den had in de kerk. ‘Elke goede deken heeft zijn informanten,’ zei hij lachend. En toen werd hij stil. Hij keek naar de schaal alsof het een patrijspoort op de hemel was. ‘Wat is het kerkelijk patrimonium toch rijk, nietwaar?’ zei hij.
‘Ik dacht dat dit... sieraad behoorde tot het patrimonium pauperum,’ mompelde ik. ‘Met de opbrengst van een verkoop kan ik de kerk restaureren...’
‘Verkoop?’ echode hij ontzet. ‘Mijn brave Martien toch! Hoe haal je het in godsnaam in je hoofd? Kerkschatten verkopen? Jij weet toch wie Simon de Tovenaar was? Neen! Neen! Dit heeft zeker en vast behoord tot het liturgische vaatwerk van de een of andere grote kerk. Ik laat het aan de bisschop bezorgen. Hij heeft beslist experten in zijn buurt die dit juweel kunnen thuiswijzen.’ Een halfuur later vertrok hij met onder de arm... het aureool van de oude man die mij vannacht verscheen. Ik weet dat ik de schaal nooit meer zal weerzien. Alles wat ik ooit mooi vond, werd mij ontnomen. En waar ik ooit dacht iets bereikt te heben, lag ik het volgende ogenblik op mijn achterste. De pijn in mijn oogballen drijft mij naar de laatste fles Saint-Julien, een Château Gloria 1975. Ik moet nogeens langslopen bij Maddy Gillissen... Eigenlijk ben ik bang om te gaan slapen. Dit krakende oude huis komt nooit tot rust. Het is alsof hier altijd iemand is.
Als ik even achteroverleun om naar dat knisteren en kreunen te luisteren, rinkelt eensklaps de telefoon. Alsof ik op iets oneerbaars betrapt word, spring ik op. Het toestel staat op de hoek van de tafel. Een beetje bang neem ik de hoorn op. ‘Hallo?’
Het blijft sekondenlang stil aan het andere eind van de lijn. ‘Meneer pastoor?’ vraagt een bibberachtige vrouwenstem.
‘Ja!’ zeg ik. ‘Met wie spreek ik?’
‘Gerardine Zagers,’ zegt ze. ‘Je weet wel...’
‘Ja. En wat is er?’ vraag ik stoer.
‘We hebben gewonnen,’ zegt ze triomfantelijk. ‘Bertha en ik...’
Ik begrijp er niets van. ‘Gewonnen?’
‘Ja!’ roept ze gedempt. ‘Bij het banken! Je weet wel...’
Ik begin te zweten. ‘En waarom moet ik dat weten?’
Nu blijft het lang stil. ‘Ben jij de pastoor wel?’ vraagt ze achterdochtig. ‘Ze vertellen dat je weg bent...’
‘Ik ben zijn broer,’ zeg ik. ‘Steven Willems.’