk een gewone slimme handelsman; en het gekke is, dat hij bij nadere kennismaking ook werkelijk uitgeslapen blijkt in dat vak’.Ga naar eind36 Na dit bezoek schreef Elsschot in de ‘recordtijd van veertien dagen’Ga naar eind37 een nieuw boek: Kaas, dat vervolgens in vijf afleveringen in Forum zou verschijnen. Greshoff ‘tipte’ de Amsterdamse uitgever Bob van Kampen, die zich haastte aanwezig te zijn bij de voorlezing door de auteur van Kaas in de werkkamer van Delen in het Museum Plantin-Moretus, toen Elsschot bij momenten zo ontroerd was dat hij de lezing moest onderbreken, anders was hij gaan huilen.Ga naar eind38 Ter Braak tikte Greshoff echter op de vingers: Zijlstra interesseert zich voor ‘Kaas’, als boek. Mij persoonlijk zou het erg aangenaam zijn, als Elsschot bij Nijgh uitgaf [...]. Beproef je tact daar eens op. Voor ‘Forum’ is zoo'n door Nijgh aangeworven roman weer een goede steun (ten opzichte van de Commissarissen, bedoel ik).Ga naar eind39 Het feest ging niet door. Elsschot voelde zich verplicht aan Van Kampen, omdat die naar de voorlezing was komen luisteren. Zodoende zou Kaas, de roman die zich met zijn sobere, milde humor ‘oplost in een nederlaag, die geen nederlaag is’ (Ter Braak),Ga naar eind40 datzelfde jaar verschijnen bij P.N. van Kampen & Zoon, die er nog tijdens de oorlog een derde gewijzigde drukvan zou opleggen.Ga naar eind41 Casus twee. In januari 1934 componeerde een oud-leerling van Ter Braak aan de 4de vijfjarige HBS, Victor Varangot, in drie, vier avonden op een klein huurkamertje te Brussel een novelle, Virginia. Varangot gaf het verhaal te lezen aan Jan Greshoff voor wie hij hand- en spandiensten verrichtte. Greshoff kwalificeerde het als een ‘klein meesterwerk’ en dirigeerde de auteur onmiddellijk weer richting uitgeverij P.N. van Kampen & Zoon. Hij verzocht Ter Braak er als Varangots mentor een voorwoordje bij te willen schrijven. Daartoe was deze wel bereid, maar op het punt van de uitgever had hij een kritische noot: | |
[pagina 94]
| |
Ik vind het eenigszins jammer, dat je in dezen Zijlstra zoudt willen passeeren; vooral, als ik een voorrede schrijf, en als het de bedoeling is, dat V. bij één uitgever blijft (wat natuurlijk prachtig is), geeft dat mij tegenover Zijlstra een onaangenaam gevoel. Ik heb geen enkele verplichting, maar ik voel wel, als redacteur van Forum, een moreele verplichting, hem de auteurs, die via Forum debuteeren, ‘aan te brengen’, of tenminste voor te stellen. [...] Maar je voelt waarschijnlijk wel na, wat ik bedoel; Zijlstra is royaal voor Forum, voorzoover het kan, ik ben graag, waar het kan, loyaal tegenover hem op het punt, waar de tegenprestatie mogelijk is.Ga naar eind42 De ‘nogal onnozele fantasie’ zoals Varangots novelle achteraf gezien is,Ga naar eind43 bleek niet sterk genoeg om door Van Kampen te worden aangenomen en zou pas in 1990 in boekvorm verschijnen.Ga naar eind44 Maar het verhaal, dat door de Vlaamse - lees: katholieke - groep in de redactie als spot over de maagdelijkheid werd begrepen, was wel weer sterk genoeg om het tijdschrift Forum te laten ontploffen. Ter Braak bleef het een ‘goed ding’Ga naar eind45 vinden, al kon hij Varangot, die zich van oud-leerling tot Ter Braaks zwager (door een huwelijk met diens jongste zuster Truida) had ‘opgewerkt’, intussen wel uitkotsen. Hij heeft niemand in zijn naaste omgeving zozeer gehaat als deze Varangot. Dat verhaal ligt in het verschiet. Derde en laatste voorbeeld. In mei 1934 stuurde Cola Debrot aan Ter Braak een novelle Mijn zuster de negerin. Ter Braak had deze van oorsprong Antilliaanse schrijver voor het eerst ontmoet tijdens een boemel in november 1931 in het gezelschap van de schilders Pyke Koch en Charley Toorop, van wie de laatste de volgende herinnering in een brief aan Arthur Lehning gaf: Laatst op 'n fuif bij 't liefje van Pyke Koch (‘mainteneetje’) hier, Menno ter Braak gesproken. Laat in de nacht met hem en met Kola gearmd (3 uur 's nachts!) door 'n mistig Amsterdam geloopen ('t leek wel Londen!). Fantastisch. Kola nogal erg dronken. Sloeg barbaarsche taal uit en Menno heel fijntjes praatend. Wat 'n type die Menno. Ik had hem graag de volgende dag op de thee gevraagd. Maar ik wist dat ik moest werken.Ga naar eind46 | |
