| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk.
Over Juliana-dag; over de geboorte van de Prinses en over een spannend verhaal.
Het was een vroege Paasch-vacantie geweest. En zie! pas waren ze weer naar school, of ze kregen een dag fijn vrij.
Op 30 April.
Juliana-dag.
Nachtegaaltje meende, dat de club dien dag moest vieren door oranje-strikken aan de fietsen. Te deksel, ze heetten toch De Nederlandsche Kroon, en als je aan de Nederlandsche Kroon denkt, denk je vanzelf aan Prinses Juliana.
En zoo versierden ze dan hun sturen fijn met oranje.
Maar:
nog op een andere wijze werd de dag gevierd. Want op initiatief van El - wiens vader journalist was - verklaarde de heer Verhage zich bereid, om aan de club de herinneringen aan Juliana's geboorte voor te lezen, die hij had te boek gesteld. Hij had dien tijd als journalist meegemaakt, en wist er dus haarfijn van te vertellen. En zoo was de club 's avonds te gast bij Nachtegaaltje, werd fijn getracteerd, en hoorde met groote aandacht aan wat haar vader voorlas en met allerlei mededeelingen aanvulde. Ik laat het hier volgen:
| |
| |
‘Op Dinsdag 24 April 1533 werd op het Slot Dillenburg in Duitschland een kind geboren: Willem, zoon van Willem den Ouden en Juliana van Stolberg.’
Het bericht van deze geboorte wordt, in het eigen handschrift van Willem den Rijken of den Ouden - den stamvader der Oranje's - vermeld op het in het Koninklijk Huisarchief rustend, merkwaardig geboorte-document.
Het kind, welks geboorte op deze wijze werd vermeld, was onze latere Willem I, de groote Zwijger, die voor 393 jaar het levenslicht aanschouwde, en uit wien zich verder de Oranjestam - ‘boom, naer wiens geur en sap 's volck monden watertanden’, gelijk Vondel zong - ontwikkelen zou.
Willem de Rijke had onder zijn veertien kinderen vijf zonen. Willem was de oudste: in 1533 geboren. Adolf sneuvelde bij Heiligerlee (1568), Lodewijk en Hendrik vielen op de Mookerheide (1574). De tweede zoon, Jan de Oude, bleef in leven, en toen in 1702 Willem III, de laatste vertegenwoordiger uit de mannelijke linie der Oranje-Nassau's, kinderloos was gestorven, en het tweede stadhouderlooze tijdperk tot 1747 had voortgeduurd, was het de zijlinie van Jan den Ouden, uit den Frieschen tak der Nassau's, die het bestuur over de Nederlanden op zich nam.
Willem de Rijke is alzoo de stamvader der Oranje's. Willem de Zwijger werd later de grondlegger van onze nationale onafhankelijkheid.
In 1544 had Willem I het prinsdom Oranje van zijn neef Réné van Châlon geërfd. Toen hij door moordenaarshand was gevallen, had de jeugdige Maurits het bestuur overgenomen, dat hij 40 jaar voerde (1585-1625). Daar Maurits ongehuwd was gebleven, volgde zijn broer Frederik Hendrik hem op, ook gedurende een lange periode
| |
| |
(1625-1647) en na diens dood was Willem II slechts luttel jaren aan het bewind (1647-1651). Toen hij overleed moest Willem III nog geboren worden. Het eerste stadhouderlooze tijdperk (1650-1672) brak aan, en in het rampjaar onzer vaderlandsche historie kwam Oranje weer aan het bewind. Hoe vaak is het, in den loop der tijden, gebeurd, dat een Oranje de teugels in handen nam, als de nood het hoogst was? Tot 1702 duurde de regeering van den Koning-Stadhouder Willem III. Kinderloos ging hij heen. Met hem was aan den stam der Oranje's in de mannelijke linie een eind gekomen.
Bijna een halve eeuw (1702-1747) duurde het tweede stadhouderlooze tijdperk.
