Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Hoofdstuk 3
| |
[pagina 46]
| |
aan.Ga naar eind2 Ouderdom en jeugd tegelijk zag de criticus in Ter Braaks gezicht: oud de bovenhelft, die al doorgroefd was van rimpels, jong het benedendeel met de sierlijke volle lippen: ...het hoge voorhoofd, verbergend een borende consequentie in denken; de vrouwelijke onderkaak en mond, waar beurtelings weke sentimentaliteit, dédain, laissez-aller of vervloekingen van af te lezen zijn; en tussen die partijen de duistere ogen achter de grote brilleglazen: een wachtende afwezigheid van emotie, die naar twee kanten echter zich kan verbijzonderen: naar een felle waaksheid, waarbij de ogen zich verkleinen, een waarheid-dorstige aanvalshouding, als van een jachthond, die wild speurt; óf naar een weemoed, waarbij de pupillen zich verwijden. De onervarenheid van deze jonge man, tegen de dertig, moet ook betrekking hebben op seksueel gebied. Niet dat Van Leeuwen daar rechtstreeks op doelt, maar een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg. Welke foto men ook van Ter Braak bekijkt, of hij zich nu in een klein gezelschap van intimi bevindt, of in een flinke menigte (zoals op schoolfoto's), altijd hangt er een waas, niet zozeer van eenzaamheid, als wel van afgeslotenheid, van niet gekoppeld-zijn rond zijn figuur. Dat zal niet anders zijn als hij later getrouwd is; hij is steeds zo geïsoleerd, zo op zichzelf staand, als een beeld tussen andere beelden, maar zelden een mens tussen mensen. Een belangrijke uitzondering vormen de opnames die Emiel van Moerkerken in november 1939 van Ter Braak maakte met diens zwarte Perzische kater Adriaan en de rode Perzische poes Jaffa: met deze levende wezens toont Ter Braak duidelijk een innig contact.Ga naar eind3 Alleen, het zijn geen mensen. De consequentie van Ter Braaks ‘carnavalsmoraal’ was geweest dat hij in wezen geen enkele aanspraak meer kon laten gelden op iets of iemand, in de zin van blijvende, ‘burgerlijke’ aard. Vroeger had hij altijd nog ergens de illusie gehad: ‘och, ik zal op mijn eigen regel toch wel een uitzondering kunnen maken’. Maar hij moest ontdekken dat je niet de zekerheden van andere burgers kunt aantasten zonder de eigen burgerlijkheid mee overhoop te halen. Er waren momenten dat hij zichzelf herkende zonder ook maar een schaduw van genade, droevig om de verloren illusies, maar niettemin hard en koud, als met een ontleedmes. In zijn essay Ondergang had hij het lot van de ‘late mens’, de onmaat- | |
[pagina 47]
| |
schappelijke die heeft liefgehad, maar nooit meer zal liefhebben, neergelegd in de volgende dramatische zelfbekentenis: Ik ben voorgoed alleen. Iedere gemeenschap die ik zal dienen, zal mij uitstooten. Ieder wezen, dat ik zal liefhebben, zal van mij vervreemden. Iedere gedachte, die ik zal uitspreken, zal verkeerd verstaan worden. Iedere daad, die ik zal volbrengen, zal onevenredig zijn aan de volheid der bedoeling. De diepte is de eenzaamheid...Ga naar eind4 Waarom was Ter Braak zo geobsedeerd door de vlucht uit de provincie? En waarom hunkerde deze ‘gruwelijke dilettant’Ga naar eind5 in liefdeszaken aan de andere kant zo naar de huiselijke gezelligheid van het huwelijk, terwijl hij - ook al had hij hem nog maar fragmentarisch gelezen - moest weten wat Nietzsche eens had gezegd over een denker die in het huwelijksbootje stapt: ‘Een getrouwde filosoof hoort in het blijspel thuis, dat is mijn stelling’. En die ene uitzondering, Socrates, zou alleen maar in het huwelijk zijn getreden om deze stelling te bewijzen.Ga naar eind6 Als de dood de grootste banaliteit is onder de mensen, en daarna de geboorte - omdat niet iedereen geboren wordt die toch sterft -, dan is het huwelijk nog altijd een goede derde, vond Nietzsche. En toch, constateerde hij, zijn voor deze kleine, versleten tragikomedies jaar in jaar uit steeds weer nieuwe acteurs te vinden - en trouwens ook toeschouwers. Dat die laatsten zich uit pure verveling nog steeds niet hebben opgehangen aan de bomen, bewijst dat veel afhangt van de nieuwe acteurs en weinig van het stuk.Ga naar eind7 Acteur: Menno ter Braak. Stuk: een liefdestragedie. Als er voor hem na de mislukte verloving met Hanneke Stolte nog van trouwen sprake kon zijn, dan toch alleen met iemand die precies hetzelfde had beleefd als hij. Zo'n ideale huwelijkskandidaat, schreef hij een half jaar later aan Hannekes moeder, moest daarom iemand zijn die: ...ook precies op dezelfde manier de consequentie van de consequentieloosheid wil trekken. Of anders de duitsche dienstbode, waaraan je je juist zooveel gelegen kunt laten liggen, als jezelf wilt, maar dat is ook niets voor mij, geloof ik.Ga naar eind8 | |
[pagina 48]
| |
De merkwaardige paradox waarin hij zich begaf, namelijk dat het huwelijk de diepste provincie is waarin je je - volgens Nietzsche - kunt begraven als denker, zag hij niet als zodanig. Toch was de vlucht uit de provincie voor hem niet compleet als hij niet getrouwd was. Die paradox is alleen maar als volgt te verklaren: óf Ter Braak was provincialer en burgerlijker dan van hem gedacht wordt - en dan hijzelf veinsde -, óf hij had het huwelijk nodig als een laatste vangnet om niet ten onder te gaan in de vervreemding van de gemeenschap die zijn ontwikkeling voor zijn gevoel had gekenmerkt. Waarschijnlijk zijn beide waar en als beide waar zijn, maakt dat het volgende scenario alleen maar aannemelijker. In de mimicry-filosofie van de ‘onmerkbare ongewoonheid’ die Ter Braak aan het begin van de jaren dertig ontwierp, was het huwelijk in feite een absolute noodzakelijkheid. Anders zou de gemeenschap hem nog altijd kunnen stigmatiseren als een onmaatschappelijk, ‘laat’ mens, als een vrijgezel die is ‘overgebleven’ en misschien vol afwijkingen zit. Om de maatschappelijke rol van polemist te kunnen vervullen die hij voor zichzelf zag weggelegd, moest hij eerst een volledig geaccepteerd en voor het oog solide deelnemer van diezelfde maatschappij zijn. Zoals Ter Braak niet denkbaar is zonder een driedelig kostuum, een hoed en een stok, zo is hij ook ondenkbaar als ongehuwd burger, al is hij evenmin denkbaar als notaris te Eibergen. In Ter Braaks rolpatronen bestond er voor een man slechts één maatschappelijke staat: de gehuwde. Wat dat betreft, en niet alleen dat, is hij zo Nederlands burgerlijk als maar kan. Daarbij is het ook goed te bedenken dat zijn polemische attitude jegens een bepaalde Hollandse mentaliteit niet voortkwam uit haat tegen ‘Nederland’, maar uit liefde.Ga naar eind9 De polemiek was bij hem geen twist, maar levensbevestiging: bevestiging dat hij bij de gemeenschap hoorde waartegen hij de vinger opstak. Door een levenspartner te kiezen, bevestigt iemand deel uit te maken van een grotere gemeenschap. Het verlangen naar een partner kwam bij Ter Braak zeker niet primair voort uit een lichamelijk, seksueel verlangen. Het mannelijk type van de verleider wantrouwde hij ten zeerste, aangezien die zich bijna altijd als een simulant gedraagt. De verleider is steeds de dupe van de ‘fraaie allures’ waarachter hij zijn bronstigheid verbergt. Zijn liefde voor de muziek, zijn politieke ambities, zijn passie voor de literatuur, het zijn in feite niets anders dan ‘amoureuze declaraties’. Lezend in Les liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos hekelde hij de dogmatiek van het | |