[pagina 95]
| |
Ter Braak vond de novelle ‘ronduit uitmuntend’, verzekerde de auteur van plaatsing ervan in Forum en stimuleerde hem tot een nog groter greep.Ga naar eind47 Toen in december 1934 het eerste deel van de novelle eindelijk in Forum werd afgedrukt - het blad kampte met een overaanbod aan kopij -, informeerde Du Perron bij Ter Braak: ‘Is het niet iets voor Zijlstra om uit te geven?’Ga naar eind48 Maar zijn vriend was hem al voor geweest. Dankzij Ter Braaks pleidooi bij Zijlstra was de boekuitgave van Mijn zuster de negerin in een mum van tijd beldonken.Ga naar eind49 Ook gaf hij het ‘meesterlijke’ debuut nog een schouderklopje in Het Vaderland.Ga naar eind50 Dat Debrot niet behouden bleef als auteur van Nijgh & van Ditmar lag niet aan Ter Braak. Terug naar het verhaal waar het hier om te doen is: de geschiedenis van Forum. Al op 21 augustus 1931 kon Bouws een proefcontract aan Ter Braak sturen met daarbij een aantal suggesties voor de naam van het nieuwe tijdschrift (men had eerst gedacht aan ‘Criterium’, maar het gerucht ging dat er al ‘een ding onder die naam’ zou verschijnen - wat overigens niet gebeurde): ‘Criterium’ is inderdaad niet te gebruiken [...]. Ik voel nog steeds weinig voor ‘het laatste Woord’, wat denk je van ‘Nieuwe Revue’, ‘Panopticum’, ‘Forum’? Per saldo prefereer ik ‘xxste eeuw’ als dat te gebruiken is.Ga naar eind51 Du Perron vond ‘Forum’ niet alleen te veel rijmen op Criterium (dat wellicht een knipoog was naar T.S. Eliots tijdschrift The Criterion, 1922-1939), maar vond de naam ook ‘een beetje glad en mat’Ga naar eind52 en had een voorkeur voor zoiets als ‘Nieuwe Letteren’. Marsman bedacht nog (De) Phalanx en Ter Braak kwam met ‘Cahiers van den Schrijver’. Tijdens het weekend van 5 en 6 september waarin Ter Braak, Du Perron, Bouws, Jacques BloemGa naar eind53 en Clara Eggink zich op uitnodiging van Jany Roland Holst te Bergen met zeeschuim en spiritualiën vermaakten, zijn er ook nog heel wat namen de revue gepasseerd. Clara Eggink meent in haar Leven met J.C. Bloem de titel van het maandblad ‘letterlijk’ te hebben ‘horen ontstaan’ - wat echter ook echter letterlijk niet helemaal waar is: Zij waren bij ons in Bergen aan Zee - niet in De Hut maar in een ander huisje dat aan mevrouw Adama van Scheltema toebehoorde: Ter Braak, Du Perron en die eigenaardige figuur die redactie- | |
[pagina 96]
| |
secretaris zou worden, genaamd Bouws. Hoe ze aan die laatste gekomen waren, weet ik niet precies. Ik geloof dat het een erfstuk van Slauerhoff was. Er werd die dag uitentreure over de titel gepraat en er waren verscheidene voorstellen. Genoemde Bouws heeft net zolang ‘Forum, Forum’ zitten toeteren tot het er tenslotte werkelijk van gekomen is.Ga naar eind54 Ter Braak kwam nogal eens bij de Bloems aanzetten in hun woonplaats Breukelen. In het plaatselijke kantongerecht trok hij Bloems rechterlijke toga aan en hield preken die een dominee hem niet verbeteren kon, zo formidabel. Maar tegen de overredingskracht van Bouws waren hij noch Du Perron kennelijk opgewassen. Nu golden voor hem de woorden waarmee hij Bloems zoon, die niet vlot met eten was, toesprak: ‘Nuttigen, jongeman’! Inderdaad, op aandringen van Zijlstra en diens adjudant Bouws werd het tijdschrift tijdens de oprichtingsvergadering ten huize van Zijlstra in Rotterdam op 9 september officieel Forum gedoopt. Constant van Wessem schreeuwde hierop iets als ‘verraad van Menno’,Ga naar eind55 omdat deze buiten Binnendijk om De Vrije Bladen om zeep zou hebben geholpen - maar als er iets