misschien twintig mensen in de kerk. In mijn preek ging ik wat dieper in op het epistel van vandaag. ‘Want dit is de wil van God,’ schreef Petrus, ‘dat gij door goed te doen de mond stopt aan de onwetendheid van dwaze mensen. Toont u als vrije mannen, en niet als mensen die de vrijheid tot dekmantel van de boosheid gebruiken. Eerbiedigt iedereen...’ Toen ik voorzichtig mijn interpretatie gaf van deze tekst, riep eensklaps een dronken stem vanop de laatste rij: ‘Och kluns! Jij weet niet eens wat vrijheid is!’
Een ogenblik was ik sprakeloos. Ik herkende de Paskwil, een kerel die ik niet eens bij zijn echte naam kan noemen. De Paskwil - naar het schijnt bracht hij die bijnaam mee van de universiteit, waar hij zo maar wat aanmodderde - is een gekke verschijning: de weerbarstigheid en tegendraadsheid in zijn hoofd hebben zich veruitwendigd in rare weerborstels. Hij heeft opvallend korte beentjes en loopt wat voorovergebogen, zodat zijn dikke bril voortdurend dreigt weg te glijden. Ik zag hem nog nooit zonder fototoestel en notitieboekje. Hij zou zijn brood verdienen als nieuwtjesjager voor de een of andere obskure krant... Ik negeerde zijn onbeschoftheid en ging voort.
‘Jongens! Jongens! En hij praat over de wil van God alsof hijzelf God is ... Wat een God! Wat een fantast!’ riep de Paskwil.
Onwillekeurig keek ik over mijn schouders naar de everzwijnen. Ze liepen nog steeds met kleine dribbelpasjes naar nergens. Met enkele dooddoeners maakte ik een einde aan mijn preek. Daarna bleef het tien minuten stil, zo stil dat ik dacht dat de zuiplap in slaap gevallen was. Tijdens de kommunie echter stond hij zwijmelend op en laveerde hij op mij af. Ik negeerde zijn uitgestoken hand, doch hij greep de hostie die ik in de hand van het meisje naast hem legde.. en gooide ze in mijn gelaat. Het volgende ogenblik gaf ik hem een klinkende oorveeg, én nog een, én nog een... Hij deinsde terug en tuimelde achterover tussen de bidstoelen. Daar werd hij bij de kraag gegrepen door een forse duivenmelker die wellicht dacht dat de mis nu lang genoeg geduurd had, én naar buiten gesleept.
‘Oei! Oei! Wat vertellen ze nu allemaal?’ lamenteerde Rachel Melis toen ze mijn middagmaal kwam bereiden. ‘En dat in de kerk!’
‘Er zijn grenzen,’ zei ik koel.
‘Wat een schande voor de ouders!’ draafde ze door. ‘Zulke brave mensen! Waar hebben ze het verdiend?’
‘Op de plaatsen waar ze vergaten die kinkel de pandoeringen te geven die hij verdiende!’ zei ik korzelig.