Het zilver van de uilen(1991)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Pulle 1 Waar zijn de kerkpaden gebleven, de stralen van het sterrebos? Wie koos voor betonnen dreven en laat zijn honden los op dichters die vleugellam hangen in dit oude web van God en die treurzangen komponeren op de snaren van hun lot? De wegen van het paradijs werden afgesloten, omgelegd. Iedereen zwichtte voor de prijs van de grond. Wie komt nog terecht als vroeger, langs holle wegen? Het wiel werd hier een vloek, geen zegen. [pagina 12] [p. 12] 2 De wierook van de zomer smeult, het heilige schuim van de zon hangt aan de linden. En moeders hand peult erwten, levenskernen die ze opvangt in het vergiet op haar schoot. Of bidt zij een groene rozenkrans? Dit dorp ligt gevat in het lood van de stilte, as van een dodendans, molensteen van wentelende jaren, implosie nooit nog te bedaren, maagsteen van katte- en koeieharen. Straks sluiten de bossen weer hun rangen, wordt de meiboom gestoken, de vlag uitgehangen en klinken weer onze heldenzangen. [pagina 13] [p. 13] 3 De haagschaar knipt het wilde schot van de tijd. De oogst is binnen. De kermissen maken de mensen zot. De zon roert amper haar vinnen. In het dorp gaat de processie nog. Aspergeloof wordt gestrooid, pioenen. Het oogstbier maakt de stappen log. De kopers blazen. De oude sermoenen, God onder het wijnrode baldakijn, Gregoriaans, en uit volle borst Latijn. De belangstelling blijft verflauwen. Nauwelijks nog branden de flambouwen. Maar als de hemel echt mocht bestaan, wil ik daar elke dag in de processie gaan. Vorige Volgende