Ondertusschen had zich, naast het uit den Zwijger gesproten Oranje-Nassau-geslacht, de tak ontwikkeld, die met Willem's broeder, Jan den Ouden, begonnen was. Een kleinzoon van Jan den Ouden, Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, huwde met Albertina Agnes, dochter van Frederik Hendrik: daardoor had de vereeniging plaats van de huizen Oranje-Nassau en Nassau-Dietz, en het was een achter-kleinzoon van Willem Frederik en van Albertina Agnes, die, na het tweede stadhouderlooze tijdperk, in 1747 erfstadhouder van de Vereenigde Nederlanden werd, n.l. Willem Karel Friso: Willem IV. Hij was de eerste stadhouder van alle provincies.
Zoo stonden de Oranje's wederom aan het hoofd van onze gewesten.
Maar toen Willem IV in 1751 overleed, was zijn zoon pas drie jaar oud, en eerst in 1766 kon hij, nadat zijn moeder prinses Anna van Engeland en daarna de hertog van Brunswijk het gouverneurschap hadden waargenomen, als Willem V het bewind overnemen. Hij ging een
| |
| |
bitter slechten tijd tegemoet, en men weet, hoe hij - met de Fransche overheersching in zicht - in 1795 naar Engeland moest oversteken. Hij was onze laatste stadhouder. En zijn vaderland zag hij niet terug: hij stierf (1806) in den vreemde, te Brunswijk. Maar aan den horizont daagde het nieuwe licht der vrijheid, en het was zijn zoon, prins Frederik, die in 1813 jubelend werd ingehaald, en een jaar later als souverein vorst over het vrije Nederland gekroond: onze eerste Koning, Willem I, bet-overgrootvader van Prinses Juliana.
Tot 1840 duurde zijn bewind. Toen nam Willem II het over, die slechts negen jaar aan het hoofd van ons land stond. Veel langer duurde de regeering van Willem III (1849-1890). Maar zijn bestuur was een kritieke tijd voor de Oranje's. Zijn drie zonen overleden allen, Maurits Alexander in 1850, Willem in 1872 en Alexander in 1884. De luister der al-oude Oranje-zon scheen te dooven. Maar toen de Koning zelf het hoofd te rusten legde, was de hoop des lands gevestigd op de tienjarige Prinses Wilhelmina, dochter uit 's-Konings tweede huwelijk, op 7 Januari 1879 te Arolsen gesloten met Emma, prinses van Waldeck-Pyrmont.
De Oranje-stam was een rijsje geworden. Zijn gebladerte had de eeuwen getrotseerd: zou hij weer opgroeien, of ondergaan in den storm der tijden?
Met een schier poëtische liefde heeft ons volk Prinses Wilhelmina in de jaren van haar opbloei omringd, en met bewondering en genegenheid zag het op tot de nobele Regentes, die haar kind leidde naar den grooten dag. En hier herhaalde zich wat de eeuwen zoo vaak te zien hebben gegeven: het was, of op het kritieke moment een Hoogere Macht er voor waakte, dat Oranje behouden zou blijven. De Prinses werd Koningin: de eerste regeerende
| |
| |
vrouw van haar Huis. Op 31 Augustus 1898 werd Koningin Wilhelmina gekroond in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Op 7 Februari trad zij in het huwelijk met Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. Maar een tijd van beproeving zou voor haar aanbreken. Haar hoop - tevens de hoop der natie - scheen niet in vervulling te gaan. Een zware ziekte bracht haar tot aan den rand des doods: met ingehouden adem stond ons volk bij haar sponde. Het was een dramatisch oogenblik.
Maar wederom waakte een hoogere leiding over het leven van den laatsten Oranje-telg.
En niet dit slechts. Want het oogenblik kwam, waarop de Oude Boom, die te knakken scheen in der eeuwen storm, verjongde en verfrischte in zonneglans.
