| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
Over Radio en Sinterklaas-viering; over een merkwaardigen bruidegom en over Nachtegaaltje als pinksterbloem.
't Werd nu den eersten tijd hard werken. Voor het Kerstrapport. Want ‘blijven-zitten’, daar hadden ze alle vier een heeleboel broertjes aan dood, en dus moesten alle rapporten in orde zijn. Van uitgaan kwam er in die drie weken dan ook niet veel.
Toch zochten ze elkander op, op avonden dat ze 't met huiswerk wat gemakkelijker hadden.
Graag waren ze bij Max. Want daar: daar viel van Radio te genieten. De tante's gingen niet zoo heel veel uit, en om zich daarvoor schadeloos-te-stellen, hadden zij zich een Sterling-radio-installatie aangeschaft, en de club mocht er vaak van mee-genieten. Dan zaten ze bij den Dinkie-luidspreker, ‘den kleinen kameraad met de luide stem’. Ook hadden ze eenige kop-telefoons, maar de tantes, die bang waren haar keurig-opgemaakt haar in de war te maken, hanteerden elegant een dubbele handtelefoon.
- ‘Geef mij’, riep El dan, ‘geef mij maar de koptelefoon, hoor? aan mijn pruik is niets verloren, die mag in de war gaan. Wij hebben thuis ook een Radio, een Erres K, ook een knal-toestel!’
| |
| |
En zoo genoten ze dan allerlei concerten, kerkmuziek, jazz-bands, door middel van de radio.
In de Decembermaand was de club, die, eerlijk gezegd, altijd bofte, getuige van twee sensationeele gebeurtenissen.
De eerste had plaats op Sinterklaasavond, bij Lijn Tien thuis. Lijn Tien had nog een heel klein zusje, Mies, en twee jonge broertjes, Frederik en August, twee veelbelovende knapen, althans wat kwajongens-streken betreft. Het gezin was heilig overtuigd, dat ook die twee nog geloofden aan Sinterklaas, en om hun eens een lesje te geven, was besloten dat een broer van vader voor Sinterklaas zou komen spelen en hun danig op hun nummer zou zetten.
- ‘Jongens’, zei vader, toen ze op den gedenkwaardigen dag aan tafel zaten - ‘straks komt Sinterklaas’.
Even stilte.
De jongste, Miesje, keek bedenkelijk, maar de twee anderen aten kalm door.
Ze deden of ze niets gehoord hadden. Hetgeen vaders eigenliefde niet weinig kwetste. Blijkbaar vonden ze de mededeeling niet belangrijk genoeg om er notitie van te nemen.
Dus herhaalde vader:
- ‘Hooren jullie me niet? Straks komt Sinterklaas. Met Zwarte Piet. Jullie mogen wel rustig zijn.’
Toen keken de twee jongens hem met een beslisten blik aan.
- ‘Bestaat niet,’ zei Frederik.
- ‘Papperlepap’, zei August.
- ‘Straks’ - zei pa ten derde male, met nadruk en met klank van eerbied in zijn stem - ‘straks komt
| |
| |
Sinterklaas en als ik jullie was, zou ik me maar koest houden.’
De jongste begon met de lip te trekken, uit vrees, maar Frederik zei tot haar: ‘Wees maar niet bang, Mies, Sinterklaas is gekheid hoor. Flauwe kul. Ik heb vanmiddag op de Hoogstraat twee Sinterklazen met elkaar zien vechten. Ze sloegen elkander bont en blauw. Maar als we u er een plezier mee doen, pa, nou, dan zullen we ons wel net houden alsof het een heusche Sinterklaas is, vanavond.’
Pa vloog op, in afgrijzen van de moderne jeugd, en dacht aan zijn eigen jongensjaren, toen hij rotsvast in Sinterklaas had geloofd.
- ‘Frederik’ - zei hij met nadruk - ‘die lichtvaardigheid van spreken zal je duur te staan komen, jongen, en je behoeft straks heusch niet aan me te vragen, of ik je helpen wil, als de Heilige er is.’
