Vaarwel gele schrijver
(1994)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
1. EverzwijnenDe biggen trippelen
op versvoetjes door de modder
en blazen Romeins glas
onder de waterwilgen.
De zeug, smeuïge blok leem,
zwartgeblakerd in de zomerzon,
blinde mystica.
De slaap is zwijn geworden.
De beer met de wilde scheuten
van de toorn in zijn bakkes
en de bonkige ballen van de geschiedenis
onder zijn staart.
Op de Averegten pruttelt
en knort de aarde.
‘Everzwijnen te koop’
staat er op het geheven schild.
| |
[pagina 65]
| |
2. HertenStatig staan de poten
in gras van oud goud.
Een speelziek kwastje
veegt elke spiegel schoon.
Het gewei van de zesender
een anker in het licht,
tot de roerdomp zich roert
en de tros gelicht wordt.
De hinden rennen
tussen de berken
voorwereldlijk langs de grenzen
van het paradijs.
Op de Averegten kijken
de hertekalveren verwonderd
naar al die gevangen tweevoeters
die steeds dezelfde paden platlopen.
| |
[pagina 66]
| |
3. GanzenZoals zij een hoge borst zetten
en Aha-Erlebnisse doen klinken,
er ontbreken alleen medailles
om het beeld volledig te maken.
Ook hun aangeboren zin
om in falanksen op te rukken
heeft iets van bananenrepublieken
en hofmaarschalken.
De ellende begint
als je hen voor de voeten loopt.
De ganzepas wordt verontwaardiging
die schalt, uren in het rond.
Ganzen stammen af van wereldreizigers
maar dat beeld is allang verwaterd,
weggeëbd
uit de vijver.
| |
[pagina 67]
| |
4. Luneburger schapenIn de weide is de stilte
opgewold
met pluizen waar ze
tussen de prikkeldraad kroop.
En plotseling begint ze te leven
tussen stekelige kale jonkers
die niet weten
hoe deze doedelzakken te bespelen.
De mensen lopen hier op de tenen voorbij,
bang voor de valse noten
en voor de heilige hoorns
van de heide.
De kuisheid is hier tastbaar.
Zover van Lüneburg heeft bronst geen zin.
En daarom besmeurt de ram hier niets,
daarom is rood hier een vergeten kleur.
| |
[pagina 68]
| |
5. PlantentuinZeer netjes waren ze naast elkaar geplant
met een bordje erbij en hun Latijnse naam erop,
maar de drift en het gift van doornappel
en wolfsmelk joegen hen de stuipen op het lijf,
zodat ternauwernood het prikneusje en het slaapmutsje,
zodat amper nog het venusbekken en de wijnruit
niet stierven van angst en aan de rand
durfden blijven leven.
Een plantentuin heeft iets menselijks.
Er komt geen einde
aan het recht van de sterkste,
aan de woekering van het venijn.
|
|