Een schild met everzwijnen
(1990)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
het ziekenhuis. Elke maandag bezoek ik mijn zieke parochianen. Om halfnegen vanochtend ging de bel. Een heer die ik niet kende, stond voor de deur. Achter hem glom een dure Mercedes. De man stelde zich voor als Axel Verlaat, ijsfabrikant. Een ogenblik popelde mijn hart. Ik meende dat ‘Het IJscomannetje’ zich bedacht had, dat de rijkaard over de brug zou komen met een aanzienlijke dotatie... ‘Kom toch binnen!’ zei ik vriendelijk. ‘Mag ik je iets te drinken aanbieden?’ Hij bleef in de deuropening van de spreekkamer staan. ‘Mijn jongste broer is dood,’ zei hij. ‘Gregoor Verlaat.’ Ik voelde het bloed uit mijn gelaat wegtrekken. ‘Dat kan toch niet!’ ‘Waarom niet?’ vroeg hij onbeschaamd. ‘Alle mensen sterven...’ ‘Hij was toch niet ernstig verwond!’ wierp ik op. ‘Neen!’ smaalde de ijsfabrikant. ‘Hij moet bijna een halve kilo barbituraten geslikt hebben.’ Ik was de wanhoop nabij. ‘Hoe kwam hij in het bezit van dat spul?’ ‘Gestolen,’ zei de ijsfabrikant. ‘Maar wees gerust: dàt komt niemand te weten. Ik heb mijn relaties.’ ‘Maar... Waarom?’ stotterde ik. De ijsfabrikant snoof. ‘Die stier moet hem aan het hoofd geraakt hebben. Wij zouden Gregoor graag zaterdag laten begraven. Is dat mogelijk?’ Ik knikte wezenloos. Ik kon niet meer zeggen. De ijsfabrikant had alles al in de diepvries gestopt. Het was niet mijn taak om hem iets aan te wrijven, om hem van liefdeloosheid en blindheid en zelfzucht te betichten. Hij hoefde zijn handen zelfs niet in onschuld te wassen. Hij had met zijn jongste broer al jàren niets meer te maken. ‘Misschien kon hij de aanstaande verkoop van Almende niet verwerken,’ mompelde ik. De ijsfabrikant maakte aanstalten om te vertrekken. ‘Hij drong er zelf op aan. De situatie was al jaren onhoudbaar. Naar het schijnt, deed hij de laatste tijd niets meer dan drinken en bidden. Een heilige dronkaard of een dronken heilige kan in zijn eentje geen boerderij runnen.’ ‘Ben je niet wat te hardvochtig?’ vroeg ik mismoedig. De ijsfabrikant snoof weer. ‘Ik heb het gemaakt in het leven. Akkoord? Dat deed ik niet met koppen, wrokken, kniezen, zuipen en bidden. Neem dat maar van mij aan!’ Hij sloeg met de hand naar iets dat er niet was. ‘Zo heeft iedereen zijn verhaal... Enfin, bezorg hem een mooie begrafenis. De mooiste. Je hoeft op geen kosten te | |
[pagina 26]
| |
zien...’ Bij de deur draaide hij zich weer om. ‘Komen er uit het orgel van Ykele nog altijd zulke jankerige tonen?’ ‘Er was nooit geld om het te laten stemmen,’ zei ik. ‘Laat het stemmen op mijn kosten!’ zei hij tot afscheid. Deze namiddag ging ik naar Blauwland, met een kaars die ik tien jaar geleden meebracht uit Lourdes. Ik bad er voor de ziel van Gorre Verlaat, de boer die in het paradijs kapotging aan eenzaamheid en liefde, de dompelaar die van God nooit een eerlijke kans kreeg. En ik voelde me schuldig. Hij was de eerste parochiaan die mij écht nodig had en ik zag het niet. En nu ga ik een brief schrijven aan Veva Lorrain. Aan iemand moet ik de waarheid kunnen vertellen. Zij mag weten wat zij - in al haar onschuld - hier heeft aangericht. |
|