‘Ja,’ zei Sal. ‘Ben jij Robin Hannelore?’
‘Ja. Aangenaam. Het is vandaag toch dinsdag? Of is het nog te vroeg misschien?’
‘Het is amper acht uur. De meesten zullen wel omstreeks negen uur komen. Ik had jou wel wat vroeger verwacht. Je hebt mijn werken niet eens gezien en je gaat erover praten...’
Robin Hannelore keek Sal beteuterd aan. ‘Gewoonlijk zeg ik wat over de kunst in het algemeen,’ hakkelde hij, ‘om dan via de Kempense schilderkunst bij de kunstenaar in kwestie te belanden. Eigenlijk doe ik een beetje aan volksopvoeding, omdat de ervaring mij geleerd heeft dat zelfs de meest onderlegde kunstproevers de plastische kunsten beoordelen naar dekoratieve en andere voorhistorische criteria. Kunst kàn een dekoratieve waarde hebben, maar dat is dan toevallig én zeker geen vereiste.’
‘Ben jij eerlijk?’ vroeg Sal. ‘Ik bedoel: zeg jij ook écht wat je denkt?’
‘Natuurlijk niet, zoiets doet geen mens. Er zijn dingen die beleefdheid heten, en hoffelijkheid, en voorkomendheid, en beschaving, en opvoeding, en diplomatie... Dat zijn allemaal verkapte vormen van onwaarheid, onnatuurlijkheid, bedrog, schijnheiligheid, oneerlijkheid, leugen..., dat weet iedereen, maar zonder die dingen is het leven onverdraaglijk en onhoudbaar, zonder die dingen zijn we van vandaag op morgen terug onderworpen aan het recht van de sterkste.’
‘Is dat beroepsmisvorming?’
‘Wat?’
‘Wel, jouw didaktische, moraliserende, oratorische toon en praat.’
Robin Hannelore glimlachte bedeesd. Hij keek Sal een beetje bang aan. Het was hem aan te zien dat hij terugdeinsde voor agressiviteit en klakkeloze aversie. ‘Ik kàn vanzelfsprekend écht zeggen wat ik denk,’ mompelde hij, ‘maar dat zou ik dan uitsluitend doen in het bijzijn van lui van wie ik bepaald zeker weet dat ze met radikalisme omkunnen en dat ze de