[pagina 49]
| |
‘erotische kampspel’ in deze briefroman en hij misprees de ‘nijvere werkzaamheid op erotisch gebied’ als een domheid.Ga naar eind10 Men moet wel een Fransoos zijn, om die erotische kampspelen zoo au sérieux te nemen; het is bijna een ‘zesdaagsche’.Ga naar eind11 Wat Ter Braak in de cultuur van de Nieuwe Zakelijkheid irriteerde was de aanmatiging om de vrouw als een gebruiksvoorwerp te beschouwen. De ‘typisch mannelijke arrogantie’ die hij tegenkwam in een boek over Die Frau von Morgen. Wie wir sie wünschen (Leipzig 1929), was hem een gruwel.Ga naar eind12 Elke poging om in het bezit van een vrouw te heersen beschouwde hij als vruchteloos, een ‘miniatuur-heerschersdom’.Ga naar eind13 Wie een vrouw lief wil hebben, moet haar met rust kunnen laten. De cultuurhistorische context is hier belangrijk. Ter Braak plaatste de drang om te oordelen over ‘de’ vrouw in het kader van de moderne tendens het maatschappelijk leven zoveel mogelijk te stroomlijnen en technisch te vervolmaken. Nadat hij in de zomer van 1930 in de bierstad München aan een kiosk ongevraagd was geconfronteerd met de bestseller van zijn landgenoot Van de Velde, Die volkommene Ehe, haastte hij zich daartegen in De Vrije Bladen een hoogst snedige tirade te publiceren.Ga naar eind14 De heilsleer van Van de Velde - ‘de Krishnamurti der paringsboodschap’ - degradeerde de geslachtsdaad volgens hem tot een soort perfecte gymnastiekoefening. Ter Braak rekende voor dat hier sprake was van een kolossaal misverstand. Wie de liefde wil grondvesten op een volmaaktheidsideaal, ziet niet dat de liefde en de vrouw juist de symbolen zijn van het tegenovergestelde daarvan: het onvolkomene. Zoolang het hygiënische, vaatdoekachtige geluk van dit volkomen huwelijk een begeerlijk iets schijnt, kan men er op rekenen, dat de moderne vrouw vele moderne mannen doodongelukkig zal maken, en omgekeerd. Dit volkomenheidsideaal, gebaseerd op de spectaculaire trapezetechniek van Van de Velde, werkte bij Ter Braak juist averechts, want om het te typeren gebruikte hij in het artikel twee keer het woord impotent. Een hoogst omineuze term, zoals later zal blijken. Het erotische motief werd naar Ter Braaks oordeel in de moderne cultuur uit den treure geëxploiteerd en had het karakter gekregen van een sportdiscipline waarin men | |
[pagina 50]
| |
dankzij technische oefeningen kan excelleren. Rond het nieuwe inzicht dat seksualiteit een bron van vitaliteit en karaktervorming was en dat de vrouwelijke seksualiteit vroeg om ontdekking en bevrediging, was in het interbellum een compleet nieuw cultureel systeem ontstaan.Ga naar eind15 Wat Ter Braak in dit nieuwe systeem van waarden en normen echter zo tegenstond, was het hoge mannelijke projectiegehalte: ‘zij maken de vrouw tot een gewijzigde man, een man met normale afwijkingen’.Ga naar eind16 Ook hekelde hij het normatieve karakter ervan: Hervormers op sexueel gebied deden beter, hun energie, wanneer zij het werkelijk meenen, op andere doeleinden te richten... Ieder tracht van hoek tot hoek voor zichzelf een weg te banen. Hij mag echter zijn vreemde sprongen niet als de juiste marschroute aan alle anderen opdringen.Ga naar eind17 Een kleine tien jaar later zou de Zwitsers-Franse cultuurhistoricus Denis de Rougemont in zijn boek L'Amour et l'occident betogen dat het traditionele ideaal van passie in de moderne maatschappij helemaal gevulgariseerd is en zich niet meer laat verenigen met de oude, op trouw gebaseerde, notie van het huwelijk. In romans, films en theaterstukken wordt de burgerlijke moraal telkens weer overboord gezet en worden buitenechtelijke relaties en blinde hartstocht als verleidelijke vruchten gepresenteerd. Dit kan echter alleen maar leiden tot straf, ongeluk en dood. Tegenover dit ‘decadente’ verschijnsel maakte de moralist Rougemont een principiële keus: vóór het huwelijk en contra de passie. Ter Braak was een groot bewonderaar van dit boek en zijn moraal omtrent dit onderwerp kwam heel dicht in de buurt van Rougemont.Ga naar eind18 Ter Braaks ‘onervarenheid’ als volwassen man, anders dus dan zijn uiterlijke flinkheid deed vermoeden, moet ergens te maken hebben met zijn grote weerstand tegen de nieuwe, machistische en egoïstische liefdesopvattingen, waar bijvoorbeeld zijn vriend Binnendijk zo'n hartstochtelijk pleitbezorger van was. Van de weeromstuit verviel Ter Braak in een mysterieuze liefdesopvatting die samen te vatten is in de stelling: wie zich in de liefde begeeft, begeeft zich in het avontuur van de onvolmaaktheid. Zo'n avontuur ging Ter Braak tegemoet toen hij in december 1930 naar Berlijn afreisde. Eigenlijk totaal onaangekondigd was hij op zondag 21 december naar Berlijn vertrokken om daar de kerstdagen bij de familie Geissel | |
[pagina 51]
| |
door te brengen, bij wie hij in de eerste maanden van 1927 ook al had gewoond toen hij de Preußische Staatsbibliothek plunderde voor zijn onderzoek naar Otto de Derde. Ter Braak en de kerst! Hij voelde zich altijd slecht op zijn gemak in de gewijde, ja schijnheilige sfeer van die dagen, en geloof maar dat ze er in het vaderloze gezin van de verwitwete Stabsarzt Frau Elsbeth Geissel pap van lustten. Toch spoorde Ter Braak naar Berlijn. Waarom? De vrijgezel hield het in Eibergen niet uit, waar zijn hele familie zich begraven had. Weg uit de provincie, óp naar Berlijn. En misschien ook hierom. Meteen op maandag schreef hij een kaartje aan Du Perron uit café Unter den Linden op de hoek van de Friedrichstrasse, onder een grote lichtreclame van Citroën: Ik zit in Berlijn ‘Barnabooth’ uit te lezen. Het is buitengewoon verwant en net iets om onder Duitschers heimelijk te genieten, terwijl zij aan grover dingen denken, b.v. aan een ‘Weihnachtsbescherung’. De burgers zijn hier toch weer door hun oppervlaksverschillen met Holland ongelooflijk boeiend.Ga naar eind19 Ter Braak was een meester in het ten beste geven van nationale clichés, dat blijkt ook hier weer. Maar wat met Barnabooth? De gelijknamige hoofdpersoon van deze fictieve autobiografie geschreven door Valery Larbaud, is een onvoorstelbaar vermogende Zuid-Amerikaan die, in het streven een superieure staat van onthechtheid te bereiken, alle sociale en materiële banden heeft verbroken. Niet alleen van het politieke en sociale leven, ook van zichzelf probeert hij los te komen, conform de gedachte dat wat je ook probeert, al onze daden nooit méér dan naar de leegte uitgestoken armen zullen zijn. We hebben geen greep op de gebeurtenissen en de gebeurtenissen hebben geen greep op ons, wat we ook mogen denken.Ga naar eind20 Hij neemt zich voor een ‘stormloop op het Absolute’ uit te voeren. Die stormloop vindt ironisch genoeg plaats vanuit een luxueuze salonwagen en de ‘kilometervreter’ van een vriend, waarmee de amper vierentwintigjarige Barnabooth door Europa van land naar land en van metropool naar metropool sjeest. En ook van vrouw tot vrouw, want het boek is ook te lezen als een verzameling van vrouwenstudies. Barnabooth houdt van zijn belevenissen een dagboek bij dat eigenlijk een | |
