‘Hoe weet jij dat?’
Hij zweeg een poosje, glimlachte weemoedig voor zich uit. ‘Ik heb het gehoord... Hun idylle is het recentste feuilleton op de telefooncentrale.’
‘Ze fronste de wenkbrauwen.’ Ik begrijp je niet. Heeft iemand van de centrale hen dan... betrapt?’
‘God, neen... Ze luisteren hun telefoongesprekken af. Dat is alles.’
‘Maar... dat mag toch niet?’
‘Natuurlijk mag dat niet.’
‘Waarom doen ze het dan?’
Een beetje schuldbewust bewoog hij het hoofd heen en weer. ‘Het zijn ook maar mensen, en ze vervelen zich vaak. De verleiding is erg groot.’
‘Als iemand dat ooit mocht te weten komen...’ Ze trok grote ogen.
‘Niemand komt het ooit te weten. Ze zijn wel niet fameus ontwikkeld, maar ze weten ook wel dat dit luistervinken hen de das kan omdoen; dus amuseren ze er zich binnenskamers mee. Ze doen in het klein en in het geniep wat elders op grote schaal en onbeschaamd publiek gebeurt...’
‘Doe jij daaraan mee?’
‘Neen. Maar ik hoor het. En in dit geval hoorde ik het graag.’ Hij zuchtte. Hij had Sonja gekend vanaf haar geboorte. Ze was bij hen vaak over de vloer geweest, werd door hen vertroeteld zelfs. Waarschijnlijk omdat ze zelf geen kinderen hadden, gaven ze een groot deel van hun genegenheid aan het mooie en uitermate lieve kind van de buren: ze bedachten haar geregeld met geschenken, namen haar mee op vakantie, interesseerden zich voor al wat ze deed alsof het hun bloedeigen kind betrof. Toen Sonja begon te vrijen, hadden ze hun hart vastgehouden; Werner kende de familie van haar verloofde, en hij wist dat deze Helmut Smits een verlopen kereltje was, een eigenwijze losbol, die - nadat zijn vader, een veehandelaar, gestorven was en hij, zeer jong nog, een aanzienlijk vermogen geërfd had - veel meer geld had leren