Tegen het einde van April 1909 verkeerde ons volk in groote spanning; de geboorte van een Koningskind kon elk oogenblik worden verwacht.
Vooral de residentie was van die spanning gansch en al vervuld. Dag in dag uit trokken de menschen de huizen uit, naar het Koninklijk Paleis, om in den omtrek daarvan eenigen tijd te verblijven, in de hoop het oogenblik mede te maken, het groote, historische moment, waarop de geboorte bekend zou worden.
Ik zal die dagen niet licht vergeten. Mijn plicht als journalist, vertegenwoordiger van een groot dagblad, deed mij de laatste weken van April in en om het Paleis verkeeren. En natuurlijk was ik de eenige niet. Van heinde en verre waren de dagbladschrijvers gekomen, en hoezeer de geboorte van een Hollandschen troonopvolger een zaak van internationale beteekenis was, bleek uit het feit, dat buitenlandsche journalisten uit schier alle landen aanwezig waren. Vooral Engeland en Amerika waren talrijk vertegenwoordigd: de internationale pers was hier bijeen
| |
| |
om het groote oogenblik te verbeiden. Het Hof wist deze belangstelling op prijs te stellen. Niet alleen dat de hofmaarschalk en de secretaris der Koningin voortdurend bereid waren de pers in te lichten, maar in het Koninklijk Paleis was voor ons een kamer ingericht, waar de journalisten gedurende die vermaarde laatste dagen dag en nacht verblijf hielden.
Dit vertrek was niet ons eenige verblijf. Een journalist moet ook ‘buiten zijn’, moet zich absoluut vrij kunnen bewegen. En daarom waren er, die in een vlak bij het Paleis gelegen hotel kamers hadden gehuurd, waar zij elk oogenblik ‘bij de hand’ waren.
Ook ik had dat gedaan. Ik woonde in de residentie, maar op vrij grooten afstand van het Paleis, en ik vond het beter, bij wijze van spreken, geen oogenblik den Koninklijken Oranje-Standaard, die hoog op het Huis der Koningin in de voorjaarszon wapperde, uit het oog te verliezen.
Nooit vergeet ik die laatste dagen. Er zat een voelbare spanning onder het volk. De atmosfeer was als geladen en wachtte op het oogenblik om los te barsten. Elken dag, van vroeg tot laat, van het ochtendkrieken tot in de avond-duisternis, stonden er drommen menschen voor het Paleis. Het was een stille kracht, een wonderbare mysterieuze drang, die de menschen naar het Paleis dreef, en de volksmassa was vaak zoo groot, dat de politie maatregelen moest nemen om het verkeer gaande te houden.
Ik heb er mij vaak in die dagen over verbaasd, dat, wanneer ik ook kwam, zelfs in de nachtelijke uren, er altijd ‘volk’ bij het Paleis vertoefde. Voor het Huis der Koningin stond een groote, forsche kastanje-boom, achter het standbeeld van den Zwijger. En aan den voet van dien kastanje-reus: een bank. Die bank heb ik weken-lang nooit
| |
| |
leeg gezien. Er zaten - op welk uur ik er langs kwam - altijd menschen op. Te wachten. Stil te wachten.
In de tweede helft van April deed de Koningin nog vaak een wandeling door de residentie, vergezeld van een hofdame. Meermalen heb ik haar ontmoet. Maar tegen het einde der maand deed zij die wandelingen alleen nog maar in den tuin van het Paleis. Elken dag wandelde zij daar eenige malen. De Prins hield haar dan gezelschap, en af en toe ook de Koningin-Moeder, die soms driemaal per dag op het Paleis kwam, om haar dochter te bezoeken. Vaak heb ik in die dagen getuurd naar het forsche ruiterstandbeeld van den Zwijger, den eersten der Oranje's. Er zat symbool in dat stille, zwijgende, staren naar het Huis, waar het groote te gebeuren stond: de voortzetting van zijn dynastie. En in dichte drommen stond het volk der residentie - stonden ook vele vreemdelingen, die elken dag in steeds grooter getale aankwamen, om hem heen.