[pagina 52]
| |
spiegelkabinet vol melancholische blikken is. Zijn streven een levensformule te vinden, lost uiteindelijk op in het veelkleurige perspectief van de kosmopoliet die overal thuis is en nergens. Als hij tot de bekentenis komt dat heel dit avontuur in feite zin- en doelloos blijft,Ga naar eind21 wijst zijn vriend Stéphane, een Russische prins, hem erop dat hij misschien niet het verhevene moet zoeken, maar het gewone. Barnabooth trouwt dan met een meisje dat eens zijn beschermelinge was en dat hem volledige rust belooft. Zijn wens is voortaan ‘een vreedzaam, gerieflijk, teruggetrokken en studieus bestaan’ te leiden.Ga naar eind22 Hij neemt zich voor om met de woorden van Walt Whitman (‘O camerado close!...’) de gewone man als zijn broeder te aanvaarden, ook al begrijpt hij nu dat je niet naar de literatuur kunt leven, maar alleen maar naar het leven zelf. In Europa houdt hij het voor gezien en hij vestigt zich weer in Zuid-Amerika. Barnabooth behoorde tot de lievelingsboeken van Du Perron.Ga naar eind23 In die zin was het lezen van het boek in Berlijn ook een vriendschapsverklaring aan Du Perron. Maar waar Du Perron de individualistische en epicuristische elementen van het boek op de voorgrond plaatste, de herinnering aan heel de ‘bloem van de bourgeoisie’,Ga naar eind24 daar resoneerde bij Ter Braak slechts deze boodschap: zoek niet langer het verhevene, maar het gewone; huw het meisje dat eens je beschermelinge was en dat je volledige rust belooft. Over het slot van het ‘dagboek’ was hij lyrisch: ‘Wat een bevrijding, driedubbel getrouwd naar Zuid-Amerika te durven gaan’. In de evolutie van Barnabooth herkende Ter Braak helemaal zichzelf.Ga naar eind25 Zo'n meisje als Larbauds held ten slotte huwde, had hij zelf in Berlijn nota bene voor het grijpen! Gerda Geissel was, zoals bekend, na de Eerste Wereldoorlog heel regelmatig als Kriegskind bij het doktersgezin Ter Braak in Eibergen komen logeren om bij te sterken. Het spontane, maar ook naïeve en broze meisje, een poppetje, zocht uit de leden van de Ter Braak-familie als favoriet juist de persoon uit die op het eerste gezicht wellicht het meest onbereikbaar was: Menno. De knappe kop, de lange slungel, de houterige klaas. De nerd. Maar bij het kittig blonde meisje ontspande hij en werd vlot, grappig, uitdagend en aanrakerig, beschermer en verleider tegelijk. En zij plakte aan hem op een manier die hij van niemand kon velen, nu niet en later niet, behalve van Laelaps,Ga naar eind26 de hond van het vuilnisbakkenras die sedert 1927 zijn liefste gezelschap in Eibergen vormde. ‘Gerdel’ was elf jaar jonger dan Ter Braak. Toen zij in september 1928 | |
[pagina 53]
| |
op vijftienjarige leeftijd belijdenis had gedaan en was aangenomen in de evangelische gemeente, had Menno haar een ring gestuurd, die haar bij het uitpakken de adem deed stokken, zo mooi en duur was hij. Maar ook had zij een beetje moeten lachen om de pastorale toon van zijn brief, waarvoor hij zich meteen had verontschuldigd omdat hij in de school elke dag ‘onzin moest prediken’.Ga naar eind27 In dat jaar was het Ter Braak voor het eerst opgevallen dat Gerda ‘langzamerhand een schoone vrouw’ begon te worden.Ga naar eind28 In de zomer en het najaar van 1929 verbleef zij wederom langere tijd in Nederland; zij had zelfs Menno's verloofde Hanneke in Zeist aan bed opgezocht toen die herstelde van een blindedarmoperatie. Ter Braak had haar tijdens dat bezoek ook als Reiseführer door Den Haag en Rotterdam rondgeleid. Op een vijftal pasfoto's die Ter Braak van haar bewaarde, verschijnt Gerda Geissel als een niet onknap, maar vooral frêle wezentje. Met haar 1,65 meter was zij overigens zeker voor die tijd niet klein, maar eerder van gemiddelde lengte; Ter Braak was ruim twintig centimeter groter. Zij heeft het haar in brede krullen tegen het ovaalvormige hoofd geplakt, een bontkraagje om de smalle, afhangende schouders; bolle wangetjes boven een terugwijkende kin; zware ogen die regelmatige migraine-aanvallen verraden. Eén keer weet ze een droef-ernstig glimlachje op het gezicht te toveren, maar steeds lijkt ze in gedachten meer bij de confiturenzaak van haar moeder dan bij het vogeltje van de fotograaf. Everard Bouws ontmoette haar een keer en zag onmiddellijk dat zij in het geheel niet paste in het burgerlijk-intellectuele milieu van Ter Braak: ‘het type van een winkelmeisje uit de grote stad, op zijn best een typiste’.Ga naar eind29 Gerda Geissel was een figurante op het toneel van de Großstadt, waar geen man naar omkeek die een man van de wereld wilde zijn. Toch ontwaarde Ter Braak als hij naar haar keek tijdens de kerst van 1930 een vrouw van klassieke schoonheid. Aan zijn ouders stuurde hij op kerstavond vanuit Berlijn een kaartje uit het Kaiser-Friedrich-Museum met het Portret van een jonge vrouw door Domenico Veneziano, als de vooraankondiging van een mededeling die hij pas thuis in Eibergen zou doen: dat hij zich met Gerda verloofd had. Het prachtige profielportret van Veneziano gaf de verheven stemming weer waarin hij zich bevond; hij had zich als een edelman niet door banale gevoelens laten leiden. Op de dag vóór zijn vertrek kon hij het toch niet nalaten Du Perron als eerste van zijn voornemen op de hoogte te stellen: | |
[pagina 54]
| |
In de afgeloopen week heb ik hier zonderlinge dingen gedaan, waarvan ik, voor iemand anders het hoort, jou even in kennis wil stellen. Op de gewone, au fond onhandige wijze heb ik in Berlijn s o 36 weer contact met het leven gekregen, ik bedoel op die wijze, die alleen wij theoretici kennen. Het resultaat zal zijn, dat ik ga trouwen met een Berlijnsch meisje van 18 jaar, die niets van het Carnaval begrijpt, laat staan van Barnabooth. Toch geloof ik, dat ik iets ga doen, dat zin heeft, waarom weet ik niet. Du Perron was op dit moment zo belangrijk voor hem dat hij hem in Berlijn voortdurend stilzwijgend als een soort beschermengel had aangeroepen, waarmee hij hem meteen als zijn meerdere in deze zaken erkende: Ik moest bij de serie handelingen, die achtereenvolgens tot het doel geleid hebben, voortdurend denken: hoe zou Eddy du Perron gedaan hebben, welke draai zou hij in deze situatie hebben genomen.Ga naar eind30 Een duidelijke analogie met de situatie Du Perron lag nu voor het grijpen, namelijk met het huwelijk dat Du Perron in 1928 na de onbedoelde geboorte van een zoon had gesloten met de Brusselse Simone Sechez, een lid van de ‘bediendenstoet’ op kasteel Gistoux. Ook Ter Braak bleef maar op de lagere sociale komaf van Gerda Geissel hameren; ter geruststelling rapporteerde hij dat men in het ‘soort nette achterbuurt’ waar zij woonde zoiets als een schrijftafel in huis had. Daarmee was kennelijk aan een minimumvoorwaarde voor hem als intellectueel voldaan. De intellectuelen-hoogmoed waarvan hij zich door middel van dit huwelijk wilde verlossen, speelde hem nog steeds parten en was ook eigenlijk de basis van het voorgenomen huwelijk, zodat dit nauwelijks enige kans van slagen had. De mesalliance waartoe Du Perron zich tegen beter weten in had geforceerd met de arme, rondgesolde Simone Sechez, was ook wel het slechtste voorbeeld dat Ter Braak zich had kunnen kiezen. De minachting droop ervan af toen hij later over Simone mijmerend opmerkte dat hij haar ‘in haar soort’ altijd ‘geschikt’ gevonden had. Een tientje kon hij wel - anoniem - voor haar missen, toen Du Perron zich van haar had laten scheiden en Vestdijk vanwege een depressie had moeten afhaken.Ga naar eind31 | |