Frederik glimlachte.
- ‘Ik begrijp’, ging vader voort, ‘dat het grootspraak van je is en je in je hart bang bent. Want hij weet al je streken en al je ondeugden. Ik zou op het oogenblik niet graag in jouw schoenen staan, jongen.’
Freek glimlachte eenigszins medelijdend. En August keek 'm aan met een blik van: ‘Niks zeggen’.
's Avonds dan was de heele club bij Lijn Tien op visite; ze wist natuurlijk van het plannetje af.
In het flauwe licht van de kamer, waar alleen de schemerlamp brandde, was een hoorbare stilte. Ze zaten allemaal in afwachting. Het moment suprême naderde.
- ‘Netjes antwoorden, kinderen, als hij wat vraagt’, zei pa nog.
- ‘Nu, dat beloof ik u’, zei Frederik.
- ‘En ik ook, hoor pa’, zei August.
| |
| |
In de gang klonk een zwaar gestap en gepraat en het gerinkel van kettingen. Het scheen dat zelfs Frederik onder den indruk raakte, want hij hield zich muisstil.
De deur ging open.
Mies had zich vastgeklemd aan moeders handen. Frederik en August stonden naast elkaar. Plechtig kwam de Sint binnen, gevolgd door zijn knecht, die een groote roe droeg. Er werd gegroet. Moeder bood Sint een stoel aan. Het was angstig-stil. Toen keek Sinterklaas den kring rond en volgens de ontvangen instructies bleef zijn blik ernstig gevestigd op den oudsten jongen, den grootsten bengel. Al diens streken zouden hem nu dubbel en dwars betaald worden gezet, ten nutte van zijn opvoeding.
- ‘Kom eens bij me, Fjedejik’, zei Sinterklaas - maar op hetzelfde oogenblik was de kamer vervuld van Indianen-gehuil.
Frederik en August sprongen op en dansten als gekken in het rond.
- ‘'t Is oome Kees, 't is oome Kees,’ riep Frederik - ‘dat hoor ik aan de r van Fjedejik.’
- ‘Dag oome!’ riep August.
En ze zongen brullend van ‘alle eendjes-zwemmen-in-het-water’.
Vader en moeder schrokken zich stijf. Bij heel den opzet van het plan hadden ze er niet aan gedacht, dat oom Kees de r niet kon uitspreken, en er een j voor in de plaats stelde.
Dat had de séance al in de eerste seconden verraden.
- ‘Sintejklaas heeft een spjaakgebjek’, zei August.
- ‘Ajme Sintjeklaas’, brulde Fjedejik.
Sinterklaas deed wanhopige pogingen om zijn prestige te redden, maar het ging niet meer. Binnen een minuut had Fjedejik den staf bemachtigd en liet die balanceeren
| |
| |
op zijn neus, terwijl August, op een stoel geklommen, de fijne Sintejklaas-muts had veroverd en opgezet.
- ‘Fjedejik’, riep Frederik en brulde, en in een opwelling van goedhartigheid zei hij: ‘Toch niks aardig voor pa en moe, dat het mislukt is. En voor oom is het zielig.’
Oom stond verslagen.
Oom stond verslagen. Ging heen.
- ‘'t Is jammer’, vond Frederik.
- ‘Bepaald sneu’, zei August.
De club had zich tijdens dit familie-drama maar koest gehouden, doch toen de twee veelbelovende knapen de kamer uit waren, vielen ze languit om van de pret. El vond 't natuurlijk knal, en Pukkel maakte de wijsgeerige opmerking, dat de goeje tijd voor Sinterklaas absoluut
| |
| |
voorbij is. Toen aten ze zich gezond aan dik speculaas en boterletter.
Maar heel wat dramatischer nog was wat ze meemaakten in een deftig huis op de Nieuwe Haven, waar een oom en tante van Nachtegaaltje woonden. Ze waren er al eens een paar keer op visite geweest, voornamelijk, omdat Annie, de nicht, en El dikke vriendinnen met elkander waren. En nu ging Annie trouwen. Met Kees Verslooten. En ze zouden allemaal, als nette, opgevoede jongelui, naar de receptie gaan in het deftige huis op de Nieuwe Haven. Nachtegaaltje was gevraagd voor bruidsmeisje en zou er dus den heelen middag zijn.