Nog een ander punt trok de belangstelling des volks: het Malieveld.
Want:
daar stonden de kanonnen, die de geboorte van het vorstenkind zouden uitdaveren door de stad, met 101 schoten als het een Prins, met 51 als het een Prinses was. Ook bij die kanonnen scholen de menschen van vroeg tot laat bijeen, begeerig het oogenblik van losbranden bij te wonen.
- ‘Ik heb’, zou men gaarne willen vertellen, ‘ik heb bij de kanonnen gestaan toen ze afgeschoten werden’.
Er zat een nerveuze spanning in heel de residentie. Hoe dikwijls heeft in die dagen iemand zijn huishouden in rep en roer gebracht door te gillen: ‘Ik hoor schieten!’, maar dan was het een deur die dichtviel. Den heelen dag hoor- | |
| |
den de Hagenaars schieten. Toen op 's Prinsen verjaardag in de stad druk werd gevlagd, en op vele plaatsen het versierde Haagsche wapen buiten hing, seinde een Engelsche journalist aan zijn blad, dat die leuke en grappige Hollanders de blijde gebeurtenis al vierden, want op vele plaatsen hing een ooievaar buiten. Een ander buitenlandsch journalist, zoo juist gearriveerd, informeerde bij een agent of hij hem Het Loo wilde wijzen. De agent verbaasd. ‘Die Loostrasse’, zeide de Duitscher, ‘wo die Königin wohnt.’
Zoo, tegen het eind der maand, was de residentie gereed het Oranje-kind te ontvangen. Geen winkel schier, of er was een toepasselijke étalage gemaakt, met linten en strikken in de populaire kleur, met portretten en borstbeelden der Oranje-vorsten, en wie in het binnenste der stad wandelde, zag niets dan oranje, oranje. Uit duizenden huizen stak een vlaggestok. De menschen wilden daarmee niet wachten: ze hadden al dagen lang den stok buiten, om zoodra het kon, de ouwe, fiere Hollandsche driekleur te doen wapperen.
Toen.........
toen kwam die dag vol hevige spanning en tintelende agitatie, de dag van het gerucht: 28 April.
Wie zal zeggen, hoe een gerucht in de wereld komt? Ik weet het niet. Maar zeker is, dat op 28 April plotseling, als een felle, uitlaaiende vlam, het gerucht door de stad ging, dat er een Prinses geboren was.........
In luttel oogenblikken was het grootste deel van de bevolking der residentie op de been. Een ontzaglijke menschen-menigte stroomde naar het Paleis en vulde de in de omgeving daarvan gelegen straten. Het was een treffend gezicht. Maar de spanning en de emotie, die alle gevangen hielden, waren het ergst onder de journalisten,
| |
| |
die, terwijl de duizendkoppige menigte in de binnenstad gonsde en bruiste als een groote golvenzee, nog steeds geen officieele bevestiging hadden gekregen, en die daarom niet naar hun bladen durfden seinen. En ook de kanonnen in de Maliebaan zwegen.
Maar het gerucht hield aan. Men weigerde schier aan de onjuistheid er van te gelooven. Telegrafisch en telefonisch werden uit het geheele land inlichtingen gevraagd. De militairen der residentie verschenen in groot tenue op straat. Ook de officieren: de witte pluimenbos wapperde op hun gala-hoofddeksel. Van den nok der Oranjekazerne werd de vaderlandsche vlag geheschen. En hierbij bleef het niet. Als een ontzaglijke vlam, gretig-lekkend naar alle zijden, had het gerucht zich van de residentie uit door het land verspreid. Bulletins verschenen. In verscheidene plaatsen werden door autoriteiten redevoeringen gehouden en in sommige garnizoenen werden de troepen bijeengeroepen en toegesproken.
Nederland lag in den greep van het gerucht, het valsche gerucht.
