begin actief betrokken was. Staatsgrepen volgden elkaar op (1798). Ten slotte waren, mede onder druk van Frankrijk, de scherpste kantjes eraf geslepen. Nederland verloor zijn belangstelling voor de eindeloze hervormingen, hoewel enkele radicalen het vuur brandend poogden te houden. Vergeefs: de tijden werden steeds slechter.
Twee decennia (burger)oorlog, partijstrijd, revolutie laten uiteraard ook hun sporen na in de literatuur. En dat deed het hier beslist. Van Duinkerken heeft zelfs eens gezegd dat een van de hoogtepunten van de Nederlandse letterkunde in dit tijdvak gevonden wordt. Dat hoogtepunt is er inderdaad: in romans, in satires, in imaginaire reizen, in de periodieke pers. Aan die hoogtepunten ging men in de negentiende eeuw graag voorbij. Voor de victoriaan was het niet erg aanlokkelijk, dat tijdperk van eindeloze ruzies onder de directe voorvaderen, de tijd waarin Nederland zijn positie als grote mogendheid verloor.
Bovendien werd het grootste deel van de controversen meestal op niet zeer hartverheffende wijze uitgevochten. Het ging er beslist niet erg netjes aan toe, het merendeel van de tijd. Verdachtmakingen, onbeschofte aanvallen, vulgaire praat, gescheld: dat allemaal was aan de orde van de dag. Schrijvers werden dikwijls betaald om leden van de tegenpartij in een kwaad daglicht te plaatsen.
Een nieuw verschijnsel in onze literatuur is dat van de systematische propaganda. Tijdschriften werden opgericht om bepaalde doelgroepen (boeren bij voorbeeld) te informeren, te overtuigen, te indoctrineren. Er waren fondsen voor schotschriften. Het juiste partijstandpunt moest bekendgemaakt en overgedragen worden. Hiermee hielden zowel de eigenlijke intellectuelen als de beroepsschrijvers zich bezig.
Voor het debat in zijn geheel werden allerlei oude vormen opnieuw benut: de schuitpraatjes, de burgergesprekken, de