Kees Verslooten was jaren lang een geweldig voetballer geweest. Een der beste midden-voors, die in ons land waren opgefokt. Maar hij had besloten: als hij getrouwd was, zou 't uit zijn met voetballen. Jammer. Maar 't moest. Annie vond het beter en hij ook. Maar toen gebeurde er wat. Z'n club, Voorwaarts geheeten, was behalve in den N.V.B., ook in een stedelijke competitie, waarin gespeeld werd om een bijzonder fraaien zilveren beker. Deze competitie ging in ronden. Voorwaarts had alle wedstrijden gewonnen, en moest nu alleen nog in den eindstrijd spelen. 't Ging dus om den kostbaren beker, en om elf kleine sierlijke zilveren bekertjes, voor de spelers van de winnende ploeg. Maar nu 't fatale: de wedstrijd zou worden gespeeld op den morgen van den dag, dat Kees ondertrouw-receptie had. Pech! Kees had Annie dierbaar beloofd, dat hij, nadat ze ondertrouwd waren, niet meer zou voetballen. Dan was 't uit. Finaal uit. Totaliter uit. En jammer genoeg: nu viel die eindstrijd juist in z'n bruidsdagen. Precies op z'n receptie-dag. 's Morgens. Speelde Kees mee, dan hadden ze een prachtkans om te winnen. Maar anders.........
| |
| |
Kees zag de vragende oogen van z'n clubvrienden, en 't ging 'm aan zijn hart. Wat zou dat een glorie zijn, als-t-ie nu nèt nog eens mocht meehelpen z'n club dien beker te bezorgen.
En hij vroeg 't aan Annie.
Maar ze schrok en wou d'r niets van weten. Scheelde Kees het nu werkelijk in z'n klapbes? Op den morgen van z'n receptie-dag voetballen? Hoe zou hij er dan 's middags uitzien? Door en door op, misschien. Wat een figuur zou-hij maken? Nee, nee. Annie schudde met haar gracieuse kopje positief, dat er niets van in kon komen. Desnoods mocht-ie gaan kijken, maar méér niet, want 's middags moest hij er uitzien, om door een ringetje te halen. Of Kees al praatte, die-ie wel zorgen zou 's middags een tip-top bruidegom te zijn, Annie was onvermurwbaar. Zijn vrienden waren ietwat verslagen, toen hij ze het vertelde. Wat jammer, wat jammer. Zonder hem verloren ze, subiet. En net nu ze zoo'n prachtkans hadden. Was er nu heusch niets aan te doen? Toen, in een opwelling, zei Kees ineens: ‘Jongens, ik kom, ik zal spelen, maar...... mondje dicht.’
Wat werd er gejubeld.
Kees praatte met Annie d'r niet meer over. Wat deksel, waarom zou hij nou dien eenen wedstrijd nog niet meedoen? Hij was toch geen porceleinen vaas? Zou wel zorgen 's middags er perfect uit te zien, maar hij zou haar na afloop van de receptie alles vertellen. Eerst opbiechten. Vergiffenis vragen. En, als belooning, kreeg zij dan bij een overwinning van zijn club 't kleine snoezige. zilveren bekertje. 'n Goed idee......!
De wedstrijd kwam en Kees stond op de middenvoorplaats.
Dat gaf een sensatie.
| |
| |
De kranten hadden al bericht dat hij verhinderd was en de spelers der tegenpartij hadden zich al in de vuisten gewreven van jolijt om dat buitenkansje en zagen de zilveren bekertjes al aan hun horlogeketting bengelen. En nu, even voor half elf, daar kwam Kees warempel 't veld op. De tegenstanders stonden paf, maar onder de supporters van Voorwaarts ging 't als een vreugdige tij - ding van mond tot mond, dat Kees toch meedeed. Vrienden van hem, die wisten dat het zijn receptie-dag was en die van plan waren 's middags het bruidspaar te gaan complimenteeren, vonden 't verdraaid fideel van hem, dat-ie toch gekomen was. En de strijd begon.