[pagina 55]
| |
Want Vestdijk had besloten zich over haar als een trooster van de verlatene te ‘ontfermen’,Ga naar eind32 maar deze troost bleek slechts van korte duur. Een en ander maakt deel uit van een dienstbodencomplex, dat zoveel inhoudt dat een man zich van intellectuele zelfhaat en vermeende marginalisering ‘bevrijdt’ door een liaison met een sociaal ondergeschikte partner, wier inferioriteit hij enerzijds voortdurend blijft benadrukken, maar die hij anderzijds geneigd is tot in het onherkenbare te idealiseren - Gerda Geissel als Renaissanceprinses. De mannelijke partner gaat bewust beneden zijn niveau zitten en vindt door middel van een seksuele band met een ‘gewone’ vrouw weer aansluiting met het ‘aardse’ leven. Pas deze ideologische rechtvaardiging neemt het taboe op de seksualiteit weg en maakt haar spannend en vruchtbaar. Met de dienstbodentheorie wordt de concessie van beneden-je-niveau-huwen ook functioneel gemaakt en daarmee als het ware geneutraliseerd. S. Vestdijk heeft dit dienstbodencomplex creatief ontwikkeld in zijn Else Böhler uit 1934 en zou het ook in latere romans zoals De dokter en het lichte meisje exploiteren.Ga naar eind33 In Else Böhler raakt een rechtenstudent verslingerd aan een Duits dienstmeisje; hij achtervolgt haar naar Duitsland waar zij in een nationaal-socialistisch milieu terecht is gekomen; uit jaloezie pleegt hij een moord op zijn vermeende rivaal, de impresario Steinmann, en krijgt hiervoor de doodstraf. Na het verschijnen van deze roman schijnt Ter Braak de auteur een en ander te hebben toevertrouwd over zijn geschiedenis met Gerda Geissel. Aangemoedigd door deze belangstelling en enthousiast door ‘een erotische “Duplizität der Falle” in de boezem van Forum’, was Vestdijk ‘zo dom en plomp’ losweg aan Ter Braak te vragen of deze in zijn ‘bloeiende jaren’ óók wel eens een meisje in de Kalverstraat en omgeving had aangesproken. Hij bevroor. Hij zei geen stom woord meer. Zwijgend wandelden wij naast elkaar voort, en ik verwenste alle meisjes, die ik ooit had aangesproken waar dan ook.Ga naar eind34 Een duidelijke aanwijzing dat het ‘Else Böhler-effect’ bij Ter Braak niet had gefunctioneerd! Amper terug in Eibergen maakte Ter Braak het nieuws van zijn verloving wereldkundig. Het fatalistische karakter van de hele onderneming spreekt uit de regels die hij schreef aan de vrouw uit Eindhoven, met wie hij in het vroege voorjaar van 1929 een korte romantische geschiedenis had beleefd: | |
[pagina 56]
| |
Ik kom zoo juist uit Berlijn terug, vanwaar ik een a.s. vrouw heb meegebracht, waarmee ik in April ga trouwen. 18 jaar, begrijpt niets van het Carnaval, toch waag ik het. God zegen de greep!Ga naar eind35 Geen wonder dat deze moeder van inmiddels vier kinderen, die zelf blij was dat ze haar huwelijk tussen de klippen door had weten te loodsen, zeker na dat laatste zinnetje wat afwachtend reageerde: Ik moet het wel gelooven dat je gaat trouwen. Je begrijpt dat ik benieuwd naar haar ben. Misschien ben ik wel ineens overtuigd als ik haar zie. Wat hoop ik dat je ook de heel aparte verteederingen zult ervaren die kinderen in je leven kunnen brengen.Ga naar eind36 Allerlei mensen om hem heen maakten zich zorgen over zijn mésalliance. Ter Braak weigerde echter nog langer voor een ‘doorgefourneerd intellectualist’ en ‘strooien zemelaar’ te worden versleten. Al die mensen kenden hem maar half, meende hij, en vergaten: ‘dat ik toch niets anders wil zijn dan een candidaat voor het eenvoudige’. Hoe vaak moest hij hen dan niet inprenten ‘dat ik van dat meisje houd, en daarmee uit’?Ga naar eind37 Wie hem wel de zegen gaf was Elisabeth de Roos, zij het om een heel speciale reden: Ik dank God dat je je naar het buitenland hebt gericht! Zulke hollandsch zwaar op de handsche menschen als wij tenslotte toch zijn, sterven als we ons niet aan het buitenlandsch avontuur overgeven.Ga naar eind38 Du Perron gaf hem mee dat hij vooral op dit ene moest vertrouwen, op wat hij op zijn straatfilosfisch Frans noemde la question de l'épiderme: ‘het al of niet accordeeren van jouw en haar huid’.Ga naar eind39 Waarmee hij natuurlijk ook bedoelde of het in bed wel of niet met haar klikte, en waarmee hij tegelijkertijd natuurlijk stiekem informeerde of het al gebeurd was. Ter Braaks antwoord lijkt bevestigend, lijkt, want over het centrale punt kan hij alleen maar een vermoeden uitspreken: Je opmerkingen over mijn a.s. huwelijk zijn ongetwijfeld volkomen juist [Du Perron had gesuggereerd dat hij zich aangetrokken voelde ‘tot de “eenvoud van het volk” - in het vrouwelijke althans’], in het | |
[pagina 57]
| |
bijzonder die over de epidermis. Ik geloof trouwens, dat dit in orde is.Ga naar eind40 Hij geloofde het. Kon nog niet ja of neen zeggen, wat niet anders kan betekenen dan dat het nog niet was gebeurd. In dezelfde brief aan Du Perron sprak hij zijn verbazing erover uit geen angst te hebben voor die binding, ‘terwijl ik toch een paar jaar geleden alle ellende daarvan aan den lijve heb ondervonden?’ Wat Ter Braak hier bedoelt blijft onduidelijk. In de annotatie bij de Briefwisseling staat: ‘verwijzing naar Ter Braak's eerste verloving’. Maar Ter Braaks relatie met Ine Sjoukes, met wie hij trouwens niet echt verloofd was, was al in 1925 ten einde gekomen; dat zijn geen ‘paar jaar geleden’. Kan hij de verloving met Hanneke Stolte hebben bedoeld? Die was pas in april 1930 verbroken en zeer tot zijn spijt door haar! Tussen 1925 en 1929 is Ter Braak zeker niet verloofd geweest. Tegenover Du Perron moet hij een beetje toneel hebben gespeeld: hij haalde de tamelijk luchtige affaire met de katholieke Ine helemaal naar voren en draaide het recente drama met Hanneke, waarvan hij Du Perron onkundig liet, compleet weg. Zoals hij trouwens tegenover zijn nieuwe vriend in Brussel ook zijn liefdesgevoelens voor de oudere Jo Planten-Koch geheel en al verzweeg. Hoe noemde hij haar: ‘de (inderdaad typisch hollandsche), onbevooroordeeldste vrouw, die ik ken’. God, wat zou hij hebben gewild dat zij wat minder onbevooroordeeld was geweest, althans naar hem toe! ‘Wij kennen elkaar lang en op een bepaalde “eeuwige” manier’ had hij over Jo aan Du Perron geschreven, waarmee hij, hoe verheven dit ook klonk, de spijt wegwiste over de bepaalde ‘tijdelijke’ manier waaraan hun verhouding ondanks zijn aandringen nooit toegekomen was.Ga naar eind41 Ter Braak dacht niet dat Du Perron zich over zijn vrouw zou verwonderen. Hij beschreef haar als spontaan en zonder omwegen reagerend, dus volledig tegengesteld aan hemzelf. Of dit uitstekend voor hem was of juist dodelijk, moest maar worden afgewacht. Ook hier weer: het was een experiment, een gok. Omdat hij Gerda Geissel reeds had leren kennen als kind van zeven jaar én vanwege het leeftijdsverschil kwam hij, die anders niets met het ‘Freudisme’ op had, met een ‘misschien nog zeer interessante’ theorie op de proppen: dat Gerda in Freudiaanse zin de vervulling van een jeugd-imago was. Maar Ter Braak had zijn Freud (nog) niet goed gelezen; de term ‘imago’ komt bij de Weense psychoanalyticus nauwelijks voor en is een uitvinding van diens discipel C.G. | |
