Zaterdag 16 april 1988
Verleden dinsdag keek ik voor het eerst in mijn leven vanuit de Ijzertoren op het Westvlaamse landschap neer. Met een haarspeld kraste Veva onze voornamen in de borstwering. De volgende dag trokken we naar Gistel. Daar had ik er veel overredingskracht toe nodig om Veva ervan te overtuigen dat Bertholf van Gistel een schoft was. ‘Of zou jij het prettig vinden gehuwd te zijn met een maagd als Godelieva?’ vroeg ze.
‘Dat was nog geen reden om haar te wurgen,’ meende ik. Het was voor de zoveelste maal dat ik moest vaststellen dat vrouwen eerder geneigd zijn partij te trekken voor mannen dan voor hun seksegenoten.
Eergisteren gingen we wandelen in het Duinenreservaat van De Panne. Daar hebben we zelfs geravot met meisjes van een jeugdbeweging. Gisteren piknikten we op de Kasselberg. En vandaag zaten we in Cadzand. Veva's voorstel om door te rijden naar Sluis wimpelde ik af... Daarstraks bracht ik haar naar het station in Oostende. Zij zoende mij driemaal...
Mocht iemand dit dagboek ooit lezen, dan zou hij kunnen denken dat deze teksten vol reticenties zitten en dat ze één en al understatement zijn. Ik zou dit dagboek inderdaad kunnen vervalsen. Het is waar dat de meeste schrifturen vervalsingen van het leven zijn. Maar ik hoef mij niets te verwijten. Een week lang zijn Veva en ik als broer en zuster met elkaar opgetrokken.
Veertien dagen geleden nog zat ik in een vergeetput, was ik alleszins in de vergeethoek geraakt. Nu zweef ik. Ik ben onwaarschijnlijk gelukkig. En toch weet ik dat ik mezelf voor het lapje houd. Een vrouw als Veva verlangt meer dan een platonische liefde. Het is haar recht. Het ligt in haar natuur. Ik heb nergens recht op. Ik moet onderdrukken wat in mijn natuur ligt. Eén troost heb ik: voor mij moeten talloze priesters hetzelfde doorgemaakt hebben, het kan niet anders. Het leven wil dat zo: wie niet op zoek gaat naar liefde, wordt vroeg of laat toch aangetast en overstelpt door liefde. Voor mij moeten talloze priesters overrompeld en... bezweken zijn, ook dat