Want de kanonnen in het Malieveld bleven met stomme monden staan en, rustig, lag het Koninklijk Paleis in het witte licht der groote electrische booglampen.
Maar het volk der residentie geloofde...... en op vele plaatsen wapperden vroolijk de vlaggen.
Toen, in den avond, verscheen de hofmaarschalk der Koningin in het vertrek der journalisten, om het gerucht officieel tegen te spreken. Blijkbaar had men er in hofkringen eerst geen beteekenis aan gehecht, maar toen men zag dat het heel ernstig genomen werd, kwam de positieve tegenspraak. Er was nog geen koningskind. En later verscheen ook de particuliere secretaris der Koningin, die deze mededeeling bevestigde. Een kwartier daarna
| |
| |
was naar alle windstreken geseind, dat het gerucht valsch was.
En:
den volgenden morgen, bij zijn ontbijt, zag het Nederlandsche volk de stellige mededeeling: er was nog geen prins of geen prinses. Toen zakte de stemming. Als een reactie na erge opwinding. Van geestdrift viel weinig meer te bespeuren. Men was, als het ware, in-elkaar-geploft. En de deinende emotie - het was aller-merkwaardigst - die stemming onder het volk te bespeuren - maakte plaats voor een egaal en berustend wachten. Maar een dichte menigte bleef voor en bij het Paleis.
Zoo ging de 29e April.
Alles wachtte. Nederland wachtte. De pers wachtte. Op den Ooievaar.
En in de duisternis, buiten in den laten avond, in den valen nacht en in de bleeke morgenstemming, stond volk. En op de bank, aan den voet van den ouden kastanjeboom, zaten menschen.
En de Zwijger stond en staarde.........
Totdat.........
Om zeven uur, 's morgens 30 April, ging de deur open van het journalisten-vertrek in het Koninklijk Paleis.
Baron van Geen verscheen.
- ‘Mijne Heeren, ik kan u mededeelen dat er een Prinses is geboren!’
En in alle talen klonk het plotseling, opgewonden: ‘Een Prinses... ein Prinzessin... une Princesse... a Princess!’
.........Een paar seconden later, in den vroegen morgen, holde, stormde de internationale pers naar buiten. Ik moet hier dit even mededeelen. Het moment staat mij zoo levendig voor den geest. Nog zie ik m'n vele buitenlandsche collega's de Molenstraat inrennen, op
| |
| |
jacht naar het telegraafkantoor, om toch maar de eerste te zijn. Nog zie ik een Engelschman en een Amerikaan voorop. De Engelschman leidde. Hij scheen het eerst over de eindstreep te gaan. Maar o, verschrikkelijke dramatiek van dien historischen morgen, toen de Engelschman aan het eind van de Molenstraat gekomen was, sloeg hij bij vergissing rechts inplaats van links om. En grinnekend stoof Uncle Sam (Amerika) hem voorbij.
Feest!
Maar:
toen Amerika aan het telegraafkantoor verscheen, was de Nederlandsche Pers met haar telegrammen al voor. Die had haar maatregelen genomen.........
Een Prinses geboren. Nooit vergeet ik dien morgen.
| |
| |
Want - het was als een wonder - in luttele minuten was de residentie ontwaakt, in een korten tijd wapperden duizenden en duizenden vlaggen. De vale regennacht was in een zonnemorgen uitgebloeid. Een Maris-lucht hing boven de stad, die plotseling, als aangeraakt door een bliksemstraal, was ontwaakt. De doffe monden der kanonnen dreunden. Het volk stond op de been. Een geweldige menschendrom deinde op het Paleis aan. De stemming van het berustend wachtend sloeg om. 't Werd bruiloft overal. Doortrild van een hevige emotie veerde het stadsleven op.
Een Prinses geboren......... En het eerste wat ik zag, toen ik buiten kwam, was: de Zwijger.