[pagina 58]
| |
Jung, die hem weer uit de romanwereld had.Ga naar eind42 Wat Ter Braak precies met deze term bedoelde blijft derhalve onduidelijk, temeer daar hijzelf zeventien jaar oud was toen hij Gerda voor het eerst ontmoette. Op die leeftijd kan je moeilijk nog ‘jeugd-imago's’ ontwikkelen. Of bedoelde Ter Braak dat het Gerda's jeugd-imago was dat met een huwelijk in vervulling zou gaan? Zeer waarschijnlijk. Maar dan nog blijft Ter Braak hier het narcistische honk bezetten, want hij is het die zich hier als de jeugdheld van Gerda Geissel in de schijnwerper plaatst. Hoe zou haar geïdealiseerde, in de jeugd gevormde beeld van de geliefde, die volgens Ter Braaks interpretatie hijzelf was, er hebben uitgezien? Het blijft een vraagteken. Overigens zou Ter Braak haar spoedig hierna niet meer zulke hoge projecties toeschrijven en verdacht hij Gerda Geissel ervan dat haar enige wens was geweest middels een huwelijk Frau Doktor te worden: louter de vervulling van het verlangen sociaal zo hoog mogelijk te klauteren. Toen hij in dezelfde brief aan Du Perron meegaf dat er bij hem ‘natuurlijk ook eenige heilsleger-gevoelens’ jegens Gerda voorkwamen, ontwikkelde Ter Braak ten slotte een soort zelfopofferings-strategie die hij in een ander schrijven als volgt uiteenzette: Het is voor mijn soort menschen moeilijk het geluk als iets begeerenswaardigs te aanvaarden, het is misschien mogelijk, het juist daarom aan anderen, die er wel een sterke behoefte aan hebben, te geven.Ga naar eind43 Dacht Ter Braak werkelijk dat hij een huwelijk op deze verhoudingsbasis - zij de gelukzoekende, hij de gelukschenker - tot de dood zou kunnen volhouden? Zijn negenentwintigste verjaardag op 26 januari liet Ter Braak zoals andere dagen passeren, 's Avonds had hij in Den Haag Bep de Roos getroffen, die zelf een ‘lijdensgeschiedenis’ doormaakte met haar proefschrift over Jacques Rivière,Ga naar eind44 en had met haar ouderwets in café Regina zitten te praten. Intussen liet Gerda Geissel, nadat zij eind december voor slechts enkele dagen met Menno uit Berlijn was meegekomen, zich om allerlei redenen wekenlang niet meer in Nederland zien. Vrijwel meteen na zijn verjaardag kreeg Ter Braak een flinke griep te pakken. De spanning in zijn etagewoning aan de Beukelsdijk 143b te Rotterdam liep flink op omdat zijn zuster Truida, die er vlijtig voor hoorde te zorgen dat er eten op tafel kwam en dat de boel spie en span was, zich door het | |
[pagina 59]
| |
komende huwelijk van Ter Braak met Gerda Geissel opzij gezet voelde. Nu Gerda de teugels van haar zou overnemen, werd zij geacht naar ‘een andere mogelijkheid’Ga naar eind45 om te zien. De zelfmoordplannenGa naar eind46 waarmee zij omstandig dreigde lieten haar broer vooralsnog koud. Maar voor Du Perron was dat nu juist het uitgelezen moment om driftig met haar te gaan flirten toen hij in februari in Rotterdam op bezoek was - en hij bij Ter Braak trouwens ook Marsman ontmoette, die hij als mens ‘oneindig aardiger’ vond dan ‘als dictator op papier’.Ga naar eind47 Du Perron kende in die tijd nogal wat private sores; zijn moeder snelde met haar gezondheid van crisis naar crisis en deed te pas en te onpas een beroep op hem, en bovendien was zijn eigen huwelijk met Simone Sechez een bezoeking. Daarom schreef hij, flemerig als hij soms ook kon zijn, aan Truida: ‘Ik had, in deze dagen juist, een lief en helder gezicht noodig, in mijn buurt; ik ben zoo vrij geweest om van jouw beeld gebruik te maken. M.a.w. ik heb veel aan je gedacht’.Ga naar eind48 Méér passie dan dit wist hij echter niet voor Ter Braaks jongste zuster op te brengen; bovendien moest Truida alle zeilen bijzetten om Menno heelhuids door de verloving met Gerda Geissel heen te krijgen. Het was een voortdurende verwarring. Op zaterdag 14 februari hing Ter Braak aan het Rotterdamse stadhuis ‘in den wind der onopgemerkte publiciteit’:Ga naar eind49 Gerda Geissel en hij waren nu ondertrouwd, althans voor Nederland; het huwelijk zelf zou in Berlijn plaatsvinden. Oorspronkelijk zou de aanstaande bruid op 28 februari in Rotterdam verschijnen, de dag van Ter Braaks salaris-inning zoals hij memoreerde - hij ging dan consequent iets leuks doen: naar de film of zoiets -, maar nu moest hij die dag alleen doorbrengen. Want Gerda was nog steeds verhinderd; wel had zij inmiddels haar betrekking in een warenhuis te Berlijn opgezegd, want na hun huwelijk zou zij immers in Rotterdam komen wonen. Toen zij ruim een week later wel kwam opdagen, lag Ter Braak weer in bed met griep. Du Perron hoopte dat Gerda hem de griep zou wègkussen: het pakte echter anders uit. Menno had de champagne voor zijn aanstaande klaargezet, maar toen hij met haar de Beukeldijkse trappen naar vier hoog opklom, beantwoordden zijn gedachten niet meer het lachende gezicht dat zij vanaf het moment van aankomst onophoudelijk getrokken had, maar alleen nog maar één stel woorden: Het Laatste Oordeel.Ga naar eind50 Zijn handen die haar probeerden te liefkozen, waren van hout. Het zal wel overgaan, dacht hij bij zichzelf. Gerda liep langs zijn boekenkasten. Met een mengeling van bewondering en spot prees zij Menno's knapheid. Had hij al die boeken | |
[pagina 60]
| |
