Lier. Zonde toch, nietwaar, zo'n mooi paar... Vooral zij was geweldig sympatiek, zó lief voor iedereen, zó helemaal niet verwaand. Mijn vrouw hield echt van haar, ze is er danig van onder de voet geweest.’
‘Hoe heet zij eigenlijk? Haar meisjesnaam...’
‘Borgers, meen ik. Roa Borgers. Ze woont in de Jacob-Jordaensstraat.’
Duizend gevoelens draaikolkten in Sals hoofd, stroomden door zijn keel, broesden in zijn borst. Ze is vrij, dacht hij, vrij, ze kan weer doen wat ze wil, iedereen heeft nu weer het recht om haar zijn liefde aan te bieden, ik kan haar zomaar zeggen dat ik van haar houd, ik kan haar smeken of ze het met mij niet wil proberen, ik kan haar alles ter wereld beloven, mijn pogingen om aan het lot te tornen hebben dan toch iets opgeleverd, in het leven is niets onherroepelijk, altijd blijven alle mogelijkheden bestaan, ik moet haar zoeken, ik moet zo spoedig mogelijk naar haar toe. In deze beroezende euforie stapte hij naar huis.
‘Ik word tandtechnicus,’ zei hij plots aan tafel.
Mama en de betonfabrikant hadden zich uitgeput om hem dit onzinnige idee uit het hoofd te praten: zulk geprul was toch niets voor een talentrijke jongen als hij, hij was toch tot heel wat anders in staat, wist hij wel wat Domien eigenlijk met hem voorhad?
's Avonds was Sal met hen meegereden tot in Antwerpen. Het afscheid was erg koel ondanks de vochtige kussen van Mama en de koortsige handdrukken van de betonfabrikant.
Papa was in zijn nopjes, hij telefoneerde aanstonds naar mijnheer Goossens die een gekend tandtechnicus was en die wat graag de zoon van zijn voornaamste werkgever in zijn atelier wou opleiden. Mijnheer Goossens zou zich trouwens dadelijk in verbinding stellen met de aangewezen school voor patroonsopleiding, waar Sal dan de leergangen voor de algemene vakken zou kunnen volgen.
‘En laat die schildersezel nou maar in De Nachtegaal staan,’ zei Papa. ‘Er zijn al schilders genoeg. Doe wat ik je zeg,