Terug naar Eibergen
VERPLAATSEN WIJ ONS naar het dorp in de provincie, zoals het er zo'n driekwart eeuw geleden uitzag. Hier vandaan is het een halve dag sporen naar Amsterdam. De grens met Duitsland is heel dichtbij. De boer op het land knikt ons beleefd toe, niet zonder verwondering wie wij zijn en welke bestemming ons hierheen voert. Zijn knechten verderop kijken niet op of om. 's Winters zijn deze landwegen vol slijk en modder en dan zouden wij ons verheugen als we een stuk konden meerijden achter het carbidlicht van een arbeider, op weg naar de fabriek aan het eind van het dorp waar pickers gemaakt worden. (Voor wie het wil weten: pickers zijn lederen onderdelen van een weefgetouw.) Kijk, daar gaat de dokter voor zijn dagelijkse visites bij de kleine boeren op het platteland. Hij merkt ons niet op, een beetje dromend zoals hij daar zit achterop zijn motor - een Douglas -, die bestuurd wordt door zijn trouwe knecht Hendrik Jan Bartelink.
Dit is een dorp als zovele dorpen in de provincie, met helemaal aan de rand het statige huis van de fabrieksdirecteur en daar schuin tegenover, altijd wat buiten proporties, het grote dorpshotel, hier genaamd ‘De Kroon’, in 1884 gebouwd ten tijde van de aansluiting van het dorp op het spoorwegnet. Het is in de zaal van dit hotel waar de plaatselijke studenten elk jaar rond kerst hun eigen toneelvoorstelling presenteren; vorige keer speelden ze ‘De Graaf’ van Felix Salten; de oudste zoon van de dokter had de hoofdrol.
Twee torens beheersen het silhouet van het dorp: die van de hervormde kerk, verreweg de oudste, en van de katholieke kerk, alweer de derde hier opgericht sedert de reformatie. Het gebouw van de vrijzinnige protestantenbond, tot stand gekomen in 1905, is het kleinst, maar maalt ook niet om een imposante toren. Tijdens de bijeenkomsten daar mag dezelfde zoon van de dokter het orgel bespelen, wat hij heel virtuoos doet, maar pas op dat hij tijdens de lange preek niet zoals de afgelopen keer in slaap dommelt en met zijn volle gewicht op het