ook stuk voor stuk gelezen? Hij vond nog de humor om te antwoorden ja, twee keer. Zij nam een duur exemplaar in handen, bladerde erin en zette het verkeerd om terug in de kast. Hij probeerde het niet te zien. maar het sneed door zijn ziel, want van al wat hij had, was alleen zijn boekenbezit zijn eigen vormgeving; aan andere bezittingen dan aan zijn boeken hing hij niet.Ga naar eind51 Gerda zette letterlijk zijn wereld op de kop. Een afschuwelijke, klamme angst trok langzaam over zijn rug naar boven. Alles aan hem werd dood, behalve de zwarte angst, die heen en weer golfde, heen en weer. Zijn blik rustte dood op haar hals. Plagend trok zij, om de spanning te breken, zijn das uit het vest. Met een maximale krachtsinspanning probeerde hij zijn twijfel uit te bannen. Hij dacht aan hongersnoden, werkstakingen, oorlogen, allemaal ergere dingen dan wat hij nu aan de hand had. Waarom zo lang tobben? Zij kochten verlovingsringen, zochten meubels uit ter aanvulling van zijn vrijgezelleninrichting - het donker mahoniehout waar zij voor viel, won het van de staalmeubels die zijn voorkeur hadden, maar die zij net iets voor een operatiekamer vond. Uit roekeloosheid liet hij het allemaal gebeuren: Je wilde een vrouw zonder cultureele aanstellerij, een vrouw die niets anders dan vrouw voor je zou zijn; welnu, je hebt haar, en ze doet ook niets anders dan wat je van haar hebt verwacht. Was dit nu de laatste stap naar het ‘gewone menselijke leven’ waarnaar hij altijd had verlangd? Toen hij op school had aangekondigd dat hij binnen vier maanden getrouwd zou zijn, had een ‘halve gare’ gevraagd of dat allemaal niet erg gehaast was. ‘Dan moet u oppassen, dat u ook niet in vier maanden gescheiden bent!’ Hij huiverde. Hoe moest dit aflopen? Hij wilde niets liever dan alleen zijn. Op 9 maart moest hij een lezing houden voor de Haagse ‘Sociëteit voor Cultureele Samenwerking’. Als onderwerp had hij gekozen: ‘Geschiedenis als Wetenschap en als Fabel’. Op een aantal velletjes zette hij helder en strak de punten van zijn betoog op een rij. Allemaal schitterende cerebrale formules. Maar tegelijk realiseerde hij zich dat het leven niet door formules is op te lossen. Dat is alleen maar mogelijk door er een fabel van te maken.Ga naar eind52 Maar de situatie waarin hij nu zelf zat was praktisch een absolute realiteit: het Laatste Oordeel. Alles viel in scherven. Welk middel hij ook aangreep, zelfs met sterke drank, die hij nor- | |
[pagina 61]
| |
maliter nooit aanraakte, hij hervond zijn kalmte niet. Hij werd geteisterd door angst. Op 11 maart barstte de bom. Ter Braak nam de benen en vond een gewillig oor bij Everard Bouws aan de Witte de Withstraat 13. Urenlang sprak hij met hem over wat met Gerda te doen. Aan de hand van Ter Braaks eigen theorie over het ‘carnaval der minnaars’ toonde Bouws hem dat de verbintenis met Gerda Geissel gedoemd was te mislukken. Het is de tragedie van de mens dat hij zijn liefdescreatie per se wil vastleggen in een burgerlijke vorm. Wat hij overhoudt is alleen maar steen, ‘hoe tyrannieker de vastlegging, hoe killer de steen’.Ga naar eind53 Uit dankbaarheid voor deze demonstratie, waarvoor hijzelf de theorie had aangedragen, schreef Ter Braak een opdracht in diens exemplaar van Het carnaval der burgers: Voor Everard Bouws Met het inzicht van de Witte de Withstraat was Ter Braak naar huis getogen. Zij móest het begrijpen. Maar zij begreep het niet. Hij had toch tegen haar gezegd dat hij van haar hield? Dat kon toch niet ineens veranderd zijn? Hij zou er toch niet om gelogen hebben? Waarom schopte hij haar nu weg nadat hij haar eerst gevraagd had? Nu moest hij ook waarmaken wat hij beloofd had. Hij zou haar anders ongelukkig maken; neen, zij zou het niet overleven. Ten einde raad bleef hij roerloos zitten. Zijn waarheid was strijdig met haar levenskansen. Gerda huilde niet meer en zag hem alleen maar met grote ogen aan. Hij zwichtte. De volgende dag had hij 's middags met Marsman afgesproken. Waarom, waarvoor? Al zijn vrienden en vertrouwelingen liep hij deze dagen af om raad en steun, 's Avonds ging iets anders in vervulling: Ter Braak tekende aan de Wijnhaven 113 te Rotterdam zijn eerste feestelijke contract met uitgeverij Nijgh & van Ditmar, die voortaan al zijn boeken op de markt zou brengen. De schrijver Ter Braak glorieerde waar de mens Ter Braak de ineenstorting nabij was. Op vrijdag de dertiende kon hij nog steeds niet ‘objectief’ schrijven over de ‘ellendige dagen’ die achter de rug lagen. In de gepubliceerde Briefwisseling met | |
[pagina 62]
| |
Du Perron zijn destijds om redenen van discretie passages als de volgende weggelaten: Bouws zal je alles wel vertellen, hij heeft de heele geschiedenis meegemaakt. Waar het op neerkomt is, dat de ‘list der natuur’ mij ook te pakken heeft gehad en dat ik vi coactusGa naar eind55 trouwen ga. Voilà, er zit niet anders meer op. Zoodra ik weer de oude ben, schrijf ik je heel uitvoerig.Ga naar eind56 Inderdaad, Bouws vertelde alles. Aldus volledig op de hoogte gebracht van de situatie, haastte Du Perron zich via Truida zijn visie op een en ander te geven, want de inzichten van Bouws in dergelijke gevallen achtte hij ‘vanzelfsprekend weinig betrouwbaar’: Het is pijnlijk dat de practische kant al zoover gevorderd is, maar tòch: is er geen oplossing te vinden, om dit huwelijk niet te laten doorgaan? (Je ziet dat ik er verre van af ben om zooiets als een ‘zakelijke zaak’ te kunnen beschouwen.) De ellende nù, bij een mislukking, weegt niet op tegen de ellende later, als de mislukking wschl. met nog wat meer klem moet worden geconstateerd. Om een huwelijk meteen maar met ‘een complete ontgoocheling vooraf’ te starten, leek hem een experiment van een zeldzaamheid waar Ter Braak zich maar niet aan moest wagen.Ga naar eind57 Een kleine week later was Ter Braak eindelijk in staat zichzelf voldoende als een ander te zien, om over de gebeurtenissen te kunnen ‘verhandelen’: Het is misschien vrij eenvoudig: ik had nog een rest van huwelijkssentimentaliteit bewaard; dit stofnest, aangekweekt door de opvoeding en theoretisch al lang verloochend, heeft zich nog even gedemonstreerd. Het moet een allerzonderlijkst complex van gevoelens geweest zijn, maar het is nu radicaal weg. Het was jammer, dat Gerda er het slachtoffer van moest worden, maar ik kan niet anders zeggen dan dat zij zich kranig gehouden heeft. In plaats van mij te verdenken van de gewone vrouwelijke verdenkenissen, heeft zij getracht, mij met rust te laten: de eenige mogelijkheid voor mij, om het stofnest op te ruimen. Ik meende, nadat ik met mezelf in het reine was gekomen, dat ik nu maar als een desperado moest | |
[pagina 63]
| |
trouwen, omdat ik Gerda niet ‘voor haar examen gezakt’ naar Berlijn terug kon sturen. Maar merkwaardigerwijze ontdekte ik, toen ik haar na een paar dagen in Eibergen weer ontmoette, dat ik ondanks alles van haar hield, nu op een andere manier, maar in ieder geval zoo, dat het desperado-gevoel van ‘het bewustongelukkige huwelijk’ verdween. Ook nu maak ik mezelf niets wijs; ik zou mijn vrijheid boven alles gesteld hebben, als ik loyaal terug had gekund. Dat is mijn cardinale fout geweest in Berlijn: dat ik mijn vrijheid onderschat heb, niet mijn gevoel voor Gerda overschat. Dat moest zich wreken; ik hoop, dat de reactie voldoende geweest is voorloopig. Maar nu ik ‘fatsoenshalve’ niet meer terugkan, nu geloof ik, dat ik in Gerda geen verkeerde vrouw heb. Zij heeft zich tenminste buitengewoon aangepast en ingezien, dat het van mij geen kinderspel was. Zij zal mij mijn vrijheid laten, voorzoover dat mogelijk is. Zijn reactie had het karakter van een ‘koortsaanval’ gedragen; er zat iets lichamelijks onafwendbaars in en hij voelde de ‘ziekte’ ook ‘verlopen’, geleidelijk van zich afvallen en geheel verdwijnen. ‘Ziedaar de superieure Geestvan Hegel, aan particuliere bacillen onderhevig als een darm of een bloedvat!’ Hij ging nu definitief op 9 april in Berlijn trouwen. Als hij misschien geen echte Ehemann was, dan in elk geval wel een Ehrenmann. Wat het resultaat is, weet ik zelf net zoo min als wie ook, maar ik kan in geen geval terug; de verantwoordelijkheid voor de economische kant van de zaak speelt ook een rol. En als ik me afvraag, of ik terug zou willen, zou ik geen gedecideerd antwoord kunnen geven. Dat kan ik pas geven, als ik eenmaal vastzit, als de natuur haar overwinning volledig gevierd heeft. Veel meer dan planten zijn wij toch eigenlijk niet.Ga naar eind58 Vanaf dat moment kon hij de natuur haar gang laten gaan, want Gerda Geissel zou weer voor enige tijd bij hem komen, waarbij overigens Truida een oogje in het zeil hield. Van alle kanten had hij welgemeende adviezen gekregen; Du Perron had hem een vriendenbriefGa naar eind59 gestuurd die hem als ‘bron van weldadigheid’ geweldig had ‘opgekalefaterd’. Maar aan de crux van dat schrijven, namelijk dat niets ‘zoo fnuikend, zoo | |
