Vaarwel gele schrijver(1994)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Het eufemisme beroerte 1. Zovele jaren zag ik je bloeien, soms in het midden van de winter, bevlogen edelweiss of een stinse plant met de tederheid van monniken en minnezangers. Ik kende die bloemen niet, ze verrukten mij tot in mijn gedichten waar ik ze plukte en in kristallen vazen zette. En plotseling- je stond een gebloemde bloeze voor de nakende lente te strijken- was er een bloemknop die opensprong in je hoofd, in je herinneringen, gemorste wijn op je ziel, een krabspin die een roos openbrak. Achttien dagen zagen wij het rood vervloeien door een kateder. Voorbij de grenzen van de aarde kwam je, tot waar je vader zei dat je moest rennen, rennen, rennen weer naar ons toe. Je hebt opgehouden met hijgen nu. Het zout van het verdriet heeft het rood ontkleurd. Nu moet je weer leren lopen, van kindsbeen af, maar bloemen lopen niet zo gauw, althans niet de bloemen die ik ken. [pagina 50] [p. 50] 2. Toen jij door de papavervelden liep zat ik naast je bed te vertellen mijn dagboek. Achttien dagen lang sprak ik schoonschrift. En toen je thuiskwam van je overlevingstocht in de grensstreek van de dood bleek geen van mijn brieven je bereikt te hebben. De woorden van mijn dagboek schallen nu ongehoord door de patrijspoorten van de tijd, de tunnels van de eeuwigheid. Hoeveel tijd zal ik nodig hebben om de bloeze van deze verloren lente te strijken? Om je weer als een dame te zien lopen in het glas van de uitstalramen? Vorige Volgende