Het forsche ruiterstandbeeld stond er, met een grooten, prachtigen lauwerkrans om den hals van den eersten der Oranje-vorsten. Wie het gedaan heeft, weet ik niet. Maar het was als een symbool. Oranje was vernieuwd, verjongd, vergroeid. De Oude Boom - buigend en krakend in den storm der tijden - was nog niet ontworteld. En de klokken luidden, de geboorte-klokken. Ze beierden het uit over de stad.........
Feest was het eensklaps. Volop. De residentie lag als in wolken van oranje. In den loop van den morgen trokken herauten en trompetters door de stad, om de blijde gebeurtenis ook op deze wijze bekend te maken. Ze waren gekleed in oud-Hollandsch costuum, met een mantel van oranje-fluweel, en op den hoed een groote oranje-veer. Zij droegen groote bazuinen, met vaandels, waarop geborduurd stond: ‘Je Maintiendrai’ en ‘Per aspera ad astra’. Tegen twaalven had in het Malieveld onder geweldige belangstelling een parade plaats van het garnizoen. Breed schetterden de koper-instrumenten het Wilhelmus over het groote veld en de gouverneur der resi- | |
| |
dentie hield een toespraak. De bladen verschenen met speciale edities en toepasselijke illustraties. De schooljeugd had vacantie. Wie maar eenigszins kon, trok de straat op, onder den door-zonden wolken-hemel, zoodat in korten tijd de stad één vlag en één vreugd was. En 's avonds - al zou de officieele feestdag eerst later komen - 's avonds leverde het stadsbeeld een aanblik op, zooals in tientallen jaren niet het geval was geweest. Vele huizen en gebouwen straalden reeds in kleurig illuminatie-licht.
Ik wil hier een versje overschrijven, dat op 30 April werd gepubliceerd: de muziek was van Willem Andriessen, de tekst van J.C. Wijk:
Het wiegje stond ledig te wachten.
Veel jaren zijn troostloos vergaan.
Jong vrouwtje bedwong hare klachten,
Wanneer zij in droeve gedachten
Gebogen bij 't wiegje bleef staan.
Nu heeft ze met innig-verblijen
Haar kindeke welkom gekust,
En schikt ze de donzige spreien
Wanneer ze haar kindje hoort schreien.
jong-moedertjes hart klopt gerust.
Een danklied rijst boven de daken,
En 't jubelt langs gracht en langs straat:
Wil ooit aan dat kindje iemand raken,
Dan zullen wij allen bewaken,
De plek waar het wiegje nu staat.
Zooals het in de residentie ging, zoo ging het allerwege in het land.
| |
| |
't Was bruiloft.
De geboorte van het Oranje-kind werd als een vreugdige gebeurtenis gevoeld. Heel ons volk vierde feest, dagen achtereen.
Feestvergaderingen en dankstonden werden ijlings belegd. In alle kerken rezen gebeden voor moeder en kind. ‘Dit is de dag, de roem der dagen’, zongen de geloovigen.
De namen der Prinses werden: Juliana, Louise, Emma, Maria, Wilhelmina. In deze namen werden vijf vrouwen gehuldigd. Juliana van Stolberg, de stam-moeder van het huis Oranje-Nassau, de gemalin van Willem den Rijken; Louise de Coligny, de vierde vrouw van den Zwijger, moeder van Frederik Hendrik; Emma van Waldeck-Pyrmont, de edele Regentes en grootmoeder der jonge Prinses; Marie van Mecklenburg-Schwerin, de moeder van Prins-Hendrik, en eindelijk Koningin Wilhelmina zelf, die haar liefsten wensch vervuld zag.
De hoofd-titels der jonggeborene waren: Prinses van Oranje-Nassau, hertogin van Mecklenburg.’
Toen hield de heer Verhage op. Ademloos hadden de leden van De Nederlandsche Kroon geluisterd. En El brak de spanning door een daverend: ‘Knàl, zeg, Leve de Prinses!’
|
|