Ik volgde haar. ‘Waarom ben je niet op de begrafenis, tante?’ ‘Ik heb tegen de mensen gezegd dat ik griep had.’
‘Waarom?’
‘Charel ging altijd alleen,’ fluisterde ze. ‘Nooit nam hij me mee. Wel, nu moet hij ook maar alleen gaan, definitief.’
Ik krabde grijnzend in mijn haar. ‘Het is een nogal naïeve wraak... Hij voelt er niks meer van. Maar als de mensen er mochten achterkomen dat je niet ziek bent... dan zou het wel eens zo kunnen zijn, dat je jezelf straft, nietwaar?’
‘De mensen kunnen me gestolen worden. Eet je mee?’ Ze begon de tafel te dekken.
Ik ging zitten, trommelde zenuwachtig met mijn vingers op tafel. ‘Ze zullen de radio horen, de frieten ruiken...’
‘Ik hoop het. Ze weten ook wel dat ik hem kapot gemaakt heb.’
Stomverbaasd keek ik naar haar op. ‘Heb jij hem... kapotgemaakt?’
Ze lachte akelig. ‘Ja. Maar wees gerust: op een legale wijze. Hij mocht al jaren geen alkohol meer gebruiken, niet meer roken, niet meer vreten zoals hij placht te doen... Ik plaatste echter altijd alles binnen zijn handbereik: de fijnste whisky, de duurste sigaren, de vetste biefstuks... Ik offerde daar alles voor op. Ik wist dat hij een slappeling was. Ik wilde nog iets van het leven hebben... En nu is het zo ver, eindelijk. Het spijt me dat je vader deze dag niet meer heeft mogen beleven, hij haatte Charel al even erg als ik.’
‘Dat klinkt luguber, tante...’
‘Weet jij... besef jij eigenlijk wel wat voor een leven ik gehad heb, jongen?’ Ze draaide me haar rug toe en begon mayonaise te kloppen. ‘Thuis waren er twee kinderen, jouw vader en ik. Alhoewel we het niet breed hadden, kregen we toch wat ons hartje lustte... en meer ook. Toen ik zestien jaar was werd ik smoorverliefd op Charel Kriebelenbuik (zo noemden de mensen hem), een jonge vent die van kermis tot kermis trok met een roodbruine houten touter, waarin vier schommelstoelen hingen, en die hij met zijn kolossaal gespierde armen