Vrijdag 5 februari 1988
Zo vlug gaat dat... Mijn geld is op. En op mijn verlanglijstje zijn maar twee items doorgeschrapt. Tegen de hemelboom in de tuin hangt een nestkastje. En in een kooi op de hoek van mijn bureau zit een Agapornis roseicollis... een rozekop. ‘Al wat hij uit zijn kooi gooit, laat ik liggen!’ dreigde Rachel Melis, toen ze de vogel voor het eerst zag. Pastoors kunnen met geld niets aanvangen, heb ik al geleerd. Verleden week stond er een zigeunerin met vier schamele kinderen aan de deur. Haar man had zich verhangen, zei ze, en ze had geen middelen van bestaan, tenzij... Ik kocht van haar twee tapijtjes, Perzische nog wel. ‘Bocht!’ zei Rachel Melis. 's Anderendaags kreeg ik het bezoek van twee kleurlingen die hun universitaire studies in België bekostigden met wat zij verdienden aan de verkoop van houtsnijwerk. Zij mochten hier een krokodil en een gazelle achterlaten. ‘Vodden!’ zei Rachel Melis. Het leek wel alsof God alle schooiers van de streek een wenk gegeven had, want een dag later belden twee jongens van een kindertehuis aan. Ze verkochten lotjes... Het beroesde mij al die mensen blij te maken. Om diezelfde euforie over mij af te roepen schonk ik gisteren een groot bedrag aan Ferre van Aerle, wiens zoontje nu al een halfjaar in Leuven ligt met een kwaadaardig gezwel aan een nier, én aan Sander Verboven, wiens dochtertje aan blauwziekte lijdt en binnenkort geopereerd wordt. Ferre en Sander zijn allebei al geruime tijd werkloos. ‘Het komt van een anonieme schenker,’ zei ik telkens. In