om zeep was geholpen, was het de vriendschap Ter Braak-Binnendijk. Aan ‘verraad’ wilde zelfs Marsman na enige uitleg niet meer geloven en hij besloot zich er niet meer mee te bemoeien. De honden blaften en de karavaan ging verder. Ter Braak gaf de stichtingsbijeenkomst de waardering ‘zeer bevredigend’: ‘Het contract waarborgt absolute vrijheid van de redactie’.Ga naar eind56 Maar ook aan deze ‘absolute vrijheid’ bleken haken en ogen te zitten. Er was namelijk één ‘precaire paragraaf’Ga naar eind57 in het contract opgenomen, de achtste. De redactie beloofde daarin zich ‘naar eer en geweten’ bij de beoordeling van aangeboden werk uitsluitend door overwegingen van kwaliteit te laten leiden. Haar maatstaven golden daarbij als ‘finaal’. Daar was evenwel de volgende beperking aan gesteld: Echter zal zij er rekening mede houden dat het tijdschrift bestrijkt het gebied van kunst en letteren, en dat dus werk van religieuse of politieke strekking niet in hare kolommen thuis hoort. D.w.z.: werk dat vanuit eenig politiek of religieus gezichtspunt andere richtingen bestrijdt of aanvalt, of de eigen richting verdedigt. Artikelen van literair-filosofische aard welke religieuse of politieke stelsels of kwesties behandelen, behoeven uiteraard niet te worden geweerd, | |
[pagina 97]
| |
(hetzelfde geldt voor werk in andere vorm, romans) wel zal de Redactie toezien dat de terminologie noch stuitend, noch onwelgevoeglijk is. Zij zal zich hierbij laten leiden door de overweging, dat het tijdschrift bestemd is voor een zoo ruim mogelijke verspreiding onder een ontwikkeld publiek. De beslissingen van de Redactie zijn ook in dit opzicht finaal. Eveneens zal de Redactie bepalen of en in hoeverre werk als pornografie moet worden beschouwd en als zoodanig geweigerd. De overeenkomst werd aangegaan voor een periode van vijfjaar. Zoals de meeste nieuwe bedrijven, sneuvelen ook de meeste nieuwe tijdschriften binnen deze periode. Wie weet hoe ze er dan voor zouden staan? Het was Ter Braak die de beroemd geworden ‘Inleiding’ bij het eerste . nummer van Forum concipieerde - na eerst een ‘manifest’Ga naar eind58 in zes punten op papier gegooid te hebben -, al werd deze ook door Du Perron en Roelants ondertekend. Het tijdschrift beoogde een jonge generatie van schrijvers omstreeks de dertig te ‘groeperen’. De naam Forum moest aangeven dat ‘alle vitale elementen’ onder de jongere auteurs, ‘voorzoover zij een persoonlijken vorm hebben gevonden’, toegang tot het blad hadden. Al snel ging Ter Braak van de groep van mogelijke medewerkers over naar het literatuurtheoretische fundament van het blad. Hij onderstreepte dat niet louter toeval hen verenigde. De jaren overziend sedert Marsman in 1925 als woordvoerder van De Vrije Bladen de ‘jonge en jongere dichters’ opriep de ‘sprong in het duister’ te wagen,Ga naar eind59 werd hij getroffen: ...dat men den dichter, door hem in het duister te laten springen, wat al te zeer aan de aesthetische schemeringen heeft overgelaten; waarmee men hem o.i. geen dienst heeft bewezen. Men heeft voor den dichter den geheelen mensch soms verwaarloosd, men heeft de poëzie vaak losgemaakt van de rest der aardsche verschijnselen en haar soms verdacht doen lijken op een esoterischen cultus. Voor de ingewijde lezer was intussen duidelijk dat deze boutade gericht was tegen ‘de vergoding van den vorm’ en het ‘indijken’ (lees: Binnendijken) van het ‘beschermd domein der poëzie’, dat in De Vrije Bladen tot zijn grote ergernis de overhand had gekregen. Hij meende dat het pro- | |
[pagina 98]
| |
