goed bij je verstand?’
‘Het was maar een grapje,’ zei ik verbluft. ‘Ik weet zo weinig over jouw jeugd. Toen ik tot de jaren van verstand kwam, waren grootvader en grootmoeder al dood en was de grootouderlijke hoeve al door de autosnelweg opgeslokt.’
Ze knikte. ‘Kun je geloven dat ik er soms aan twijfel of die tijd wel echt bestaan heeft? Alles is zover weg. Onze Martien, jouw dooppeter, is nu ook al vijf jaar dood. Ik wilde dat ik ook dood was. Ik ben voor niets meer goed.’
‘Het is niet eerlijk zo te spreken,’ wees ik haar terecht. ‘Diep in je binnenste hoop je op heel wat anders. En zeg nu oprecht: heb je het ooit beter gehad? Het O.C.M.W. bezorgt je elke dag een warme maaltijd, elke ochtend komt een verpleegster van het Wit-Gele Kruis langs, én twee dagen per week komt een sociale helpster hier alles beredderen...’
‘Ik had je nog zo gezegd dat je het werk op de hoge stelling aan Norbert Peers moest overlaten,’ zei ze. ‘Je hebt altijd wat hoogtevrees gehad... De knapkersen moest ik toch ook plukken? Maar ja, je dacht dat je de enige was die een façade behoorlijk kon metselen...’ Ze lachte droog. ‘Je ziet wat ervan komt!’
En daar zat ik: in de rol van mijn vader. ‘Een façade moet volmaakt zijn,’ zei ik. ‘Een metselaarsploeg wordt ernaar beoordeeld. Norbert Peers is een knoeier, dat weet je.’
Ze knikte. ‘Hij is de schoonzoon van de baas. Deed het pijn?’
‘Ach, wat is pijn?’ zei ik.
‘Missen ze je niet in Ykele als je zolang wegblijft?’ vroeg ze.
‘Gisteren was de onderpastoor hier... Louis Briers. Hij is van Ykele, dat weet je. Hij vroeg hoe je het maakte. Ik moest je de groeten doen.’ Er verscheen een weemoedige trek om haar mond. ‘Ik geloof niet dat hij hier gelukkig is. De pastoor van Wildeborne is een hartvreter. Hoe minder mensen in de kerk, des te gemakkelijker ik het heb... Zo redeneert die. Hij gunt het zijn onderpastoor niet eens dat hij deelneemt aan een teerfeest, of dat hij naar een voetbalmatch gaat... Ik ben blij dat jij hier geen onderpastoor bent. In Wildeborne is het geloof helemaal verloederd. In een klein dorp als Ykele zijn de mensen nog vroom. Je hebt geluk gehad, Martien!’
Toen knikte ik. Moeders moet je altijd gelijk geven, ook al hebben zij ongelijk van hier tot in Rome.