[pagina 64]
| |
meedoogenloos bindend’ is als ‘de familie’ en dat hij dat grapje niet over moest doen met een vrouw die niet de vrouw is, daaraan ging Ter Braak schielijk voorbij. Het typische van zo'n tijdperk als dit, dacht hij, is ‘dat de beslissing over het kernfeit een gok blijft’: Ik weet het niet. Ik weet absoluut niet, wat ik eigenlijk ga doen. Gerda was nu een week hier, en ik weet minder dan de vorige week. Op één dag varieerde mijn geestelijke temperatuur tusschen nulen... neen, niet kookpunt, dat is te veel gezegd, maar toch, ik houd van haar. De hoofdzaak, of liever het hoofdprobleem, is echter, dat zij van mij houdt, en daarvoor veel zal kunnen verdragen, dat zij van den eersten den besten minnaar zou afwijzen. Dat maakt voor mij alles veel gecompliceerder, ook, omdat er geen enkele indice voor mij is naar een bepaalde kant. De ‘bête, rijke, dikke illusie’ is er niet, god beware me, maar er is ook geen aanleiding, om direct tot liquidatie over te gaan, waar de andere partij zooveel heeft opgeofferd voor de ‘zaak’. Alleen een uitgesproken afkeer zou mij een besluit in negatieve richting kunnen ingeven. Twee dagen later, op 28 maart, bleek dat de geestelijke temperatuur toch tot het kookpunt was gestegen: ‘Ik heb het met Gerda vandaag doorgehakt. Het kan niet. Later meer, ik kan de consequenties nog niet overzien’.Ga naar eind61 Via Eibergen vertrok Gerda Geissel naar huis; Truida zette haar, helemaal van streek, in Oldenzaal op de trein. Verscheidene mensen bracht Ter Braak op de hoogte van zijn besluit, onder anderen Tops ter Haar, een jongere zuster van Jo Planten-Koch, die voor hem méér dan de geliefde Jo een vertrouwenspersoon was. Hij vroeg of hij de komende Pasen bij haar gezin in Amsterdam kon doorbrengen. Haar reactie geeft de ontzetting van dat moment goed weer: | |
[pagina 65]
| |
Lieve Menno, De verwoesting van het leven van Jo Planten, waarvan hij nu al vijf jaar machteloos getuige was, wat stelde hij daar tegenover? Welke verwoesting had hij zelf niet aangericht? Of was het alleen maar de pijn die Hanneke Stolte hem had aangedaan, die hij nu Gerda moest aandoen, alsof het kernfeit van deze tijd niets anders was dan kwetsbaarheid, ondanks de hardheid van graniet? Een van de eerste dingen die Ter Braak deed was voor zichzelf bij uitgever A.A.M. Stols een luxe-editie bestellen van de Oeuvres complètes van Rimbaud, niet vanwege de inhoud, maar vanwege de superieure boekverzorging. In verband met zijn ‘ellendige financiën’ vroeg hij het boek voor een ‘prix d'amitié’. Hij had Gerda Geissel namelijk beloofd haar gederfde inkomsten - zij had haar baan vanwege het komende huwelijk opgezegd - voor de periode van een jaar middels een maandelijkse overboeking van 75 gulden te compenseren. Al die tijd was hij de helft van zijn leraarsinkomen kwijt en zat hij op zwart zaad. Was dat het enige probleem geweest, dan viel het allemaal nog mee. Op donderdag 9 april, wat zijn trouwdag had moeten zijn, zagen de buren in Eibergen hem naar huis lopen en dachten: wat doet hij hier? Zou die niet in Berlijn moeten zijn voor zijn huwelijk? Deze buren hadden trouwens ook helemaal niet verwacht dat ‘Menno’ zou trouwen met de veel jongere, olijke Gerda, maar - met haar moeder!Ga naar eind63 Ter Braak was op dat moment net uit de Duitse hoofdstad teruggekeerd. Op Paaszondag ontving hij uit Berlijn namelijk een ‘allerberoerdst’ bericht. Gerda bleek vergif te hebben ingenomen en was er ernstig aan toe. Ter Braak was spoorslags naar Berlijn vertrokken. Niet dat hij daar iets dacht te kunnen doen; maar in godsnaam: ‘Welke beschaafde duivel | |
[pagina 66]
| |
schiep toch deze aarde?’Ga naar eind64 In de twaalf uur sporen had hij hem ‘geknepen’, maar ondanks dat had hij geboeid Jenseits von Gut und Böse van Nietzsche gelezen. Later beweerde hij dat de lectuur van dit boek toevallig was.Ga naar eind65 Dat moet echter een mystificatie zijn: het grijpen naar Nietzsches Jenseits wijst eerder op een morele wroeging die hem parten speelde. Een van de eerste dingen die hij bij Nietzsche las, was dat men de ordinaire mens het beste tegemoet kan treden met cynisme, want cynisme neemt de verontwaardiging (over vulgair gedrag) weg en geeft er humor en redelijkheid voor terug.Ga naar eind66 Dat klonk mooi, maar met humor en redelijkheid redde hij het niet in Berlijn.Ga naar eind67 Gerda's moeder deed de deur open, bleek en met vurige randen onder de ogen. Fluisterend vroeg hij of zij nog leefde. Ja, zij leefde nog. Of zij er ernstig aan toe was? Gerda had slechts een paar poeiers van het slaapmiddel Veronal ingenomen, de rest had zij haar kunnen afnemen. Onmiddellijk begon de moeder te jeremiëren. Wat een ellende en schande had hij over hen gebracht. Hoe kon een fatsoenlijk man van tegen de dertig zo zijn woord breken! Dat ging er bij haar niet in. Met een paar stappen was Ter Braak in Gerda's slaapkamer. Zij leek in een soort shock. Hij legde zijn hand op haar voorhoofd. Eerst gaf zij geen levensteken. Terwijl haar ogen puilend naar het plafond bleven staren, kwamen er met de regelmaat van een slinger stuipachtige trekkingen over haar lichaam. Zij greep hem vast in een worsteling, die overging in liefkozingen. Hij hoefde niet van haar te houden, als hij maar met haar trouwde. Als hij haar een kind zou geven, zou hij geen last van haar hebben en kunnen schrijven zoveel hij wilde. Maar voor zijn gevoel was dit een herkauwen van wat hij al lang had verteerd. Jammerend wierp de moeder zich op haar dochter, trok haar in een fauteuil en sloeg een vleugel van haar kimono over haar heen. Als twee verwaaide vogels kropen zij tegen elkaar. Na nog een paar momenten voor Strindbergiaanse vuren te hebben gestaan, wist Ter Braak zich aan de situatie te onttrekken. Het spel was uitgespeeld; Gerda had haar laatste troef op tafel gelegd: Veronal. Gelukkig was het middel te zwak geweest.Ga naar eind68 Hoe laag hij dit alles echter vond, schreef hij op de voorgenomen huwelijksdag, toen hij weer veilig en in alle rust terug in Rotterdam was, aan Du Perron: ...het was vrij walgelijk, de heele hysterische opzet, om mij, via een half bewust, half onbewust geënsceneerde vergiftigingspoging met | |
