Voor jou zijn alle mensen door en door goed, nietwaar?’
Ik haalde hulpeloos de schouders op. Ze had gelijk. Wie doordrongen is van mildheid en vergevensgezindheid, verdringt elke vorm van achterdocht. En ik ben in mijn leven nooit op verstoktheid gestoten. ‘Een zwak mens is bijlange nog geen slecht mens,’ opperde ik.
Veva zuchtte. Ik was nu eenmaal geen originele prater. Ze keek naar de hand die ik beroerd had. ‘Ik weet niet wat ik moet doen. Enerzijds aarzel ik nog tussen een doctoraalscriptie en een... vulgarizatieschrift. Anderzijds is daar de uitdaging om te gaan lesgeven in Columbia. Een oom van mij werkt op het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking.’ Ze keek me smekend aan, alsof ik de Grote Sleuteldrager was.
De pijnscheuten in mijn oogballen waren er weer. Ik was als Adam geweest, tot zij in mijn leven kwam. Ik was integer geweest, tot zij de onrust in mijn bloed bracht. Nooit had ik mijn schamelheid beseft, tot ik haar overvloed leerde kennen. ‘Als je naar een ontwikkelingsland gaat, ben je voorgoed verlost van Gabriëls obsessionele bemoeienissen.’ Ik drukte met mijn wijsvinger op mijn ogen. Het gonsde en brobbelde in mijn hoofd, en ik voelde een ontzettende vermoeidheid.
‘Jij zou je wat beter moeten verzorgen,’ zei ze. ‘Je ziet bleek.’ Bezorgd legde ze haar vingers op mijn hand.
Ik trok mijn hand weg alsof er een wesp was op neergestreken.
‘Ook pastoors hebben het dezer dagen niet gemakkelijk,’ zei ik verward. ‘Er is geen mens die nog naar hen omkijkt. Ze twijfelen aan de zin van hun roeping. Dat wil niet zeggen dat ze twijfelen aan God...’
Ze glimlachte. ‘Het is vreemd. Bijna alle mannen die ik vooralsnog kende, liepen over van lef, branie, ijdelheid... En de enige pastoor die ik ken, is de onzekerheid zelf. Ik vraag mij af of God gediend is met bange en labiele dienaars. Mocht de Kerk een bedrijf zijn, dan zou je vlug de laan uit gestuurd worden.’
‘De Kerk is een multinational,’ beweerde ik boud.
Ze schaterde het uit. ‘Met het filiaaltje van Ykele zal ze het niet ver schoppen!’
‘Dat werd afgeschreven, geschrapt, vergeten...’ zei ik. ‘Ik ben een konservator.’
Ze keek me vol aan. ‘Een konservator heeft een zinvolle taak.’ ‘Een mussenverschrikker ook,’ repliceerde ik.