‘Eine gesunde Natur braucht keinen Gott und keine Unsterblichkeit!’ riep hij patetisch uit. ‘Schiller had gelijk.’
Ik kon mijn oren niet geloven. Ik hield niet van mensen die met bonmots te koop liepen. ‘Ben je op Blauwland geweest?’
‘Elke dag! Vanzelfsprekend! Goethe zei het al... Ein Volk wird nicht alt, nicht klug; ein Volk bleibt immer kindisch. Ik houd van volkse devotie... Kun je geloven dat ik voortaan in mijn donkere uren ook Sint-Bertil zal aanroepen?’
‘En die... mirakelen?’
‘Mit der Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens...’ zei hij lachend.
‘Doceer jij ook Duits?’ vroeg ik.
‘Ik houd van Schiller,’ antwoordde hij.
‘Ik hoopte dat de deken ook van Schiller hield,’ zei ik wrang.
Nu schaterde hij het uit. ‘Remi Vonckx noemden wij vroeger de Boer. Hij is een gezond boerenverstand. Maar Schiller... en Goethe? Spreek je die namen uit, dan denkt hij dat je een koppel Duitse zesdaagsrenners bedoelt. Hij houdt van sport, weet je...’
‘Dus geen mirakelen?’ zei ik.
‘Geen mirakelen,’ beaamde hij. ‘Ik heb er verleden zondag én vandaag over gepredikt.’
‘Waren er veel kerkgangers?’
‘Weinig,’ zei hij. ‘Maar wat wil je? Het was paasvakantie. En nogal wat dagjesmensen wonen de mis elders bij.’
Ik besloot de professor in zijn waan te laten. ‘Heb je met sommige parochianen gesproken?’
Hij knikte een paar maal nadrukkelijk. ‘Dit is een doodbrave parochie. De mensen hier zijn nog echt onverdorven en goedgelovig. Dit pastoorschap is eigenlijk een gedroomde senecure voor een priester in ruste. Maar ja... Jij hebt zwakke zenuwen, nietwaar?’ Ik haalde diep adem. ‘Dat gaat wel.’
‘En je hebt een juweel van een meid!’ riep hij. ‘Ik kan mij niet herinneren dat ik tijdens een retraite op zulke hemelse spijzen vergast werd...’
‘Een retraite?’ echode ik.
Hij knipoogde. ‘Wat anders? Deze pastorie zou een uitstekend retraitehuis zijn voor priesters die overspannen zijn en eens rustig willen mediteren. Het is alleen maar jammer dat het kerkje zo... vuil is van binnen. Waarom spreek je geen schilder aan?’
‘Er is geen geld,’ zei ik.