‘Daarvoor belde ik niet,’ zei de deken. ‘Waarom verwittigde je mij er niet van dat er op Blauwland... een mirakel is gebeurd?’
‘Een mirakel?’ stamelde ik onthutst.
‘Ja! Een mirakel?’ zei hij bars.
Ik smoorde een schaterlach. ‘Dat is het eerste wat ik daarvan hoor. Kom nu! Houd me niet voor de gek!’
‘Jij moet inderdaad nog mensenschuwer en wereldvreemder zijn dan ze vertellen,’ zei hij hatelijk. ‘Heel het dekanaat is er vol van, en jij weet van niks.’
Eensklaps ging mij een licht op. ‘Jij alludeert toch niet op de zeldzame vlinders die daar in de zomer rondvlogen? Een speling van de natuur is nog geen mirakel...’ Ik humde geamuseerd.
‘Sukkel!’ stoof de deken op. ‘Wie zegt er nu iets over vlinders? Jij deugt werkelijk niet als pastoor.’
‘En of je gelijk hebt!’ gaf ik wrang toe. ‘Ik weet dat ik niet volks genoeg ben. Maar ik was een goede godsdienstleraar! Ik kon behoorlijk met de jeugd overweg. Waarom lieten jullie mij niet in Lier... mijn best doen? Hier hebben ze al in geen jaar meer een pastoor nodig. Hier gaan ze gewoon een luchtje scheppen én hun hart luchten op Blauwland. Daar is het trouwens zelfs in het putje van de winter prettiger dan in de tochtige, ziltige, muffe en krottige kerk...’
‘De direkteur van die school van jou in Lier had bij de vicaris van het bisdom al verscheidene malen aangedrongen op jouw vervanging,’ zei de deken koud. ‘Maak je maar geen illuzies.’
Het werd mij raar te moede. De pijnscheuten in mijn oogballen waren er weer, en de heraldieke kleuren... De everzwijnen kwamen aanrennen, en ik gooide mij plat op de grond; ik gebaarde of ik dood was... Ik hoorde het snuiven, ik rook de reeuwse stank van Opgevreten kadavers, ik wachtte op de dubbele doodsteek...
‘Ken jij die Yvette Kegelaers?’ klonk het inquisitoriaal in mijn oor.
‘Hier woont een familie die Kegelaers heet,’ mompelde ik. ‘Ze baat een klompenmakerij uit. Maar...Yvette Kegelaers... Neen.’
‘Ze zou genezen zijn van borstkanker,’ ging de deken onbarmhartig voort. ‘Zo maar. Van de ene dag op de andere. Na een bezoek aan Blauwland. Nu komt het aan het licht dat verscheidene vrouwen daar ooit genazen van borst- en baarmoederkanker. Dat Benedikt Coppé daar nooit wat over zei, begrijp ik: hij was een kamergeleerde; maar jij...’
‘Wie konstateerde die genezing?’ vroeg ik moeilijk.
‘Die vrouw zelf, natuurlijk!’ snauwde de deken.