ces van wat men in Vlaanderen noemde ‘verliteratureluren der kunst’ ten koste ging ‘van den creatieven mensch’: ...wij verdedigen de opvatting, dat de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium is bij de beoordeeling van den kunstenaar. Welke wonderen zich ook bij het scheppingsproces mogen afspelen: zij schijnen ons dan eerst van belang, wanneer de persoonlijkheid van den kunstenaar zich voor ons in zijn werk bevestigt. Het tijdschrift verkondigde zoiets als een Groot-Nederlandse gedachte door te pogen ‘de veelal platonische wenschen tot toenadering tusschen de Vlaamsche en Noord-Nederlandsche litteratuur in een practische samenwerking om te zetten’. Bij alle besef van de ‘tweeleedigheid in ons taalgebied’ wilde Forum ‘de persoonlijkheden uit Vlaanderen en Nederland, die uit een verwant levensbesef schrijven’ in zijn pagina's met elkaar ‘confronteeren’. In het verlengde van deze grensoverschrijdende en antiprovincialistische benadering werd het voornemen uitgesproken ‘goede Europeanen’ te zijn in de zin die Nietzsche daaraan gaf.Ga naar eind60 De laatste lange alinea van de Inleiding was gewijd aan het polemische karakter van het tijdschrift: ‘De polemiek is voor ons onafscheidelijk van de zelfbegrenzing der persoonlijkheid’. De ‘zogenaamd’ opbouwende kritiek werd daarbij met een beroep op Mencken als ‘bloedelooze fictie’ verworpen. Kritiek is wezenlijk een ‘ontmoeting’ met een boek, waarbij objectiviteit nooit meer dan schijn kan zijn omdat er in de kunst geen onveranderlijke waarheden bestaan. Een kunstenaar mag zich niet achter de kunst verschuilen, had Ter Braak al in het Démasqué betoogd, hij heeft zijn kunst te verdedigen ‘als een integreerend onderdeel van zijn chronique scandaleuse’.Ga naar eind61 Dit laatste verklaart meteen de grote belangstelling binnen de gelederen van Forum voor wat later is gaan heten egodocumenten: brieven, dagboeken, (auto)biografieën. Deze houding gaat terug tot Nietzsche die alle boeken placht te lezen alsof het de memoires van hun auteur betrof. Een mens, wist hij, mag zich nog zo wetenschappelijk en objectief voorkomen: ‘per slot van rekening brengt het hem toch niet méér op dan zijn eigen biografie’.Ga naar eind62 Het programma Forum was een typische uiting van het modernistische ideaal van de persoonlijkheid die zich in vrijheid rekenschap geeft van zijn handelen en denken in een wereld op drift. Het begrip ‘persoonlijkheid’ of- in de wandelgangen - ‘vent’ diende als criterium om de kenmer- | |
[pagina 99]
| |
kende eigenschap aan te geven van schrijvers die ‘voor hun eigen waarheden instonden’.Ga naar eind63 Tegenover ‘vent’ stond ‘dupe’: dupe is iemand die het onderspit delft zonder dat tijdig te merken. Maar de norm van de polemische persoonlijkheid was tegelijkertijd zoiets als een fragmentatiebom die men de cultuur in slingerde. Want als elke uitspraak persoonsgebonden is, ja niet meer dan een onderdeel van de chronique scandaleuse van haar verkondiger, hoe kan je dan nog zinvol over uitspraken communiceren? Het was zoiets als de ultieme relativering van de vrij zwevende intellectueel, waarmee deze echter ook de poten onder zijn stoel wegzaagde. Tegelijkertijd was het de bom die onder een al spoedig ruziënd Forum tikte. Met een prachtige, geïllustreerde fondscatalogus gaf Nijgh & van Ditmar bij het verschijnen van het eerste nummer van Forum blijk van zijn grote aspiraties: Een boek is als een schip.Ga naar eind64 De beeldspraak moest duidelijk maken dat de uitgeverij aan een Rotterdamse haven gelegen was, waarvandaan de schepen - lees: boeken - vertrokken met de lezers aan boord: Er zijn spotters onder de schippers, filosofen en vertellers - maar wat zij ons brengen, het is alles bijeen een daverende weerspreking van de bewering, dat er in Holland geen proza meer zou zijn. Integendeel: de boekenvloot van 1932 bergt een rijkdom aan proza, aan kunstzinnig en verhalend, aan literair proza, als weinig vorige jaren te aanschouwen gaven. De vloot van Nijgh & van Ditmar ligt zeilree. Wie vaart er mee? Ter Braak had nu zijn naam mee, want alfabetisch opende de vlootschouw met zijn Hampton Court. Maar onwillekeurig gaf deze positie ook aan wie de uitgeverij beschouwde als haar admiraal. |
|