Zaterdag 6 augustus 1988
Hondsdagen. Een wilde hond kan niet ongeduriger zijn dan ik. Gisteravond liep ik nog eens tot aan ‘De Nachtegaal’. De deur stond open. Toen ik binnenging, werd ik nauwelijks begroet. Zelfs daar ben ik blijkbaar persona non grata geworden. Wat werd en wordt er achter mijn rug niet verteld? Zonder Veva zou ik wellicht aan zelfmoord denken. De kaarters sakkerden onafgebroken. Het leek wel of er een vloek op het spel rustte. Telkens weer werd er rondgepast, en dat betekende dat het spel rond de koninginnen draaide... Elke dame die opgehaald werd, kostte vijf frank. Een gek en fascinerend spel. De kaarters noemden de koninginnen van hun spel wijven, smerige wijven. Vooral Janis Goormans, de eenbenige oude wielerglorie, voelde zich door het noodlot in de maling genomen. ‘Ik hoop dat het kaartspel in de hemel verboden is,’ foeterde hij, met een boze blik op mij.
‘De hemel bestaat niet, sul!’ riep Nard Bluekens, terwijl hij naar Dorus Taelman knipoogde. ‘Ik krijg er nog de kriebels van als ik eraan denk hoe ze ons vroeger voor de zot hielden.’
De vierde whister, een jongeman met rood haar die ik niet kende, lachte luidkeels. ‘Mij hebben ze nooit voor de zot gehouden!’ zei hij. ‘Die praatjes over de hemel heb ik nooit geloofd.’
Ik voelde me helemaal niet geïrriteerd. ‘In de hemel geraak je vanzelfsprekend alleen maar als je erin gelooft,’ zei ik luchtig. ‘Voor mij is het leven hier op aarde een groter mirakel dan de hemel