koffie zat, verdween de krampachtigheid uit zijn houding. ‘Ik ben weg bij Christiane,’ zei hij.
Het werd mij raar te moede. ‘Wat bedoel je?’
‘Verleden zondag heb ik Christiane verlaten,’ verduidelijkte hij.
‘En de kinderen?’
Hij haalde de schouders op. ‘We treffen wel een... minnelijke schikking.’
‘Dat zàl wel!’ liet ik mij schamper ontvallen. ‘Ik dacht dat jij zo gesteld was op status... Waarom doe je nu zoiets?’
Hij haalde zijn zakdoek te voorschijn en snoot omstandig zijn neus.
‘We kunnen elkaar niet meer horen of zien.’
‘En dat na al die jaren van... intimiteit?’
Hij lachte droog. ‘Jij kent haar niet.’
‘Ik ken haar wel. Zij is een mooie, beschaafde vrouw.’
Hij fronste achterdochtig de wenkbrauwen. ‘Waar heb je haar leren kennen?’
‘Hier! Half oktober - het was een zaterdag, meen ik - bracht ze mij een bezoek. Ze wilde dat ik jou weer tot rede bracht. Ik kon haar er toen van overtuigen dat Veva met jou gebroken had.’
Hij begon eensklaps te grienen. ‘Ik kon Veva niet vergeten. Nu ben ik vrij. Nu kan ik met haar trouwen... Maar ze wil me niet meer zien!’
Eigenaardig genoeg voelde ik geen medelijden, eerder verachting.
‘Veva is een prachtvrouw... maar ze is een vrouw, dat wil zeggen: ze laat zich nooit straffeloos beledigen!’
‘Zonder haar kàn ik niet leven!’ jankte hij. ‘Jij weet niet wat het is... Jij gaat schaken met de baron, en whisten met de notaris en de dokter en de hoofdonderwijzer... en je bent gelukkig... maar iemand als ik... Ik kan haar niet missen! Ik heb een vrouw nodig!’
‘Ben je nu helemaal gek?’ riep ik woedend. ‘Ik ben hier nog nooit bij een notabele te gast geweest... Je weet niet wat je allemaal uitkraamt! De enige vriendschap die ik het laatste jaar gekend heb, was precies die van Veva!’
‘Bepraat haar dan! Asjeblieft!’ smeekte hij.
‘Ik denk er niet aan!’ zei ik resoluut.
‘In godsnaam!’ drong hij aan. ‘Ik zal ervoor betalen. Al wat je maar wilt!’
Ik tastte naar mijn ogen, strekte mijn vingers, keek om me heen... Alles was duidelijk afgelijnd. In de tuin zong een merel, een doodgewone merel. ‘Weet je dat ik je hààt?’ vroeg ik.