De tegenpartij, geprikkeld door de overtuiging dat de aanwezigheid van Kees de kans op een overwinning aanmerkelijk verkleinde, gaf zich al direct met inspanning van alle krachten. Ze gooide zich in den strijd met moed en élan en ontembaren strijdlust, zoodat Voorwaarts er beduusd van stond en aarzelde. De club van Kees werd teruggeworpen. En vreemd, maar het was of hij zich voor het eerst niet op zijn gemak gevoelde. Telkens moest hij aan zijn receptie denken en aan Annie. Hij werd zenuwachtig en gejaagd. Het draaide hem af en toe voor de oogen. Wat scheelt Kees toch? vroegen de spelers en de toeschouwers zich af en de tegenpartij, die zag en voelde, dat Voorwaarts aarzelde en Kees zijn dag niet had, gaf zich des te vuriger en won slag op slag veld. Kees deed nu en dan een stormloop, maar 't was slechts zelden met zijn oude kracht. En toen hij ook zelf begon te voelen dat z'n spel een deceptie was, dat hij voor het eerst een slechte partij speelde, werd het er niet beter op. Met de allergrootste moeite wist de verdediging van Voorwaarts telkens het terrein te zuiveren. Den ganschen wedstrijd was Voorwaarts een tikje zwakker, maar de doelman
| |
| |
speelde als een duivel en redde z'n club. Voor 't eerst was Kees niet de beste. Voor de eerste maal speelde hij een zwakke partij.
Totdat.........
De doelman stompte met al de kracht van zijn forsche vuist.
Vijf minuten voor het eind ging de rechtsbuiten van Voorwaarts er van door. Hij had een vlak veld voor zich. Het was de laatste kans. Een schorre schreeuw van aanmoediging ging uit de rijen der toeschouwers op. Een schreeuw. Een voorzet. Kees was aangestormd. Hoog zweefde de bal voor 't doel, kwam lager...... Kees wierp er zijn kop tegen...... de doelman stompte met al de kracht van zijn forsche vuist. Kees won. De bal suisde in het net: een daverend gejubel ging op. Maar de vuist van den doelverdediger was met alle kracht tegen Kees' aangezicht gekomen, en toen hij zich omdraaide: wat een
| |
| |
tooneel. Z'n rechteroog was hemelsblauw, half dicht en opgezet. Z'n neus was aan den eenen kant zoo dik geslagen, dat het scheen of er een kleine voetbal ingeschopt was. Kees zag er uit als een bandiet. De doelverdediger maakte excuus, hij had er heusch niets aan kunnen doen, de spelers keken verbijsterend toe. Wat moest er worden van zoo'n receptie-neus en zoo'n receptie-oog?
Voorwaarts won.........!
Maar tot welken prijs? Ieder had deernis met Kees. Wat een afscheid van zijn club! Wat een receptie! Zoo'n toegetakelde bruidegom had de wereld nog nooit aanschouwd. En ze waren het er allemaal over eens: daar zou voor Kees een stormpje opzitten!
Een loome, zoete geur van rozen en seringen hing in de kamer, waar Annie gereed stond voor de receptie. Een ranke, teere vrouwefiguur in een witte, wazige wolk van zijde en kant, versierd met oranje-bloesem. Haar ouders en tal van familieleden stonden om haar heen, en bewonderden de blanke bruid, die er in haar teere schoonheid zoo glorierijk uitzag.
Ook Nachtegaaltje was present en zag er snoezig uit in haar jurk van zacht-lila.
- ‘Waar Kees toch blijft?’ zei de bruid, een beetje zenuwachtig, in lichte bedwelming van geluk.
De klok wees tien minuten over half twee, en de bruidegom was laat.
Maar vijf minuten later ging de bel.
Annie zuchtte verlicht.
