Woensdag 24 juni 1987
Vanmiddag kwam Vinus Gils hier aan, helemaal buiten adem. ‘Geef me eens gauw een trappist, meneer pastoor!’ riep hij.
‘Hoe weet jij dat ik trappist in huis heb?’ vroeg ik verbouwereerd.
‘Van de biersteker,’ antwoordde hij rad. ‘Die zei me dat jij hem nu ook met de klandizie begunstigd had.’
Tegen mijn zin liep ik naar de kelder. ‘Ik ga hier geen gewoonte van maken,’ zei ik, terwijl ik hem een glas inschonk.
Hij dronk gulzig, en loosde een zalige zucht. ‘Dit is nu écht uit het pastoorsvaatje,’ prees hij. ‘Apropos, ik denk dat Gorre Verlaat je diensten nodig heeft...’
Ik voelde dat ik bleek werd. ‘Waarom?’
‘Hij wilde helemaal alleen zijn stier in een beestenwagen stouwen. Het dier nam hem een paar maal op de horens... Gelukkig waren Leander Simons en Hubert Steen daar in de buurt sloten aan het uitdiepen en schoonmaken. Met een riek en een spade konden ze de stier tot betere gevoelens brengen.’
Een minuut later was ik al op weg naar Almende. De ziekenwagen en de dokter waren al ter plaatse, de rijkswachters ook. Gorre lag op een brancard te kreunen. Hij wenkte mij. De omstaanders weken.
‘Ik deed het voor mijn kinderen,’ fluisterde hij. ‘Onze-Lieve-Vrouw weet het.’ Toen sloot hij de ogen.
‘Is het erg?’ vroeg ik aan dokter Lenaerts.
Hij haalde de schouders op. ‘Op het eerste gezicht niet.’
Bij de weide met de stier stond veel volk. De gemeentewerklieden vertelden voor de zoveelste maal hoe ze Gorre te hulp waren gesneld. De stier was groot en zwart. Hij snoof, en gooide met de poten zand en gras langs zijn flanken. Er droop bloed uit zijn schoften. ‘Zo'n woest beest zouden ze moeten afmaken,’ zei een vrouw. ‘Stel je voor dat hij uitbreekt en op Blauwland aankomt...’
Ik had genoeg gezien en gehoord. De hele namiddag piekerde ik over Gorres woorden. Had hij zich door die stier écht willen laten doden? Had hij een levensverzekering waarbij hij zijn kinderen als begunstigden had aangewezen?