lange zwarte haren waren nat van het zweet. ‘Ongelofelijk!’ begroette ze me.
‘Ik ben ook een buitenmens, zei ik.
Ze knikte. ‘Ik bedoel... Dit gebied.’ Ze wees naar de oever van de beek. ‘Zie je die essen? Ze zijn beslist tweehonderd jaar oud.’ ‘Ze wees in de richting van Almende. ‘Ginder staan er enkele die als het ware versteend zijn. Er is daar ook een plas met reusachtige zoetwatermosselen erin. Ik begrijp het niet...’
Verbaasd monsterde ik de kolossale stammen van de essen. Ze waren begroeid met schimmels en er zaten wangedrochtelijke holten in. ‘Vreemd,’ zei ik.
‘Kun je niet natrekken wat hier vroeger was? vroeg ze.
Ik dacht aan het werk van mijn voorganger en zei: ‘Misschien...’
‘Ik begrijp het niet,’ herhaalde ze. ‘Ik zag al tientallen eksemplaren van de Papilio machaon. Elders in de Kempen is die soort zo goed als uitgestorven. En hier komt zelfs de eerste generatie bijna massaal voor... Ik heb er één gevangen. Kijk maar.’ Ze toonde me een geperforeerd plastic zakje met een prachtige geelzwarte vlinder erin. De ondervleugels waren versierd met blauwe en rode vlekken, en er zaten staarten aan.
‘Dat is de koninginnenpage,’ zei ik.
‘Of de zwaluwstaart,’ beaamde ze. ‘Zulk groot eksemplaar heb ik nog nooit gezien.’ Ze streek het haar van het voorhoofd en ging een stap achteruit.
‘Wij worden op onze beurt ook geobserveerd,’ zei ze.
Ik draaide me om. Er stonden mensen op het bankje bij de achtste statie én ook op dat bij de zevende statie. ‘Ik geloof dat ik iets verkeerds gedaan heb,’ mompelde ik.
‘Je bent een vrij mens,’ zei ze.
‘Pastoors zijn nooit vrij,’ wees ik haar terecht.
In ‘De Geschiedenis van Ykele’ van Benedikt Coppé vond ik zojuist dat tussen de essen aan de Akelbeek ooit een lazerij stond. In het midden van de vorige eeuw woonde in dat gebouw Christiaen Woutergheerts, een kluizenaar, die de wondertekens van Christus had en die als een wonderdoener bekend stond.
Aan de burgemeester van Miereik, waarvan Ykele een deelgemeente is, vroeg ik al bij herhaling of er dan helemaal geen belangstelling bestond voor het manuskript van mijn voorganger. De man dacht waarschijnlijk dat ik hem de zwartepiet wilde toespelen, want hij begon telkens te leuteren over een heemkundige kring die