En direct daarop kwam Kees binnen, bedremmeld. Kees, deftig in 't zwart, met een glanzende hooge zije in z'n hand, onberispelijke scheiding in 't haar.
Kees, met z'n leelijken dikken neus.
| |
| |
Kees, met z'n bont-en-blauwe oog.
Zielig stond hij op den drempel van de kamer, met een klein zilveren bekertje in z'n vingers. En zooals hij daar binnenkwam, een gesaboteerde bruidegom, in deze deftig-schoone bloemen-kamer, waar zijn bruid hem wachtte als een sprookje van schoonheid, als een blanke droom, was het wel in-droevig.
Niemand sprak er.
Toen ging hij naar Annie en gaf haar het zilveren-bekertje, het sierlijk-doddige ding en kleinood.
- ‘Gewonnen’, zei hij. ‘Voor jou’.
- ‘Gewonnen?’ vroeg ze heesch.
- ‘Ja, vanmorgen met voetballen. En een klein ongelukje gehad.’
Hij wees op z'n gezwollen neus.
En op z'n dichtgetimmerde oog.
Toen stond ze eensklaps te sidderen op d'r beenen. Ze werd witter dan d'r sluier en smeet het bekertje weg, in een hoek. Zat ze opgescheept, op d'r receptie-dag met zoo'n bruidegom! Wat een kerel, als je 'm aankeek! En ze had 'm nog zoo gewaarschuwd. Had hij haar geluk op dezen glorie-dag opgeofferd voor z'n spel. En ze snikte het even uit.
Hij stond er bij als een arme zondaar. Zij had gelijk. En hij had z'n neus, en z'n oog.
De familie zei niets. Hield zich koest. Trouwens: er was niets meer aan te doen. Zoo dadelijk kwamen de vrienden om te complimenteeren.
Nachtegaaltje had met deernis het geheele geval beschouwd. Innig medelijden had ze met Annie. Wat een knal-bruidegom, wat een knal-oog. Zoo zijn de mannen? dacht ze zuchtend, zelfs op d'r receptie-dag kunnen ze niet van den voetbal afblijven. En de receptie begon.
| |
| |
Later kwamen Rookworst, Lijn Tien en Pukkel binnen. Drie keurige, nette heertjes. Tip-top. Om door drie ringetjes te halen. Ze kuierden naar het bruidspaar en keken naar Kees, die langs z'n dikken neus en z'n blauwe oog de wereld stond in te turen, ze keken met open mond naar dit-presentje-van-een-bruidegom, en wenschten Annie en hem geluk. Maar ze moesten op hun lippen bijten om niet in lachen uit te barsten.
Toen kregen ze Nachtegaaltje in de gaten, met d'r zwarte pagekop en d'r fijne lila-toiletje. Nog nooit hadden ze de robbedoes van hun club zoo prachtig gezien. Net een koninginnetje. Ze waren bepaald trotsch op d'r en Rookworst stond haar zóó lang aan te kijken, dat een joviale meneer, een oom van El, een oud zee-kapitein, hem vroeg:
- ‘Jongmensch, mag ik ook eens passeeren? Je kunt hier toch niet ten anker gaan liggen? Waarom moet je alleen al het moois van dat pinksterbloemetje afkijken? Jongen, jongen, Elly, wat zie je er schattig uit. Je ligt onder je beste tuig, hoor!’
De club dronk limonade. De club at bruidsuikers. De club stond eerbiedig-stijf. De club ging netjes weg. Uit de verte wuifden ze Nachtegaaltje toe. Ze bewonderden haar allemaal. Maar die bruidegom met z'n voetbal-oog deed hen lachen, was eenvoudig abominabel. En toen ze op de Nieuwe Haven liepen zei Pukkel:
- ‘Ik vind 't zonde van El, om bruidsmeisje van zoo'n bruidegom te moeten zijn!’
En Lijn Tien:
- ‘Als ik de bruid was, verkocht ik den kerel eenvoudig voor oud-roest!’
En Rookworst:
- ‘Ze was net een prinsesje, die El!’
|
|