Vrijdag 14 augustus 1987
Deze voormiddag kwam Rachel Melis hijgend van opwinding de huiskamer binnengestormd. ‘“De oude Kluis” zit vol adders!’ riep ze. ‘Twee landmeters werden gebeten en naar het ziekenhuis gevoerd! Nu zie je wel... Het is een straf van Onze-Lieve-Vrouw!’ ‘Kalmpjes aan!’ suste ik. ‘Heb jij in de Kempen al ooit een adder gezien?’
‘Neen,’ gaf ze toe.
‘Ik ook niet,’ zei ik. ‘De mensen roddelen maar. Ze maken van een hazelworm een gifslang.’
‘Honderden adders zitten er,’ draafde ze door. ‘Onze Johan heeft het met eigen ogen gezien. Het is een straf van Onze-Lieve-Vrouw!’
Ik liep naar de boekenkast en nam er een deel van ‘Illustriertes Tierleben’ van A.E. Brehm uit. Tot mijn verbazing bleek de Vipera berus, herkenbaar aan de brede, driehoekige, geschubde kop en aan de donkere zigzagtekening op de rug, hier in heide- en moerasstreken veelvuldig voor te komen. Graag hield hij zich op onder de wortels van oude, half vermolmde bomen en in ruïnes... Ik voelde de adem van Rachel in mijn nek. ‘Ik vergiste mij,’ zei ik. ‘Adders behoren inderdaad tot de Kempense fauna. Ze verdelgen alle soorten van muizen. Ze leiden echter een absoluut verborgen leven. Alleen als ze geprikkeld worden, bijten ze toe.’ Ik klapte het boek weer dicht. ‘Zo zie je maar dat je Onze-Lieve-Vrouw niet te gauw een wonder mag toedichten. Die landmeters zijn ook kinderen van God.’
Na de middag werd de nieuwsgierigheid mij te machtig. Ik wandelde naar Blauwland. Achter het genadeoord bolden dikke rookwolken op. De helft van het dorp was te hoop gelopen op de kruisweg. Zes