[pagina 67]
| |
Veronal nog in het huwelijksbootje te loodsen. Nog nooit heb ik de vrouw zoo poedelnaakt gezien, in haar vijandschap, die n.b. tot het uiterste met den naam ‘liefde’ wordt bestempeld. Het is niet om over te schrijven.Ga naar eind69 Daarmee was Ter Braaks poging een laatste stap te zetten naar het gewone menselijke leven door een vrouw te nemen die niets begrijpt, mislukt. Hij had gedacht dat een ‘domme’ vrouw de sluwste vondst was van een intellectuele man. Maar het afscheid van de ‘intellectueele uitzonderingspositie’ door middel van een huwelijk met een gewone vrouw bleek een idee fixe. Een belangrijk element van het ‘dienstbodencomplex’ werkte bij hem niet, namelijk de seksuele aantrekkingskracht die de vrouwelijke partner, de maatschappelijk lager geplaatste en intellectueel veruit de mindere, als een Andromeda op Perseus weet uit te oefenen, zozeer dat hij geen ogenblik twijfelt te harentwille met monsters en Gorgonen te vechten.Ga naar eind70 Ter Braak had in Rotterdam voldoende gelegenheid gehad met Gerda zijn libido, of het gebrek daaraan, te testen. Maar juist bij deze, wat hij later geringschattend en met een knipoog naar Larbaud noemde, ‘dochter van den armen hemdenmaker’,Ga naar eind71 blokkeerde hij. Hij wist dat hij nooit een kind met haar zou kunnen krijgen. Als reden om het huwelijk op het laatste moment niet door te laten gaan gaf hij tegenover Gerda en haar moeder dan ook op dat hij impotent was.Ga naar eind72 Toen hij spoedig nadien de hele episode met Gerda zou verwerken in de roman Dr. Dumay verliest... was dit echter het beslissende moment van zijn ervaring dat hij onaangeroerd zou laten. Integendeel, Dr. Dumay is vent genoeg om zijn ‘Gerda’ (in het boek Karin genaamd) tevreden te doen inslapen.Ga naar eind73 De impotentie is zodoende het enige en eigenlijke verlies dat de auteur zijn romanheld niet laat lijden. Maar in de beeldvorming werd Gerda Geissel voortaan het domme wicht dat zich grotendeels zou hebben laten leiden door de wens Frau Doktor te worden. Als zij werkelijk van Ter Braak had gehouden, zo redeneerde Du Perron, dan had zij ook wel echt zelfmoord gepleegd.Ga naar eind74 Wat zoveel wil zeggen dat nu alleen nog een dode Gerda een goede Gerda was geweest. Maar voor haar begon thans ook werkelijk een leven vol rampspoed, als het dat niet al vanaf haar geboorte was geweest. Zij kwam te werken bij een firma voor sieraden en hebbedingetjes en kreeg een relatie met een autovertegenwoordiger, een charmeur, die eigenlijk haar jongere zuster Hilde hoopte in te palmen, maar bij deze bot ving. | |
[pagina 68]
| |
Toen er uit het huwelijk met deze Harald Hochhaus in 1934 een tweeling werd geboren, wekte dat in Ter Braaks omgeving grote verbazing, omdat men gedacht had dat Gerda onvruchtbaar zou zijn.Ga naar eind75 Het kan niet anders of de reden van het niet doorgaan van het huwelijk, Ter Braaks impotentie, is door sommige Nederlandse verwanten omgedraaid of zo men wil, omgelogen, in een veronderstelde steriliteit van Gerda Geissel. Verscheidene keren nam haar man de benen met een andere vrouw en toen zij nog vóór de oorlog scheidden, gebeurde dat met het argument dat hij half-jood was. Nadat zij Ter Braak over haar huwelijksproblemen had ingelicht, meldde zij in het najaar van 1935 dat ze in Berlijn een avond op stap was geweest met de lange, slungelachtige portretschilder Valentijn van Uytvanck, die ook Ter Braak op papier had gezet.Ga naar eind76 Ter Braak beschuldigde Gerda daarop van een ‘ietwat hoerige mentaliteit’: G. is wel het ellendigste voorbeeld van wat de oorlog van een aardig kind kan maken; zij is absoluut representatief voor een groot deel van de Duitsche jeugd, die nu in de ‘groote beweging’ over weerbaarheid bralt. Hij vreesde dat Van Uytvanck voor tijdverdrijf ‘profijt zal trekken’ van Gerda, ‘zoo “moreel” ben ik nu eenmaal nog’; tegelijkertijd verdacht hij deze pro-Hitler gezinde ‘antisemiet’ van spionage-activiteiten waar hijzelf, Ter Braak, de dupe van zou kunnen worden.Ga naar eind77 Jegens Gerda Geissel onthield hij zich om die reden van anti-Duitse uitlatingen. Dat kon niet verhinderen dat zij het mislukken van haar verloving met Ter Braak steeds zou verklaren vanuit diens strijd tegen het nazisme: hij had haar niet getrouwd omdat zij anders groot politiek gevaar zou lopen. Gerda was zo kies zijn impotentie niet van de daken te schreeuwen. In de oorlog trouwde zij voor de tweede keer, met een beambte die moest meemaken dat zowel Gerda, haar moeder, als haar grootmoeder in 1945 door Russische soldaten werden verkracht. Datzelfde jaar nog werd Gerda weduwe. In de jaren vijftig verhuisde zij met haar eerste man, die na vijf jaar concentratiekamp en vijf jaar Siberië weer bij haar was teruggekeerd, naar het Rijnland waar zij een wasserij begon. Wéér werd ze door deze Hochhaus bedrogen, nu ook financieel. Als gevolg van het langjarige gebruik van het zware slaapmiddel Kontagan openbaarden zich bij haar ernstige, spastische verlammingsverschijnselen. Haar werk in de wasserij werd bovendien onmogelijk als gevolg van ruggengraats- | |
[pagina 69]
| |
verkromming. Wat zij nog aan kapitaal had overgehouden van het ouderlijk huis aan de Admiralstraße in Berlijn, bracht zij tot de laatste pfennig naar doktoren en klinieken. Zij raakte aan de drank en kreeg darmkanker. Nu ontfermde een oudere broer van Hochhaus zich over haar. Na de dood van deze man in 1969 ging het helemaal mis met Gerda. Toen in 1970 een van haar beide zoons zelfmoord pleegde, probeerde ook zij een einde aan haar leven te maken; zij zette de gaskraan open, het huis ontplofte, maar Gerda overleefde het. In 1972 lukte het haar eindelijk wel met behulp van slaaptabletten en vergif. Zij had toen letterlijk alles achter zich verbrand, ook de brieven en foto's die zij altijd met zich mee had gesleept van Menno ter Braak, de grote tragische liefde van haar leven. Over Du Perron is wel eens geschreven: geen water van de zee kan wegwassen dat hij het leven van Simone Sechez kapot heeft gemaakt.Ga naar eind78 Hoe hachelijk ook, zonder waarheid is deze these niet en zij is ook toepasbaar op Ter Braak in diens huwelijkspoging met Gerda Geissel. Aan de hand van dit huwelijk had Ter Braak zijn kandidatuur voor het eenvoudige willen demonstreren. De mislukking ervan deed hem ‘de vrouw’ in haar poedelnaaktheid zien; zichzelf zo proberen te zien kwam echter niet in hem op. Gerda was voor altijd gestigmatiseerd, voor Ter Braak was de zaak in betrekkelijk korte tijd ‘erledigt’. Het grootste probleem dat hij aan zijn verloving met Gerda had overgehouden, was, behalve de maandelijkse overschrijving op haar rekening, de kater Lappó die hij voor haar had aangeschaft en die nu overtollig bleek. Maar een kater zomaar aan de straat zetten, dat doe je niet. |
|