Donderdag 11 juni 1987
Natuurlijk werd mijn schietgebed niet verhoord. Deze voormiddag belde Veva Lorrain aan. Gisteravond, bij haar thuiskomst, had ze mijn brief ontdekt in haar brievenbus... en nu kwam ze mij om uitleg vragen. Om tijd te winnen vroeg ik of zij een kop koffie lustte. Toen ik de termoskan opende, zei ze: ‘Weet je dat ik op het punt sta alle biologen van het land te verbluffen?’
‘Op Blauwland is altijd wat ongewoons aan de gang geweest,’ mompelde ik.
‘Wat bedoel je?’ vroeg ze.
‘Wel... Misschien heeft Onze-Lieve-Vrouw er inderdaad iets mee te maken.’
‘Een speling van de natuur of van het lot is nog geen mirakel,’ zei ze.
‘Neen,’ gaf ik toe, terwijl ik verlegen in mijn koffie roerde.
‘Heb ik door mijn gedrag Gorres hoofd op hol gebracht?’
Ik moest tweemaal slikken. ‘Hij dweept met je. Gorre is uiterst timide, denk ik. Hij is ...verliefd.’
Ze keek somber in haar koffie. ‘Dan blijf ik best weg op Almende.’
‘Waarom? Zeg hem toch gewoon dat je niet vrij bent.’
‘Ik ben niet vrij...’
‘Voilà! Dat zal hij wel begrijpen.’
Ze wreef even langs haar neus. ‘Ik heb al meer dan een jaar een verhouding met... iemand.’
‘Een gehuwde man?’
Ze knikte. ‘Professor Bartels is toch een vriend van je?’
Ik lachte binnensmonds, schamper. ‘Ik zag hem voor het laatst op een reünie van onze retorika, twintig jaar geleden. Is hij niet wat te oud voor je?’
‘Gorre Verlaat is even oud,’ zei ze.
‘Maar hij is vrij...’
‘Gescheiden.’